Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De navolging van Christus (1908)

Informatie terzijde

Titelpagina van De navolging van Christus
Afbeelding van De navolging van ChristusToon afbeelding van titelpagina van De navolging van Christus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.03 MB)

Scans (12.04 MB)

ebook (3.70 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Vertaler

Willem Kloos



Genre

non-fictie

Subgenre

traktaat
non-fictie/theologie
vertaling: Latijn/Neolatijn / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De navolging van Christus

(1908)–Thomas à Kempis–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Acht en vijftigste hoofdstuk.
(Wij, menschen moeten niet zoo haarfijn uitpluizen de hooge en ons verborgen oordeelen Gods.)

1. Zoon, zorg er voor, dat gij niet gaat redetwisten over de diepe en verborgene oordeelen Gods: b.v. waarom de eene verlaten schijnt, maar een ander wordt aangenomen met hooge genade: waarom deze zoo geplaagd wordt en gene zoo ten zeerste verhoogd. Want dat alles gaat het menschelijk begripsvermogen teboven, en geen verstand of redeneering is bij machte na te vorschen de oordeelen Gods. Daarom, als de Booze u tot zoo'n voornemen brengt, of nieuwsgierige menschen vragen er naar, antwoord dan, met het woord van den Profeet: ‘Rechtvaardig zijt gij, o Heer, en zooals Gij oordeelt is het goed.’ En met dat andere: ‘De oordeelen Gods zijn waarachtig, zij rechtvaardigen zichzelf.’ Ja, Mijne oordeelen moeten gevreesd worden, niet beredeneerd, want het menschelijk verstand begrijpt ze toch niet.

[pagina 222]
[p. 222]

2. Gij behoort ook niet te onderzoeken de verdiensten der heiligen, noch er over te redetwisten, wie hunner de heiligste is en de voornaamste in het Koninkrijk der hemelen. Want uit zoo iets ontstaat dikwijls twist en onvruchtbare woordenstrijd, en trots en ijdele zelfverheffing worden erdoor gekweekt: en daaruit komen dan weer voort allerlei nijdige oneenigheden, daar de eene dezen heilige, maar de andere genen zelfbewust tracht in de hoogte te steken. Het dient evenwel tot niets, om zulke dingen te willen weten en onderzoeken, en de heiligen zelf hebben er niets geen pleizier in. Want ik ben niet een God der oneenigheid maar des Vredes, en die vrede wordt meer gevonden in den oprechten deemoed dan in zelfverheffing.

3. Sommigen voelen, in den ijver hunner liefde, zich meer aangetrokken tot dezen of genen Heilige, maar die liefde heeft dan eer iets menschelijks dan dat zij de echte, goddelijke zou zijn. Maar Ik ben Degene, Die alle Heiligen heb geschapen, Die hun de Genade heb gegeven, en roem heb verleend. Ik ben de verdienste van elk hunner: Ik ben tot hen gekomen in den zegen Mijner zoetheid. Ik kende die geliefden van te voren, reeds eeuwen geleden: Ik heb hen uitgekozen uit de wereld, en niet zij hebben Mij gekozen. Uit genade heb Ik hen geroepen: uit barmhartigheid heb Ik mij hunner aangetrokken, door velerlei verleidingen heb Ik hen heengebracht. Ik heb hun prachtigen troost verstrekt. Ik heb hun volhardende kracht geschonken. Ik heb hun duldzaamheid ten slotte gekroond.

4. Den hoogste, zoowel als den minste hunner, ken Ik en allen omvat Ik met onschatbare liefde. Ik moet geprezen worden in al Mijne heiligen en boven al moet Ik gezegend worden en geëerd in ieder van

[pagina 223]
[p. 223]

hen afzonderlijk, die Ik zoo heerlijk heb uitgekozen en grootgemaakt, zonder dat eenige verdienste van henzelf daar aanleiding toe zou hebben gegeven. Daarom, wie een van de minsten der Mijnen gesmaad zal hebben, die kan niet eeren den groote: want beide, de kleine en de groote, zijn door Mij geschapen. En wie iets afdingt op een Mijner heiligen, die dingt ook op Mij af, en op al de anderen, die in 't Hemelrijk zijn. Allen zijn één door den band der Liefde: zij voelen hetzelfde, zij willen hetzelfde, en zij hebben allen elkander in en door elkander lief.

5. En buitendien, wat nog veel hooger is, zij hebben Mij meer lief dan zichzelf en hun eigene verdienste. Want boven zichzelf uitrijzende en weggetrokken uit hun liefde voor zichzelf, gaan zij door in de liefde tot Mij, waarin zij heilzame rust vinden. Niets is er wat hen daarvan af kan trekken, of hen nederdrukken: want omdat zij vol zijn van de eeuwige Waarheid, branden zij met een onbluschbare liefde. Laten de vleeschelijke, ja, dierlijke menschen dus ophouden met te redetwisten over de gesteldheid der Heiligen, want zij kunnen niets anders liefhebben dan hun eigen genoegens. Want, naar hun eigen beperkte inzicht, nemen zij, bij die beschouwingen, iets af van het wezenlijke of voegen er iets bij, hetgeen der eeuwige Waarheid niet welgevallig is.

6. In velen zit de onwetendheid, voornamelijk in hen, die zelden iets of iemand weten lief te hebben met volmaakte geestelijke liefde. Veel voelen die zich nog door natuurlijke neiging of menschelijke vriendschap tot dezen of genen aangetrokken, en, zooals zij zich in die aardsche dingen gedragen, zoo doen zij dan ook in de hemelsche. Maar er ligt een matelooze afstand tusschen wat die onvolmaakte menschen in hun hoofd hebben, en wat de door hemelsche open-

[pagina 224]
[p. 224]

baring verlichte mannen door bespiegeling dier hemelsche openbaring zich als inzicht verwerven.

7. Zorg er dus voor, o, Mijn zoon, dat gij niet nieuwsgierig napluist, wat uw begripsvermogen te boven gaat, maar beijver u des te meer en streef er naar, om als de allerminste in 't Rijk Gods te worden aangezien. En al zou de een of ander weten, wie heiliger is dan een ander, of wie in 't Rijk der Hemelen van hooger waarde wordt geacht: wat zou hem die kennis baten, indien hij zich niet, ten gevolge van die wetenschap, tevens voor Mijn aangezicht vernederen wilde, en dan weer op zou willen gaan staan, om Mijn naam des te sterker te prijzen? Veel aangenamer voor God is, wie de grootheid zijner eigene zonden en de kleinheid zijner deugden bespiegelt, en bedenkt, hoever hij nog verwijderd is van de volmaaktheid der Heiligen, dan hij, die over hun onderlinge grootheid of kleinheid redeneert. Beter is het, tot de Heiligen te bidden met vrome smeekingen en tranen, met nederig hart hun hoogheerlijke goedkeuring af te smeeken dan hun geheimen na te speuren met ijdele nieuwsgierigheid.

8. De Heiligen zijn opperbest tevreden, als de menschen maar tevreden wisten te zijn, en zij hun ijdele praatjes binnenhielden. De Heiligen beroemen zich niet op hun eigen verdiensten, want zij schrijven niets goeds toe aan zichzelf, maar alles aan Mij, daar Ik het ben, Die, in Mijn eindelooze Liefde, hun alles schonk. Zoozeer zijn zij ook vervuld van liefde tot de Godheid en van overvloeiende vreugde, dat er niets ontbreekt aan hun glorie en er ook niets kan ontbreken aan hun zaligheid. Alle Heiligen, hoe hooger zij zijn in glorie, zijn ook des te nederiger in zichzelf, en staan daardoor te dichter bij Mij, daar Ik hen er des te liever om heb. En daarom staat er ge-

[pagina 225]
[p. 225]

schreven, dat zij hun kronen neerwierpen voor God. om neder te vallen voor het Lam op hun aangezicht, en Hem, die in der eeuwigheid zal leven, te aanbidden.

9. Velen vragen, wie de grootste in 't Rijk Gods mag wezen, en zijn zich toch niet bewust, dat zij zelve geteld zullen worden bij hen, die de minsten zijn. Het is iets groots, ook om de minste te zijn in den Hemel, want daar zijn allen groot: omdat allen daar Gods kinderen zullen genoemd worden en zijn. Toen de discipelen vraagden, wie de grootste was in 't rijk der Hemelen, kregen zij dit antwoord: Indien gij niet geheel omkeert en als kinderen wordt, zult gij niet binnengaan in 't Koninkrijk der Hemelen. Wie zich vernederd zal hebben, die zal de grootste zijn in het Hemelrijk.

10. Wee hen, die 't beneden zich achten, zich te deemoedigen met de kleinen, want de lage poort van 't Rijk der Hemelen geeft hun geen gelegenheid, om binnen te gaan. Wee ook den rijken die hier hun vertroostingen hebben, want, terwijl de armen het Rijk Gods binnentreden, zullen zij zelve buiten blijven staan en schreien. Verheugt u, o deemoedigen, en juicht, o, gij armen, want uwer is het Koninkrijk Gods, indien gij tenminste wandelt in de Waarheid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken