Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roze Kate (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roze Kate
Afbeelding van Roze KateToon afbeelding van titelpagina van Roze Kate

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.09 MB)

Scans (58.40 MB)

ebook (11.44 MB)

XML (1.66 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roze Kate

(1893)–Nestor de Tière–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 356]
[p. 356]

Vierde hoofdstuk
In den Boomgaard.

Dagen, weken, maanden verliepen.

De smidshoeve had van lieverlede weer haar vorig uitzicht gekregen.

Walkiers stond weer met Lambert in de smis en hamerde en werkte er weer ijverig op los.

Van zijne wonde was hem niets anders dan eene soort van zwijgende droefgeestigheid bij gebleven.

Nooit sprak hij nog over het voorval uit het Zonieënwoud en als Dries de scheper of Annemie soms na etentijd het gesprek op dat kapittel trachtten te brengen, dan wees hij hen telkens af, sprak van iets anders of ging de deur uit.

't Was intusschen volop zomer geworden, Augustus was uitermate heet.

De grond was overal uitgedroogd; heken die anders ruischend tusschen olm en wilg door de grasrijke velden stroomden waren nu nog alleen te kennen aan de vaal grauwe bedden die tusschen de dorre stoppels henen liepen; hun water stond overal drabbig en stil onder de brandende zonnestralen weg te dampen, en op vele plaatsen was de gansche bedding uitgedroogd.

Alle boomen stonden dorstig met nederhangend loof, schoon ook rijk beladen van vruchten.

[pagina 357]
[p. 357]

De heggen langs den weg waren met grijs stof overdekt, en de grond was overal van droogte opengespleten.

De lucht brandde over dag als vuur, en de nacht koelde haar slechts weinig met zijnen verkwikkenden dauw af.

Toen was het niet lustig voor het gloeiende vuur in de smis en het werk was dringend zoo dat er duchtig moest gehamerd worden.

Het grootste werk gaven de karraders die van de droogte zoo erg ineenkrompen dat al de repen te groot werden en de raders moesten ‘herbonden’ worden.

De groote zware slagbanden moesten ringsom gloeiend gemaakt worden zoodat de twee blaasbalgen te gelijk in werking waren.

Daarenboven moesten de banden rondom met brandende turflappen bedekt op het smidsbed liggen, zoodat het bij het aambeeld waarlijk niet uit te houden was.

Na zulk een dag van afmatting, gingen de knechts gewoonlijk een uurtje in den boomgaard op het gras liggen.

Op zekeren avond lagen ze daar weer hunne pijp te rooken.

Rond de smidshoeve was alles stil. Geen blaadje verroerde.

't Was allengskens stikdonker geworden.

- Ik ga slapen zei Lambert, gaat ge meê Walkiers?

- Neen, antwoordde deze, mijn pijp is niet uit, ik blijf nog wat liggen.

- Goe'n avond dan, zei Lambert opstaande.

- Goe'n avond, antwoordde Walkiers peinzend. Lambert was reeds om den hoek der schuur verdwenen.

Lang nog lag Walkiers roerloos op het gras uitgestrekt. Hij dacht na. Waaraan dacht hij? Wat ging er om in den eenvoudigen, in schijn ruwen geest van den smidsknecht?

Moeilijk ware dit te zeggen geweest. Sedert dat bloedig voorval in het Zonieënbosch was er eene gansche ommekeer in hem teweeg gebracht om wille van Cornelia, en ook van den baas die toch bewezen had zoo slecht niet te wezen wijl hij de kleine Roze Kate in huis genomen had. Daarom had Walkiers den naam van zijn aanvaller, van zijn moordenaar verzwegen.

Ja, van zijn moordenaar, want dat hem Cornelis Dirix had willen vermoorden, dat was onbetwistbaar zeker. Overigens, nooit had hij om zoo te zeggen een goed oog in dien ouden schraapzuchtigen boer gehad die soms heele dagen onzichtbaar was.

Na het voorval in 't bosch was hij insgelijks acht dagen lang

[pagina 358]
[p. 358]

van de smidshoeve weg gebleven. Waar was hij heel dien tijd geweest?

Plotselings werd Walkiers in zijne overwegingen gestoord door stemmengeluid dat van den kant der pachthoeve kwam; eerst zwakjes, daarna luider drongen die stemmen tot hem door.

Walkiers strekte den hals.

Eensklaps doorliep eene siddering zijne leden.

Hij had de stemmen herkend!

Nu zag hij, langs de haag van den boomgaard, twee groote donkere gestalten langzaam voortglijden.

- Ik zeg u dat die kleine deerne weg moet, klonk het dreigend, ik wil niet dat ze hier blijve, ik wil niet, hoort ge dat Matheus?

- Ik kan het over mijn hart niet krijgen oom, dat onnoozele wichtje aan zichzelve over te laten, overigens Cornelia zou het niet dulden.

- Cornelia, Cornelia, wat heeft die te willen of niet te willen? Zijt gij een man of zijt ge dat niet? ik zeg u het kind zal u niets anders dan last veroorzaken en later wie weet, misschien veel leed.

- Neen, oom Cornelis, het gaat niet. Ik heb steeds naar uwen raad geluisterd al heb ik in de laatste tijden dan ook reden tot berouw daarvoor gehad, want ik voel wel dat het met die geschiedenis van Judde-Marie niet in den haak is.

- Begint gij nu ook te raaskallen, Matheus?

Van die domme Walkiers kon ik zulks begrijpen, maar gij, Matheus, zijt mijn erfgenaam, of vergeet ge dat?

- Van Walkiers moet ge geen kwaad zeggen oom, want wat hij deed daarvoor moeten wij hem allen dankbaar zijn. Wat zou er namelijk gebeurd zijn zoo hij verklaard hadde wie zijn moordenaar is? En wat mij betreft, ik vergeet geenszins dat ik uw neef ben maar daaruit volgt toch niet dat ik steeds blindelings uwe grillen volbrengen moet.

Wat zoudt gij overigens met het kind beginnen?

Hier geeft het ons geen last. Integendeel, de kleine is recht aardig en vriendelijk en onze Everard zou er oprecht droef om zijn indien zijn zustertje nu heenging. Ik smeek u dus oom, laat ons het kind.

Sedert zij in huis is kwam er vrede en geluk. Zie de tweeling, hij is gansch hersteld. Al heeft dokter Wulf er ook zijne beste zorgen aanbesteed, ben ik toch overtuigd dat de aanwezigheid van Roze-Kate een zegen voor ons erf geworden is.

- A sa! wordt gij stapelgek Matheus, of heeft die fijne

[pagina 359]
[p. 359]

geslepene Cornelia u zoo zeer naar haar hand weten te draaien dat gij zoo gewillig naar hare pijpen danst als iemand die heelemaal onder den pantoffel is? Ik heb u meermaals gezegd en verklaar het u heden avond nog eens: ‘geen cent van mij krijgt ge, zoo ge u tegen mijn wil of mijn verlangen verzet, geen cent.’

- Heb ik dat ooit gedaan oom? Ten minste ooit als het uwe en mijne belangen gold? Heb ik niet altijd gewerkt en gezwoegd om het erf te vergrooten? Heb ik niet geslaafd en gewroet dag en nacht en doe ik dat nu nog niet? De helft van het erf behoort u toe sedert vaders dood.

Die helft, hebben wij nooit gedeeld omdat gij den ‘blok’ niet schenden wildet, is sedert twintig jaren bijna verdubbeld, zoodat, indien gij morgen deelen wildet, gij volgens de wet eens zooveel eischen kunt als eigenlijk u toekomt, dank mijn hard en aanhoudend werken. Zoo ik dan later ook uw erfgenaam wordt, blijkt mij zulks niet meer dan rechtvaardig.

- Rechtvaardig! grinnikte boer Cornelis, rechtvaardig, alsof mijn goed mij niet toebehoorde en ik er niet naar eigen goedvinden over beschikken konde!

- Dat kunt gij zeker oom, maar gij zult het niet doen, of het erf der Dirixen moet verbrokkeld worden?

Moeten de Meerlo's er in opgaan dat wij niet langer de beste boeren uit het omliggende blijven?

- Ge zult toch bekennen dat het mijne schuld niet zijn zal als zulks gebeuren moet, zei Cornelis, zet dat kleine heksenjong aan de deur en alles blijft gelijk het immer geweest is.

- Maar waarheen wilt gij dat het onnoozele wichtje gebracht worde?

- Dat is mijne zaak, antwoordde Cornelis onheilspellend.

- Maar wat zal ik aan Cornelia zeggen? vroeg Matheus op een toon die aanduidde hoe angstig hij werd bij de gedachte dat de helft van het erf hem zou onttrokken worden.

- Zeg dat het haar niet aangaat, antwoordde Cornelis.

- Neen oom, dat gaat waarlijk niet. Ik wil eindelijk vrede hebben in mijn huis.

- Dan hadt ge die zotheid van dat tweede huwelijk uit uw hoofd moeten laten, bromde Cornelis.

- Cornelia is eene goede huishoudster oom, de boerderij is nog nooit zoo in orde geweest als sedert zij op het erf gekomen is.

[pagina 360]
[p. 360]

Ze is daarbij goed van hart zoowel voor mij als voor de kinderen en voor ons volk.

- Ja, grinnikte Cornelis, en goed is ze zelfs voor nog anderen.

- Gij bedoelt de kleine Roze Kate, oom.

- Ik spreek voor 't oogenblik van dat heksenkind niet, zei Cornelis.

- Van wie spreekt ge dan?

- Och, zijt ge dan toch zoo dom en zoo blind dat gij niets bemerkt van wat er dagelijks onder uwe oogen omgaat?

- Oom, ik begrijp u niet! riep Matheus opgewonden.

- Nu, dat verwondert mij niet. Ge zijt verliefd mijn jongen en het spreekwoord zegt immers dat de liefde blind is.

- Ik wil nu eindelijk eens weten wat gij voor hebt! Matheus zei dit met koortsige gejaagdheid was opgestaan van den hoop hoppestaken, die tegen de haag lag, en waarop hij tot nu toe met zijn oom gezeten had. Ik wil het weten! herhaalde hij.

- Welnu dan moet ge maar eens beginnen met uit uwe oogen te kijken, antwoordde Cornelis, dan zult ge wel spoedig klaar zien en ondervinden dat er nog anderen dan gij zijn die vinden dat Cornelia zoo'n perel van een vrouw is.

- Wie bedoelt gij? snauwde Matheus den ouden deugniet toe.

- Gij spraakt daar straks van de Meerlo's, zei Cornelis, 't zijn knappe kerels. Flinke borsten die werken kunnen.

- Wat hebben die uitstaans met hetgeen gij te zeggen komt.

- Vindt ge niet dat Jan een schoone jongen is?

- Oom, breng mij niet aan 't koken!

- Dat hij vroeger naar Annemie gevrijd heeft schijnt ge vergeten te hebben Matheus, anders zoudt ge voorzichtiger zijn en hem zoo niet bij elke gelegenheid op de smidshoeve brengen.

- Ik begrijp niet wat gij voor hebt, maar ik zeg u dat Jan Meerlo hier sedert jaar en dag geen voet meer gezet heeft.

- Zoo, dan moet ik zeggen dat de kerel het bliksems fijn weet aan te leggen, want ik weet dat hij verledene week nog hier was, antwoordde Cornelis.

- Leugens! antwoordde Matheus.

- Nu, wij zullen dat gesprek hier maar afbreken, zei Cornelis kortaf, ik hoor wel dat gij toch niet gelooven zult voor aleer gezien te hebben. Welnu, gij zult zien, daanvoor zal ik zorgen.

Misschien zult ge mij dan toegeven dat die Cornelia zoo heilig niet is als zij zich voordoet.

Laat ons nu gaan, 't wordt tijd, anders zal onze afwezigheid

[pagina 361]
[p. 361]


illustratie
Ik bracht hem bij het bed waarin de tweeling lag, bl. 350


[pagina 362]
[p. 362]

nog opgemerkt worden en dat is niet noodig want daar wordt al genoeg achter rugs op mijn kap gezeten.

- Wat schurk, wat ellendige galgebrok, mompelde Matheus in zich zelven terwijl hij zijn oom volgde.

Wie bedoelde hij met dien uitroep?

Zijn oom Cornelis of Jan Meerlo?

Onder den krommen appelboom, wiens takken tot over de haag hingen waartegen de hopstaken lagen, bewoog eene zwarte gestalte.

Dat was Walkiers wien geen woord van 't gesprek ontgaan was.

Niemand zag hem, niemand had zijne tegenwoordigheid vermoed.

Langzaam, voorzichtig sloop hij de twee zich verwijderende personen na. Zij gingen langs de achterdeur der schuur binnen en verdwenen in het duister van den nacht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken