Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roze Kate (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roze Kate
Afbeelding van Roze KateToon afbeelding van titelpagina van Roze Kate

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.09 MB)

Scans (58.40 MB)

ebook (11.44 MB)

XML (1.66 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roze Kate

(1893)–Nestor de Tière–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 403]
[p. 403]

Negende hoofdstuk
Hij!

Die hij, door Jacob bedoeld, was een struische kerel met een paar sterke armen aan het lijf.

Hij was in al de kracht van den mannelijken leeftijd en zag er gezond uit als een visch in 't water. Ja, 't was een felle vent die Jan Meerlo.

Hij stond voor de smis op het neerhof en onderzoekend liet hij zijn blik over huizing en stalling gaan.

- 't Ziet er ‘gesteld’ uit hier, mompelde hij, een schoone smis, een flinke winning. Twintig koeibeesten en drie paarden op stal zonder te spreken van de kudde die thans ruim honderd koppen telt.

Waarachtig, 't valt goed! 't valt goed!

- Dag Meerlo, zei Cornelia uit de keuken op het neerhof komend.

- Dag Cornelia, hoe is 't?

- Slecht.

- Met hem?

- 't Paard is zeer ziek.

- Ja, maar hij is nog veel zieker dan het paard.

- Wie?

- Wel, hij, hij, hij!

- Hoe zegt ge dat! Jan,

[pagina 404]
[p. 404]

- Hoe kan ik dat zeggen?

- Ja, zuchtte Cornelia, Matheus is zeer ziek, ik vrees het ergste.

- Dat hij genezen zou! zei Jan op gedempten toon, onmogelijk. Hij is ‘gekrokt,’ eraan moet hij.

Cornelia schrikte bij 't hooren dier zonderlinge taal en verwijtend keek zij Jan Meerlo aan, die, op zijn gaffeltje dat hem tot gaanstok diende, leunend haar met gloeienden blik gadesloeg.

- Hij dood, hernam hij, dan zijt ge de mijne voor altijd!

- Jan, geen woord meer!

- En waarom? heb ik het recht niet u dat te zeggen?

- Ik smeek u, zei Cornelia terwijl zij schuw omkeek, spreken wij daar niet over. Het brengt ons ongeluk.

- Er niet over spreken!

Maar ik denk eraan, dag en nacht en gij zoudt mij den mond stoppen! Heb ik dan niet lang genoeg gezwegen?

Gezwegen en geleden?

- Zeg heb ik niet?

En voor wien?

Voor hem, dien vrek! dien geldwolf, die u ruw behandelde en u ongelukkig maakte.

- Jan, ik smeek u, zwijg! Ik wil niet dat gij zoo spreekt.

- Ja, ge moest hem hebben, hem, omdat hij geld had!

- Nooit heb ik eraan gedacht hem voor 't geld te nemen.

- Neen, voor zijn vriendelijk karakter zeker, spotte Jan Meerlo!

- Ik was jong en mijne ouders dwongen mij.

- Ja, dat gij jong waart, dat weet ik, dat weet iedereen. Twintig jaar jonger dan die ‘beer’ van een Dirix. Maar hij was rijk en hij had een rijken ongetrouwden oom; dien ouden veinzaard, dien gluiper van een Cornelis die nog aan de galg komt!

- Zwijg, zwijg, ze zouden het in de smis kunnen hooren.

- Bah! in de smis weten ze daar alles van. Daarbij ze kunnen ons hier niet hooren. Ik was toen zoo welstellend niet als nu maar toch beminde ik u, ging Jan Meerlo voort, en gij ook gij bemindet mij! Ja, gij zaagt mij geerne maar liever nog de duiten van den ouden kniezer.

Doch; nu is Jan Meerlo rijk, zoo rijk als hij! En wat ik meer heb dan hij, dat is de gezondheid, de kracht, het leven.

Hij gaat den ‘hoek om’ en ik neem zijne plaats, zoo gaat het in de wereld. Ja, gij hebt mij veel verdriet gedaan gij, veel

[pagina 405]
[p. 405]

meer dan ik ooit zeggen kan; en ik beb u lang gehaat. Ik zou u hebben kunnen doodsteken en hem daarbij!

Cornelia huivert. Zij wil zich verwijderen naar den paardenstal.

- Hij is in de stalling bij 't paard, zegt ze, kom.

- Hij barste en 't paard met hem! sprak hij meer en meer hartstochtelijker wordend; ik zeg u dat ik u haatte en uit al de kracht van mijn ziel. Ik verwenschte hem, hem en zijn geld. Maar die haat is gekeerd, Cornelia. Weet ge sinds wanneer?

Gij antwoordt niet, ging Jan Meerlo na eene poos voort toen hij zag dat Cornelia zwijgend staan bleef.

Gij hoeft er echter niet om te blozen, want 't gebeurde tegen uwen wil. Zeg Cornelia, weet ge 't nog?

- Jan, wat ge doet is slecht. Spreken wij daar niet van.

- Jawel, spreken wij daarvan! 't Was op een avond dat ik u eens alleen ontmoette. Mijn bloed kookte maar niet van woede, niet van haat. Mijn hart van vroeger was eensklaps weer in mij. Ik raakte u aan, trok u tegen mijne borst en zoende u, maar gij stiet mij ruw van u weg. Dat zweepte mij nog meer op, en van dien stond aan had ik rust noch duur meer. Ik zwoer het: sterft Dirix, dan trouw ik met haar?

- Zwijg, riep Cornelia andermaal, ze bezien ons van in de smis.

- Wij mogen immers toch spreken. Nooit, hebt kwam het verder dan een.... kus

- Die kus was reeds te veel. Ik was en bleef toch altijd eene fatsoenlijke vrouw.

- Hij verdiende dat van u niet.

- Meerlo, ik verbied u mij langer zóó te spreken, ik verbied het u, herhaalde Cornelia met nadruk, hare oogen verwijtend op Jan Meerlo vestigend. Kom, laat ons nu gaan, hij is in de stalling.

- Hij dood, dan trouwen wij samen.

- Zwijg! zwijg!

Jan Meerlo volgt thans Cornelia die hem voorgaat naar de stallingen. Als hij voorbij de smis stapt, blijft hij een oogenblik staan en zegt als tot zich zelven sprekend:

- Ja, ja, drij kinders zijn er: drie struische jongens. Jong is Cornelia niet meer: de lentebloem is verwelkt, verdwenen! Maar bah! wat beteekent zulks? Ben ik ook de eerste jeugd niet voorbij?

Kom! kom! de zomer geve wat hij heeft!

[pagina 406]
[p. 406]

- Wat mompelt hij? vroeg Simon aan Jacob, toen hij Walkiers zag voorbij de smis slenteren.

- Wat hij mompelt, weet ik dat? Maar wat komt hij hier uitrichten?

- Dat vraag ik mij insgelijks af zonder het antwoord te vinden, zei Simon.

- Daar schuilt iets achter....

- Jan Meerloo kent de paardenziekten beter dan de veearts, sprak Walkiers, op de vraag van de beide broeders antwoordend, 't is een fijne kerel.

- Fijne kerel, inderdaad, zei Simon, als hij maar niet te fijn is.

- Ik zeg u dat hij de paardenziekten beter kent dan een meester tien uren in de ronde.

- Och, wat zou het! Elk zijn kunst en de veearts is de veearts, meende Jacob.

- Hij komt hier alle dagen, soms zelfs tweemaal per dag geloopen; maar 't is al boter aan de galg gekletst; en zijn dranken aan 't paard helpen als een trekplaaster op een houten been.

Was ik meester hier, ik smeet hem de deur uit met al zijn fijn meesteren, dat zeg ik ervan!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken