Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kleuter-gymnastiek voor kinderen van 3-8 jaar. Handleiding voor gymnastiek bij het voorbereidend en aanvankelijk lager onderwijs (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kleuter-gymnastiek voor kinderen van 3-8 jaar. Handleiding voor gymnastiek bij het voorbereidend en aanvankelijk lager onderwijs
Afbeelding van Kleuter-gymnastiek voor kinderen van 3-8 jaar. Handleiding voor gymnastiek bij het voorbereidend en aanvankelijk lager onderwijs Toon afbeelding van titelpagina van Kleuter-gymnastiek voor kinderen van 3-8 jaar. Handleiding voor gymnastiek bij het voorbereidend en aanvankelijk lager onderwijs

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.91 MB)

Scans (30.37 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kleuter-gymnastiek voor kinderen van 3-8 jaar. Handleiding voor gymnastiek bij het voorbereidend en aanvankelijk lager onderwijs

(1935)–J.G. Thulin–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 67]
[p. 67]

Hoofdstuk X.
Hangoefeningen.

Het doel van deze oefening is allereerst de schouderspieren te versterken. Men leere den kinderen het vlug op- en neerklimmen in de verschillende toestellen en het klauteren van het eene naar het andere. Maar er komt daarbij een tweede niet minder belangrijk punt, het zuiver psychisch nut: het aankweeken van moed, behendigheid enz., reeds bij de evenwichtsoefeningen genoemd. Toch worde bij deze oefeningen geen eisch gesteld aan bepaalden vorm. Daar in den regel niet kan worden verwacht, dat voor de kleuters andere toestellen dan gymnastiekbanken en schoollokaalmeubels ter beschikking staan, zijn allereerst dusdanige bewegingen gekozen, die met behulp van het genoemde uitgevoerd kunnen worden, bovendien eenige, die de aanwezigheid van wandrek, boom, ladder, touwen vragen. Dit met het oog hierop, dat kinderen graag de toestellen, die zij om zich heen zien, gebruiken.

De oefeningen worden zoo gekozen, dat de armen slechts een deel van het lichaamsgewicht te dragen krijgen; men neme een regelmatige stijging, zoo, dat de kinderen langzamerhand leeren, hun geheele gewicht aan de armen te dragen, iets wat menigmaal te pas kan komen in het dagelijksch leven. In geval één van bovengenoemde toestellen niet aanwezig is, moeten de ‘hangoefeningen zonder toestel’ te hulp geroepen worden. Daar deze physisch noch psychisch geheel de toesteloefeningen kunnen vervangen, zal de onderwijzer, zoodra het weder het toelaat, in den schooltuin (of speelplaats in de buurt) aanwezige hangtoestellen productief maken. Ook kunnen hekken, boomen, brandladders enz. hun toepassing hierbij vinden.

I. Hangoefeningen aan toestellen.

A. Oefeningen, die aan het wandrek uitgevoerd kunnen worden. Op- en neerklimmen, zijwaarts verplaatsen.

 

Voorbeelden voor fantasie-uitdrukkingen.

 

1.Voor een hond vluchten door een ladder op te klimmen.
2.Een ladder opklimmen om appels te plukken (217, 218).
[pagina 68]
[p. 68]
3.In een boom klimmen en op een tak gaan zitten (219) of: een duin opklauteren en op den top uitrusten.
4.Op een ladder klimmen om den muur te schilderen (220).
5.Dito: om de ruiten te zeemen (221).
6.Laten zien hoe sterk je bent en je met slechts één hand vasthouden wanneer je boven in den boom zit (222).
7.Als een eekhoorn van tak tot tak springen (223).

 

Beschrijving der bewegingen.

 

Het doel dezer oefeningen is het op- en neerklimmen in het wandrek, zoo hoog als het kind zelf het waagt. Sommige kinderen klimmen daarbij dadelijk tot de hoogste sport, anderen komen niet verder dan de derde of vierde. Het zijn deze laatsten, op wie de onderwijzer zijn invloed moet laten gelden, hen moed inspreken en hun aarzeling moet doen vergeten. Helpt een of andere fantasie-voorstelling niet, dan zelf maar mee naar boven klimmen.

1. Laat bijv. één der kinderen ‘hond’ zijn. De kinderen wandelen in het bosch en komen voorbij een hutje. Uit het hondenhok daarbij, vliegt een hond blaffend naar buiten. De kinderen schrikken en klimmen op een hek, of op een ladder, die tegen het huisje staat, of op den stapel hakhout. De hond gaat weer naar binnen en de kinderen komen naar beneden. Maar de hond springt weer op hun af (3 à 4 keer herhalen), totdat de vrouw naar buiten komt en hem bij zich roept, zoodat de kinderen den tocht kunnen voortzetten.

2. ‘Kijk, wat een mooie appels hangen daar. Gauw maar de boomen in en ze plukken.’ Daarbij klimt elk zoo hoog als het zelf durft. Zoo langzamerhand eischen, dat allen hoog op klimmen. Zeg dan bijv. ‘De mooiste appels hangen het hoogst, die willen jullie zeker allemaal wel hebben’ of ‘Wie wil er daarvan één voor me plukken?’

3. Zie fig. 219. ‘Nu klimmen we allemaal het duin op’ (wandrek). ‘Als we op den top zijn, kunnen we gaan zitten uitrusten’ - na het opklimmen wordt zijzit in de ‘opening’ van het wandrek aangenomen. Wanneer de kinderen het kunnen, moeten zij zich daarna omkeeren en op het andere been in zijzit gaan zitten. In het andere geval klauteren ze eerst naar beneden en weer omhoog, waarbij hen gezegd wordt, dat zij nu op de andere zijde moeten

[pagina 69]
[p. 69]


illustratie

gaan zitten. Den eersten keer kijken ze bijv. uit naar de zee, den anderen keer neer langs het duin, waar mooie bloemen groeien.

4. Zie toe, dat het ‘schilderen’ om beurten met linker- en rechterhand geschiedt.

5. De muur, achter de ‘opening’, welke in de meeste wandrekken is aangebracht, is dan het raam. Linker- zoowel als rechterhand wordt geoefend.

6. ‘Allemaal de boomen in!’ In het begin wordt slechts tot de tweede of derde sport geklommen (222a). ‘Zijn jullie zoo sterk, dat je je maar met één hand hoeft vast te houden?’ Hiermee tracht men de kinderen nl. te doen komen in zijtegenhangstand (222b), nadat men zelf die houding eerst voordoet. ‘Kan je staan zooals ik nu?’ Nu schudden we met de buitenste hand de pruimen naar beneden.’ Om de kinderen op één been te doen staan en het andere op te heffen: ‘Nu zetten we den buitensten voet op een tak en schudden zoo hard we kunnen, zoodat al de rijpe pruimen neervallen’ (222c). Om moe worden te voorkomen wordt daarna omgewisseld, om met andere hand en been te schudden.

[pagina 70]
[p. 70]


illustratie

7. Het verplaatsen gaat onder vrijen vorm, van het eene naar het volgende wandrek (‘de eekhoorn springt van tak tot tak’). Het gemakkelijkst hierbij is, handgreep ter hoogte van het voorhoofd.

 

B. Oefeningen die uitgevoerd worden in strekhang of rugwaartsstrekhang aan bank (geplaatst op 2 schoolbanken), boom, ladder, of wandrek.

 

Voorbeelden voor fantasie-uitdrukkingen.

1.Hangen als een zoutzak (224) en als een gymnast (225).
2.Zwaaien als de slinger van een klok (226, 229).
3.Fietsen (227, 230).
4.Met de beenen spartelen als een harlekijn (228a, 231).
5.Beenzwemmen: beenspreiden, knieën optrekken (228a, b, c).

 

Beschrijving der bewegingen.

1. Hangen aan gestrekte armen zonder goede houding: hoofd tusschen de schouders ‘geen hals’. De gymnast hangt met het lichaam geheven tusschen de armen, d.w.z. met langen hals en recht lichaam (N.B.! Niet gespannen of achterwaarts gebogen in de lendenen).

2. Rhythmisch lichaam zwaaien in strekhang van links naar rechts, of voorwaarts - achterwaarts (226).

3. ‘Fietsen’ geschiedt het best in rugwaartsstrekhang aan een wandrek (230), maar ook in gewone strekhang (227, 226).

[pagina 71]
[p. 71]


illustratie

 

Zie toe, dat bij het knie-oprukken die knie niet te sterk of krampachtig gebogen wordt. Voet en onderbeen moeten dus vrij (vertikaal) neerhangen.

4. De harlekijn spartelt met de beenen in verschillende richtingen. Bijv. opbuigen van het onderbeen (231). Beenen spreiden (228c).

 

C. Aan klimraam, boom, rekstok, wordt geoefend: rondduikelen voorover (232, 233).

Wordt een boom aangewend, dan moet deze in den aanvang zoo laag zijn, dat de kinderen in staande houding de handen in bovengreep (met de duimen voorwaarts) kunnen leggen (232a). Later zoo, dat zij op kunnen springen tot streksteun (232b). De kinderen, die niet goed durven, moeten de eerste keeren door den onderwijzer of een vertrouwden kameraad geholpen worden, met een stevigen greep op een hand, tijdens het rondzwaaien. Hoe zachter de kinderen neerkomen - gebogen armen en gebogen hoog opgetrokken knieën zijn daarvoor noodig - des te krachtiger arbeid voor schouder- en buikspieren.

 

D. Aan de touwladder.

1.Zittend voorwaarts - achterwaarts schommelen.
2.In het want van een schip klimmen (235).

 

Beschrijving der bewegingen.

 

1. Een kind, of twee aan twee tegenover elkaar, zitten in de touwladder met handgreep om de loodrechte touwen. In den aanvang staat achter elk een kameraad om vaart te geven. Later geven zij zichzelf ‘op’ door beurtelings rompneigen voorwaarts en achterwaarts.

2. Kan het benedeneinde van de touwladder niet aan den vloer bevestigd worden, dan gaat één van de kinderen in de

[pagina 72]
[p. 72]


illustratie

onderste ruit zitten. Het op- en neerklimmen geschiedt eerst zonder bepaalden vorm, met handgreep om de sporten, later om de loodrechte touwen.

E. In tusschenhangende uitgangshouding aan 2 klimtouwen.

1.Voorwaarts - achterwaarts schommelen. Zie hangsprong bladz. 80, no 1, fig. 278.
2.Rondduikelen (236).

F. Schrijlingszit voorwaarts verplaatsen (237, 238).

Op een horizontale of hellende bank, de romp naar voren geneigd, de handen om de bankkanten gegrepen, waarna het gewicht wordt overgebracht en het lichaam voorwaarts geplaatst (237).

G. Hazesprong, op langs een hellende bank (239).

Op handen en voeten langs een sterk hellende bank worden deze sprongen uitgevoerd. ‘De hazen springen een heuvel op.’ Omlaag klimmen langs het wandrek of wel, door zijsprong weer op den vloer (266-268), zie bladz. 77, no. 2 en 3.

II. ‘Hangoefeningen’ zonder toestel.

Voorbeelden voor fantasie-uitdrukkingen.

1.Een emmer water, mand appels enz. dragen (240, 241).
2.Een kruiwagen voortduwen (245, 247), een boomstam sleepen (242, 243).
3.Een woest paard in bedwang houden (244).
[pagina 73]
[p. 73]

Beschrijving der bewegingen.

 

1. De kinderen worden in groepen van 3 verdeeld (bijv. door nummeren tot 3) no. 1 wordt mand, zet zich zich op den grond met opgetrokken knieën en vouwt de handen onder de dijbeenen te zamen. No. 2 en 3 dragen en stellen zich aan weerszijden der mand. Ze vatten met de binnenste hand elk een hengsel (= bovenarm in okselholte). Daarna no. 2 mand, enz.

2. De kinderen staan 2 aan 2 achter elkaar. Het voorste is paard. Het andere is wagen, in teenneigzit met handvatten om de handen van het paard (zie fig. 243). Daarna wordt de wagen bijv. dwars de zaal doorgetrokken of wel allen rijden in het gelid achter elkaar.

3. Zie hiervoor: Paardjespelen, Hoofdstuk VIII, loopen bladz. 59. Als het paard wild wordt en wil steigeren (244), tracht de koetsier het in bedwang te houden, waardoor een trekkamp ontstaat.

Eveneens worden tot dezen groep gerekend:

4. Trekkampspelen, bijv.:

a)Twee aan twee tegenover elkaar met greep om elkaars polsen.
b)Twee aan twee in zijtegenstand met enkel handvatten.
c)Touwtrekken.
d)Over de streep trekken.

5. Duwkamp.

a) als 4a).

b) 2 partijen in een cirkel. Armen gekruist over de borst.

Doel: Partij I moet Partij II uit den cirkel duwen, zoodat minstens één voet buiten de lijn komt.

Men neemt den tijd op, dien elke partij noodig heeft om zijn tegenpartij uit te duwen, of wel, hoeveel elke partij in denzelfden tijd over den cirkel duwt en bepaalt zoo de winnende partij.

c) De reus op jacht. Eén of meer ‘reuzen’ worden aangewezen, die elk een door een krijtstreep aangegeven hol krijgen. De reuzen moeten trachten de overigen te grijpen en in hun hol te brengen. Zoodra een gevangene één voet (of ander lichaamsdeel, nader te bepalen) in het hol heeft, mag hij geen tegenstand meer bieden en niet ontvluchten.

6. Steunbewegingen voor de armen, voorligsteun. Spelvorm: kruiwagen rijden (245-247).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken