Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het schoone jaar van Carolus (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het schoone jaar van Carolus
Afbeelding van Het schoone jaar van CarolusToon afbeelding van titelpagina van Het schoone jaar van Carolus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (9.67 MB)

ebook (3.03 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het schoone jaar van Carolus

(1920)–Antoon Thiry–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 257]
[p. 257]

De Stilte

Het is stil in huis, en van op straat komen er geene geruchten op dit uur.

De volle twaalf-urenzon ligt te denderen op den witten Godshuisgevel aan den overkant en zijn weerschijn slaat een wolk ijl kloosterlicht in de kamer.

Het diepkleurig fluweel der vanen, het goudbrokaat en 't zilverlaken der kerkgewaden glanst plat over de staanders langsheen de muren en het ovale, ingepaneelde spiegeltje op de schouw is ijl en witzilveren lijk de stilte en het licht dat over de dingen hangt.

In den hoek bij het venster, al waar Mijnheer Duyvewaert zoovele jaren in den vrede des harten zijn schoone teekeningen uitwerkte, heeft Christien zooeven den kanten Lievevrouwenvool over een blauw-fluweelen lap gehangen.

Het licht zeeft erdoor lijk door een bloesem en heft ragfijn de bloemende ranken, de paradijsvogelen en de dooreengestrengelde letteren uit die sneeuwwitte wazigheid.

Zooals altijd pakt heur de witte stilte van de kamer.

‘De laatste teekening...’ zegt ze en zucht.

Terwijl ze voorzichtig den zwaarbewerkten zoom in schoone plooien openschudt en met trage vingeren hier en daar nog een los draadje weg-

[pagina 258]
[p. 258]

plukt moet ze er weer aan peinzen dat samen met den dood van Vader en Anna-Liza, er nog veel meer in huis gestorven is. En 't meest van alles nog in heur eigen herte.

In deze blanke, ademlooze stilte voelt ze dat wel tien keeren sterker aan als anders en het maakt heur bang voor heur eigen...

Om te ontkomen aan de kwelling der beelden en gevoelens die plots opstaan, wil ze maar gauw met heur werk voortdoen.

Dezen morgen heeft de bode op Mechelen een haastige bestelling gebracht voor een kanten communiekleed en daarvoor komt ze nu naar een ouden, vroeger reeds uitgewerkten patroon zoeken.

Tegen den achtermuur rust zwaar en breed op kopdikke bollen, de zwart-eiken kast waarvan de schappen van onder tot boven vol teekeningen van Vader-zaliger steken.

Christien heur hart wordt beklemd lijk met ijzeren banden als ze de deuren opendraait en terwijl ze zenuwachtig de saamgebonden pakken geel papier van het bovenste schap laadt staan heur gedachten geenen minuut meer stil.

Het huis is dood, ze weet het. En heur liefde voor al de oude, voorbije dingen is uit heur hert verdrongen, door, God! zoo gansch andere verlangens.

Wat doet zij hier nu nog?...

Het is al wel honderd keeren in heur opgekomen deze laatste maand, maar nog nooit heeft ze de nutteloosheid van dit leven zoo schrijnend gevoeld als op dezen oogenblik.

[pagina 259]
[p. 259]

Ze heeft geprobeerd zich zelf van alles wijs te maken: dat het wel schoon is den ouden naam van het huis recht te houden, dat ze toch niet met de handen in den schoot kan gaat zitten en zoo meer.

Maar heur hert wordt daardoor niet gerust gesteld. Over alles wat heur ziel bereist, wat er dag en nacht in roert en kwelt, daarover durft ze niet napeinzen...

Christien heur blauwe oogen worden smal van de tranen en aan heur lippen komt een droeve glimlach hangen.

Daar rijden reeds vele pakken teekeningen op de smalle begijnenstoelen rond, en zelfs over het groen-en-zwart gestreept vloerkleed liggen ze verspreid. Heur arm is moe van het heffen.

Ze draagt het delftsche vaasje met de paaschbloemen van de blinkende tafel op het schouwblad en begint dan gejaagd de patronen open te vouwen.

Het dunne, gele papier is verkreukeld, maar helder zwart nog loopen de dooreengestrengelde druivenranken en korenaren er over, sierlijk omkransend de medaljons waarin verbeeld staan een kelk met een hostie boven, een lammetje met een kruisvaan tusschen de pooten, een gedoornkroond hart of andere heilige symbolen.

Daar hangen er al vijf, zes over de tafel, maar Christien weet niet wat voor een ze kiezen zou.

Ze plooit daarom nog meer patronen open, maar hoe meer er boven elkaar komen te liggen, hoe meer ze in heur keus verward geraakt.

[pagina 260]
[p. 260]

Het huis is immers dood... Alles heeft zijn taal en sprake verloren... Wat wil ze hier nog blijven zoeken?...

Heur gedachten vallen uiteen lijk rook in den wind. Heur hoofd begint ervan te draaien en moedeloos laat ze zich op een stoel neervallen.

En zie! zonder dat ze er iets tegen doen kan, breekt heur hart nu opeens open.

‘Stil! Stil!’ zegt ze angstig, drukt de handen op de borst en laat heur bleek gezicht erover neer zakken.

Maar ze kan den vloed van gevoelens niet bedwingen.

Honderd dingen tegelijk staan op in heur verbeelding en overal wandelt zijn rijzige gestalte mede...

Ach! Carolus!...

't Ontroert Christien tot in 't putteken van heur ziel en ze slaat de handen voor 't gezicht lijk voor een verschijning.

Maar in de donkerte die haar hoofd nu omsluit rijst zijn beeld nog klaarder, ten voeten uit, lijk geschilderd voor heur oogen.

Het bloed springt op in heur lijf en ze kan heur gedachten niet meer bedwingen.

Zie! daar komt hij weer de kamer ingestapt, lenig en slank in den spannenden jas met de zilveren knoopen. Een fijne lach opent zijn roode lippen en in zijn lange, blauwe oogen spelen wisselende lichten. Zijn stem is hoog en jong, aangenaam als muziek, en heur oor wordt er niet moe naar geluisterd. Hij zet zich schreilings op een stoel bij hun werk neder, en be-

[pagina 261]
[p. 261]

gint te vertellen... Alsof het juist van gisteren is, hervoelt ze weer al de heerlijke gewaarwordingen van toen...

Heur hart wordt omzet met bloemen en de witklankige lente daarbuiten, doorwimpeld van zoetreukige winden, is tien keeren zoo schoon, vol licht en blijde kleuren en zingende vogelen, een paradijs. Ze is opgewekt als een bieken, de lach gaat niet meer uit heur oogen weg, noch het lied van heur lippen.

Wat was het leven toen schoon en goed, een geestelijk genot! Het werk licht lijk een spel en al de menschen om heur heen gelukkig en vergenoegd alsof 't nu alle dagen hoogtij was!

Dat had de liefde gedaan!

Ze had vroeger van de liefde gelezen in heur getijdenboek, ze had ervan gezongen op clavecimbel en harp, maar voor heur gemoed was het altijd iets vreemds gebleven.

Maar hij had toen de poorten opengedaan!

Door hem was de wereld eens zoo ruim geworden en begeerenswaard, en heur hert doorhuiverd van geluk. Het liep over van geluk. 't Zong en kweelde in heur en ze voelde aldoor een warm, lichtend vuur door heur lichaam loopen, zoodat ze soms meende te stralen en 't licht lijk een krans rond heur hoofd voelde cirkelen!

't Was allemaal door hem gekomen!

Daaraan te kunnen terugpeinzen maar, Heere! 't heft heur op van zoetigheid!

Maar Christien heur gedachten blijven niet staan en wandelen algauw verder.

[pagina 262]
[p. 262]

Ze ziet Magrietjesfeest weerom, de rozen en den kaarskensdans, en met pijnlijke ontroering ziet ze hoe Carolus zijn gelaat en zijn ziel open gaan naar Anna-Liza...

‘Stil, mijn hert!’ zegt ze en slikt den krop door die heur keel toenijpt.

Tranen springen in heur oogen en rollen van tusschen de vingeren op heur zwart kleed. Ze voelt weer de vlijmende pijn van 't kwetsuur en 't komt heur voor dat ze nu niets meer doen kan dan treuren en weenen, heur leefdagen lang.

Maar als heur ziel dan Carolus zijn geluk gewaar werd, dan was 't als een zoete zalf die over heur wonde gelegd werd.

Zie! hoe hij groeit en opengaat alsnu: zijn oogen stralen van 't vuur dat in zijn bloed geslagen is, zijn gang wordt lenig en sterk als een dans, zijn bewegingen behelzen 't beweeg der heele aarde met al wat erop leeft en als hij vertelt gaat de ziel van de wereld open. Een held is hij geworden!

Dat te mogen zien en aan te voelen is heur de schoonste troost!

Ze denkt aan Lena, aan 't heidenmeisje, aan de groene plaag en de boetevaart en zooveel andere dingen nog. Ze ziet zijn gestalte veranderen en door heur hert gaat, lijk een geweldige golfslag, het grootsche bewegen van zijn hert.

Christien herleeft ook weer de voorjaarsnachten als ze Carolus bij Anna-Liza beneden in het werkhuis, wist.

[pagina 263]
[p. 263]

En dan het allerlaatste en allergrootste, den nacht als hij om Anna-Liza kwam!

Ze hoort duidelijk het eendere ruischen van het regentje en daardoor dringt van ver het ijzeren geklir der paarden op de vesten...

Waarom was Anna-Liza toen niet meegegaan? God! waarom was dat toch niet mogen zijn?

Ze vindt het zoo onuitsprekelijk spijtig en triestig. Het nijpt heur hert toe en opnieuw beginnen de tranen rijkelijk te stroomen.

Nu weet ze zijn hart doorwond en dat gunt haar geen minuutje rust meer in heur leven. Ze kan het buiten heur gedachten niet houden. Ze weent om hem en ook om Anna-Liza, maar dat terwille van hem.

Ze voelt het zoo diep en smertelijk wat het beteekent voor de poort van het geluk te moeten blijven staan, zonder een kruimeltje hoop.

En als het bij heur zoo wrong en neep, wat moet het dan bij hem geweest zijn, den held met zijn hart groot-open op alles wat des levens is en daardoor kwetsbaar uitermate!...

Ze heeft van Petrus gehoord dat Carolus nu ievers in Italië ronddoolt, het verre land waar vuurbergen zijn, waar de aarde alle dagen kraakt en beeft en waar vele bandieten wonen. Dat maakt heur angstig van de zorg...

Kon de groote wond in zijn hert maar een beetje geheild worden, daar zou een steen van heur hart vallen.

Heere! als hij het eens weten mocht hoe Anna-Liza heur dagen voortsleepte verteerd

[pagina 264]
[p. 264]

door één gróót verlangen naar hem, hoe ze gestorven was met zijn naam op de lippen en een lach op het gezicht!

Waarom mag hij dat toch niet weten?

Kon zij het hem zelf eens dragen dat nieuws!

Mocht ze 't geluk beleven zijn oogen zien open te klaren en de rust over zijn ziel doen neerkomen!

Daaraan te denken alleen ontroert heur geweldig. Ze voelt dat het leven voor heur nog iets schoons heeft weggelegd en dat trekt heur gemoed omhoog.

Ze wil daarvoor alles verlaten hier om 't nooit meer weer te zien!

Ze zal hem gaan opzoeken en hem dien laatsten, schoonen troost brengen.

Christien ziet alles reeds gebeuren. Carolus staat helder vóór heur verbeelding: zijn oogen zijn beneveld en dof, en een bittere, pijnlijke plooi trekt zijn mond omlaag. Haar lippen zeggen als in droom de zinnen die ze vooraf gereed heeft gemaakt, maar met heur heele ziel hangt ze aan hem.

Ze ziet zijn oogen verhelderen, zijn gelaat straalt en van ontroering moet hij over zijn voorhoofd strijken.

Een groote voldoening komt over hem neer en hij kan bijna niet spreken.

‘Dank!’ zegt hij ten slotte en grijpt heure handen. ‘Dat gij me dit gebracht hebt!’ en hij kijkt heur lang en diep in de oogen.

't Geluk smakt op heur neer lijk warme zonneschijn en heur ziel juicht.

[pagina 265]
[p. 265]

Ze ziet zóó voor heur oogen de vreugde in hem openbloeien en van zaligheid begint ze opnieuw te weenen.

Dan zal ze terugkeeren en ievers gaan wonen, 't is heur gelijk waar. Ze zal heur leven begraven in de stilte maar ze weet het, in heur ziel zal er licht zijn, altijd, altijd...

 

Van op straat komt stilaan het gerucht van klepperende kloonvoeten over de keien. Deurkens klinken met een bons toe, er zijn stemmen van mannen en kinderen, en schaduwen schuiven traagzaam voorbij de vensters. Een hond blaft. Op de huistrap spelen meisjes met de bikkels en Christien heur oor wordt den scherpen, regelmatigen tik van een labast op den arduin gewaar.

Het slaat één uur op het Begijnhoftorentje.

Dat klopt op Christien heur hert en ze wordt wakker als uit een droom.

Door de half-open deur dringt geroezemoes uit het werkhuis: de giebelende stemmen der binnenkomende borduursters, 't geschuifel van stoelen over de plaveien en een bevende meisjesstem die luid een herderslied aanheft.

Christien staat recht en zucht diep. Ze wischt de tranen uit heur gezicht, trekt den kanten borstdoek vaster aan en schudt de plooien uit heur zwart kleed.

Even staat ze daar nog met het hoofd gebogen en de handen op de borst.

‘Stil, mijn hart!’ fluistert ze.

Dan neemt ze voor het kanten communie-

[pagina 266]
[p. 266]

kleed, zonder eens te kiezen, als werktuigelijk den bovensten patroon van den hoop op de tafel, en gaat er gelaten mee naar het werkhuis...

 

Renkum-Voorburg 1919.

 

Einde


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken