Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Versjes en liedjes voor 't jonge volkje (ca. 1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van Versjes en liedjes voor 't jonge volkje
Afbeelding van Versjes en liedjes voor 't jonge volkjeToon afbeelding van titelpagina van Versjes en liedjes voor 't jonge volkje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.11 MB)

XML (0.09 MB)

tekstbestand






Illustrator

Edmond van Offel



Genre

poëzie
jeugdliteratuur

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Versjes en liedjes voor 't jonge volkje

(ca. 1925)–Hendrik van Tichelen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 22]
[p. 22]

Van mijn eersten Meester.

De Heer F.R., mijn eersten onderwijzer, dankbaar gewijd.
A. Mijn eerste Dag.
 


illustratie

 
Toen ik als kleine kleuter
 
In de eerste klasse zat,
 
Kreeg ik een braven Meester,
 
Dien 'k hartlijk lief toen had.
 
 
 
Den eersten dag van 't schoolgaan,
 
Toen had ik erg verdriet.
 
‘Kom,’ zei de schalksche Meester,
 
‘Dat weenen helpt u niet.
 
 
 
Hier moet ge leeren lachen;
 
Geef maar al gauw een lei!’
 
Toen teekende hij ventjes,
 
Wel twintig op een rij.
 
 
 
Een reus en dan een dwergje,
 
Met buiken als een ton,
 
Zoo gek, dat ik van vreugde
 
Mij haast niet houden kon.
 
 
 
Ik zie ze daar nog pronken
 
Met armen als een rijf,
 
En scheeve stekkebeenen
 
Die kraakten onder 't lijf!...
[pagina 23]
[p. 23]
 
En dan die zeven haartjes
 
Als spijkers op hun kop!...
 
Toen kreeg de goede Meester
 
Al gauw mijn lachen op.
 
 
 
En waren toen mijn kijkers
 
Nog rood van al 't geween,
 
Ik lachte dat ik schokte,
 
Door al mijn traantjes heen...
 
 
 
En 'k lachte sinds dien morgen
 
Mijn Meester vriendlijk aan;
 
'k Was immer blij en vroolijk,
 
Als ik naar school mocht gaan.
B. Mijn eerste Prijs.
 
'k Heb bij mijn eersten Meester
 
Al spelende geleerd,
 
En was het lesje moeilijk
 
Toch zei ik 't nooit verkeerd.
 
 
 
Ik las soms twintig letters,
 
En woorden in een zin;
 
Het tellen en het schrijven,
 
Dààr vond ik blijdschap in!
 
 
 
'k Kon reeknen op mijn vingers,
 
'k Kon cijfren uit den kop;
 
En misten àl mijn buurtjes,
 
Ik zat toch nimmer strop.
[pagina 24]
[p. 24]
 
En zei de Meester: ‘Jongens,
 
Gij houdt uw penne scheef!’
 
Hij vond, dat ik steeds zuiver
 
En lijk ‘een groote’ schreef.
 
 
 
En als het eerste jaartje
 
Geheel ten einde was,
 
Kreeg ik een boek met prenten,
 
Als de eerste van de klas!...
 
 
 
Nu kunt ge vragen, vriendjes,
 
Hoe dit toch komen mag?...
 
Ik werkte voor mijn Meester,
 
Wijl ik hem gaarne zag!
C. Nooit te laat.
 
Kwam 'k 's morgens in de schole,
 
Dan viel ik blij aan 't spel,
 
Totdat ik fluks in rang liep
 
Bij 't klinglen van de bel.
 
 
 
Dan sprak ik nooit een woord meer,
 
'k Stond fiks als een soldaat;
 
'k Ging zachtjes steeds de klas in,
 
Omdat dit deftig staat.
[pagina 25]
[p. 25]
 
Soms was er wel een makker,
 
Die kwam op tijd niet aan,
 
Omdat hij (zoo hij zegde!)
 
... Een boodschap had gedaan.
 
 
 
‘Geen uitvlucht!’ zei de Meester,
 
‘Wie aankomt na den tijd,
 
Die stoort de les, die 's vadsig...
 
En is een puntje kwijt!’
 
 
 
Dit woord heb ik onthouden;
 
Ook kwam ik nooit te laat,
 
En hij die steeds als ik deed,
 
Die was mijn kameraad!
 
 
 
N.B. Wie mij niet kan gelooven,
 
Die zie mijn maandbultijn;
 
En 'k wed, dat hij dan zeker
 
Wel overtuigd zal zijn!


illustratie

[pagina 26]
[p. 26]
D. Zindlijk zijn.
 
De Meester zag ons gaarne
 
Met reine schoentjes aan,
 
En vond, dat heldre kleertjes
 
Zoo net en zindlijk staan.
 
 
 
Ons wangen waren kriekjes,
 
Zoo blozend en zoo rein;
 
Ons kleine poezelhandjes
 
Als sneeuw zoo wit en fijn.
 
 
 
Ons haar was glad gestreken
 
En zacht gelijk satijn.
 
‘Dat 's braaf!’ zei onze Meester,
 
‘Zoo moet het altijd zijn!’
 
 
 
Wij hielden niet van 't buurtje,
 
Als Mondje-pek zoo zwart;
 
Alleen wie frisch en rein was
 
Kreeg 'n plaatsje in ons hart!
E. Een Tikje.
 
‘Maar was er,’ zoudt ge vragen,
 
‘Geen makker in de klas,
 
Die, als een kleine deugniet,
 
Soms boos of grillig was?’
[pagina 27]
[p. 27]
 
Wel ja, en wispelturig,
 
Dat was er meer dan één;
 
Maar had men soms eens kuren,
 
Moedwillig was er géén!
 
 
 
Wie zou er kunnen pruilen,
 
Die bij zoo'n Meester zat;
 
Een Meester die, als de onze,
 
Een hart voor kindren had?
 
 
 
En tikte hij op d'handjes
 
En trok hij met ons oor,
 
Daar waren wij hem later
 
Wel driemaal dankbaar voor.
 
 
 
Ons soms eens te kastijden,
 
Dat was hem best gegund;
 
Een tikje of een trekje
 
Hielp meer dan een slecht punt...
 
 
 
Gebeurt het u, mijn vriendjes,
 
Dat ge ook een tikje krijgt,
 
Weest dan uw Meester dankbaar,
 
En werkt en leert en... zwijgt.
[pagina 28]
[p. 28]
F. Het Vertelsel van Zaterdag.
 
Wij leerden blij en gretig,
 
Totdat de dag verstreek;
 
En iedren dag steeds liever,
 
Tot 't einde van de week.
 
 
 
Wij konden dikwijls lachen
 
Om 't geen de meester zei;
 
Hij leerde ons niets, of altijd
 
Was er een grapje bij...
 
 
 
't Was Zaterdag; wij zwegen
 
En luisterden om 't meest.
 
‘'k Vertel iets voor de kindren,
 
Die vlijtig zijn geweest,’
 
 
 
Zoo sprak de Meester lachend,
 
‘Maar houdt u braaf en stil;
 
't Is iets van kleine kleuters,
 
Dat 'k u vertellen wil!’
 
 
 
Wij hingen aan zijn lippen,
 
Wij roerden schier geen zier;
 
Maar onze kinderhartjes,
 
Die jaagden van pleizier.
 
 
 
Het klonk van Jan en Mietje,
 
Van kleinen Duimeloot,
 
En van den slimmen jager,
 
Die... naast de hazen schoot.
[pagina 29]
[p. 29]
 
En kwam na 't mooi vertelsel
 
Het zwijn met langen snuit,
 
Dan brak in luid gejubel
 
Ons dolle blijdschap uit...
 
 
 
Dan sloeg de klok van vieren,
 
Wij galmden: ‘Dag, Meneer!’...
 
Vertelden thuis aan Moeder
 
De wondre grappen weer.
G. Mijn laatste Woord.
 
En moest gij ons nog vragen:
 
‘Of Meester ons beviel?’
 
Wij minden onzen Meester
 
Uit ganscher hart en ziel!
 
 
 
Hij was ons als een Vader,
 
Hij sprak tot ons gemoed;
 
Hij laakte wat was leelijk
 
En leerde ons wat was goed!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken