Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kleuter-gymnastiek voor kinderen van 3-8 jaar. Handleiding voor gymnastiek bij het voorbereidend en aanvankelijk lager onderwijs (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kleuter-gymnastiek voor kinderen van 3-8 jaar. Handleiding voor gymnastiek bij het voorbereidend en aanvankelijk lager onderwijs
Afbeelding van Kleuter-gymnastiek voor kinderen van 3-8 jaar. Handleiding voor gymnastiek bij het voorbereidend en aanvankelijk lager onderwijs Toon afbeelding van titelpagina van Kleuter-gymnastiek voor kinderen van 3-8 jaar. Handleiding voor gymnastiek bij het voorbereidend en aanvankelijk lager onderwijs

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.91 MB)

Scans (30.37 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kleuter-gymnastiek voor kinderen van 3-8 jaar. Handleiding voor gymnastiek bij het voorbereidend en aanvankelijk lager onderwijs

(1935)–J.G. Thulin–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 58]
[p. 58]

Hoofdstuk VIII.
Gaan en loopen.

Het Gaan.

Het doel der marschoefeningen in de kindergymnastiek is hoofdzakelijk den kinderen te leeren gaan: natuurlijk en ongedwongen.

In de maat (maat- en rhythme-gevoel oefenen) geluidloos en veerkrachtig, d.w.z. met zwichten in voet- en heupgewrichten (sluipgang - teenengang).

A. Daar natuurlijke gang het doel is, worde aanvankelijk geen enkele eisch gesteld aan maat enz. Gebruik geen uitdrukkingen als ‘Strek de ruggen’, ‘Beweeg je armen heen en weer’, daar het gevolg meestal een stijve gedwongen gang is. Tracht in de plaats daarvan geschikte fantasie-uitdrukkingen aan te wenden, als: ‘Prinsen (prinsessen) kijken nooit naar den grond als ze loopen, laten het hoofd niet hangen.’ ‘Laat de armen meehelpen aan het voortgaan’ of ‘Het gaat vlugger als de armen meehelpen.’

B. Geschikte hulpmiddelen tot het oefenen van maat en rhythme zijn 1) stamp op elken, elken 2den, of elken 3den stap; het eenvoudigst is stamp op elken 2den pas, maar daar dit, om niet eenzijdig te worden, vaak omgewisseld en met den anderen voet begonnen moet worden, is het slechts als inleiding te gebruiken; 2) handklappen; 3) afwisselend stamp en handklap, en ter afwisseling tijdens een korter oogenblik 4) het overluid tellen der kinderen zelf of op muziek; zelfs een gramofoon kan hierbij goede diensten bewijzen. Eveneens kan de onderwijzer - vóór dat de kinderen beginnen - de maat in de handen voorklappen, of hiermee beginnen, terwijl de kinderen vrij door de zaal rondloopen, waarop deze de maat dan langzamerhand volgen.

Door stamp op den eersten pas verkrijgt men, dat allen tegelijk beginnen. Laat hen zoo nu en dan twee aan twee, hand in hand gaan, zoodat ze leeren elkaar te volgen. Dit is ondertusschen ongunstig, met het oog op het vrije armzwaaien en moet daarom niet te veel toegepast worden.

C. ‘Sluipgang’ wordt op het voorste deel der voeten uitgevoerd, veerend en geluidloos. Dit krijgt men niet zoo goed gedaan door

[pagina 59]
[p. 59]


illustratie

het commando ‘Op de teenen loopen’, als door het aanwenden van vergelijkingen, bijv. ‘Voortsluipen als de vos door het bosch; licht en zacht als een elfje.’

Loopen.

De overgang van gaan tot looppas is het eenvoudigst te bewerkstelligen door een geleidelijk verhaasten van het tempo, waarbij de kinderen uit zichzelf den looppas kiezen in plaats van het vlug gaan of het gaan met groote passen. Bijv. ‘We zijn op weg naar het station, het is al laat, we moeten vlugger loopen, we moeten hollen om niet den trein te missen.’ Als de kinderen een oogenblik in looppas zijn gegaan, krijgen ze het station in het zicht, zien op de klok, dat ze nog den tijd hebben. ‘Nu kunnen we wat kalmer gaan.’

Om de kinderen licht te doen loopen (zweven, vliegen) zijn vergelijkingen bijv. ‘met den wind’ geschikt. ‘Nu loopen we met den wind in den rug.’ ‘De wind blaast ons vooruit’, of wel de kinderen stellen zelf den wind voor. Het kan ook nuttig zijn ze tegen den wind in te laten loopen, om de houding voor den looppas te verbeteren.

 

Fantasie-uitdrukkingen, die vergelijkingen voor de verschillende passen en looppas inhouden.

 

1.Gaan als prinsen (prinsessen), elfen.
2.Dito als reuzen en kabouters (173).
3.Sluipen als een vos (174, 175).
4.Stappen als een haan (176, 177).
5.Waggelen als een eend (178, 179).
6.Voortschommelen als een beer (180, 181).
7.Met paard en wagen rijden (182).
8.Spoortje spelen (183, 184).
[pagina 60]
[p. 60]


illustratie

 

9.Kronkelen als een slang (185).
10.In een slingerrij (186).
11.Paardje spelen; stappen, in draf, in galop (187).
12.Hollen als een losgelaten paard, als een veulen.
13.Loopen en fladderen als de haan (188, 189).
14.Vliegen als een vogel (190, 191).
15.Loopen met zevenmijlslaarzen (192).
16.Loopen als een hond (op handen en voeten) (193-195).

 

Beschrijving der bewegingen.

 

1. In de kinderfantasie kan een prins alles steeds beter doen dan ‘gewone menschen’. Hier geldt het gaan met een natuurlijke goede houding. ‘Als elfen’ is de uitdrukking voor het luchtige, het lichte, geluidlooze. De reus daarentegen maakt groote en zware stappen.

2. De reuzen zijn ook gróót en dit kan uitgedrukt worden bijv. door omhoog geheven armen, of door op de teenen te loopen. De kabouters kruipen in elkaar - gebogen knieën - en sluipen zacht voorwaarts. Veel afwisseling moet hierbij zijn, zoodat de kinderen niet te lang aan één stuk in bovengenoemde houdingen loopen, waarvan in het bijzonder het gaan als reuzen met opgeheven armen vermoeiend is.

3. De vos sluipt door het bosch, je hoort hem niet aankomen.

4. De haan stapt trotsch door den tuin (knieheffen). Tracht van het begin af aan den kinderen het knieheffen ongedwongen te laten

[pagina 61]
[p. 61]


illustratie

uitvoeren zonder spanning in het onderbeen en den voet, die dus beide door eigen zwaarte neerhangen.

5. Handvatten om de enkels, waarna voorwaarts wordt gegaan. Een spelvorm, die zelfs gebruikt kan worden, om den kinderen duidelijk te maken, hoe zij op 2 beenen loopend, niet moeten gaan.

6. De beer ‘schommelt’ = op handen en voeten voorwaarts; gelijktijdig verplaatsen van armen en beenen aan denzelfden kant.

7. Na groepindeeling - drie in elke groep - en elk kind een eigen nummer (1, 2 en 3) - wordt bijv. no. 1 paard (handen op de heupen), no. 2 wagen (grijpt het paard bij de polsen) en no. 3 ment (springt schrijlings op den rug van no. 2 en houdt zich aan diens schouders vast).

8. Eén of meer treinen worden gevormd. Aan te bevelen is niet meer dan 10 kinderen voor een ‘Trein’, daar deze anders licht stuk gaat. In elken trein staan de ‘spoorwagens’ achter elkaar met de handen op de schouders van den voorgaanden. De eerste is de locomotief, die, bijv. de armen in een cirkel ronddraait, voorwaarts, opwaarts-achterwaarts. Fluit- en sisgeluiden, eventueele stations enz. kunnen hierbij het genoegen verhoogen.

9 en 10. Na deze opstelling achter elkaar op één gelid, vatten allen elkaar bij de hand. Eerst kan de onderwijzer zelf als no. 1 staan, om den weg en het tempo te leiden. ‘De slang kronkelt heen en weer door het mos, je hoort maar een zwak geritsel.’

Bij het slingeren in een rij wordt looppas in het gewone tempo genomen, langzamerhand wat vlugger. Toch mag dit met het oog op ongelukken - in het bijzonder, wanneer de rij lang is - niet te vlug worden.

11. Twee aan twee met dubbel handvatten, volgens fig. 187;

[pagina 62]
[p. 62]


illustratie

vrij rondrijden. Als verzwaring kan geëischt, dat allen op één gelid zullen rijden. Het meest geschikt is dan nummerindeeling tot twee; no. 1 paard, no. 2 vat hem om de duimen of armen, en ment. Ter afwisseling kan het paard wild worden en steigeren. De koetsier moet dan flink vasthouden (244).

12. Laat de kinderen vrij rondspringen als veulens, paarden, die den heelen winter op stal hebben gestaan en voor het eerst weer in de weide komen.

13 en 14. Het loopen onder gelijktijdig vleugelklappen (armen) op en neer. Zie toe, dat de armen niet gespannen zijn. Eerst deze armbeweging op de plaats, evenals het ‘vliegen’, waarbij de kinderen bij elken vleugelslag zoo hoog mogelijk opspringen (galopsprong).

15. Na de opstelling bij den eenen korten muur der zaal, zegt men: ‘Nu wil ik wel eens zien, wie met de grootste stappen naar den overkant kan komen,’ of ‘Nu maken we zevenmijlslaarsstappen dáárheen.’ De armen op natuurlijke wijze zwaaien, des te meer naarmate de passen grooter zijn.

16. ‘Nu zijn we allemaal honden.’ De looppas kan overgaan in springen (= hazesprong) (261-263), maar het is de onderwijzer en niet de klasse, die hierin beslist. De oefening kan bij wijze van afwisseling ook in den vorm van een wedstrijd twee aan twee gegeven worden, tusschen een kind en een ‘hond’. Men neme als baan, de zaal rond, waarbij de ‘hond’ aan den binnenkant (kortsten weg) loopt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken