Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen uit de geschiedenis van de monumentenzorg in Nederland (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen uit de geschiedenis van de monumentenzorg in Nederland
Afbeelding van Schetsen uit de geschiedenis van de monumentenzorg in NederlandToon afbeelding van titelpagina van Schetsen uit de geschiedenis van de monumentenzorg in Nederland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (51.68 MB)

Scans (160.62 MB)

XML (1.84 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

studie
non-fictie/geschiedenis-archeologie


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen uit de geschiedenis van de monumentenzorg in Nederland

(1975)–J.A.C. Tillema–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 357]
[p. 357]

Entrefilet 2
De Kastelen

Gij muren, die 't geweld van zoo veel storms moest dragen; Die zoo veel eeuwen bleeft weêrstaan; Uw eerkroon ligt vertrapt - het vonnis werd geslagen - En gij zult ondergaan!’
A.C.W. Staring, De Burcht te Bronckhorst - afgebroken in 1824.

De heer van de Wildenborch was bij mijn weten wel een der eersten die openlijk treurden over de afbraak van een kasteel. En hij kwam de ten dode gedoemde burcht maar een schamele troost bieden door hem in dichtmaat te raden nog eenmaal naar Nijmegen te zien, ter herinnering aan de daar in 1797 afgebroken burcht, waar eens ‘Barbarossa sliep’. Want er is ‘troost voor leed in 's broeders ramp gelegen’.

 
‘Verheft zich hier geen Bidplaats meer,
 
't Heelal is Tempel voor den Heer’.Ga naar eind1

Men zou zeggen, waar maken we ons dan druk om, door kerken te restaureren? Verzamelen we ons onder het gebladerte van een heilige eik... Of zag de Gelderse patriciër meer in een vervallen kasteel dan in een vervallen kapel?

In de loop der eeuwen is een lange reeks kastelenGa naar eind2 verwoest, door de bewoners vaak noodgedwongen verlaten, aan het verval, aan de slopers prijsgegeven en - vooral in de jongste tijd - voor gewijzigd gebruik ingericht. (afb. 240, 241, 242).

Van onze oudste middeleeuwse kastelen zijn de authentieke gedeelten soms niet meer dan fragmentarisch te herkennen; complete voorbeelden uit die tijd zijn in veel gevallen reconstructies op een oorspronkelijke onderbouw, op funderingen, muurresten.

Hier en daar vinden we in Hollandse of Utrechtse weilanden nog wel de brokkelige bakstenen overblijfselen als schamele herinnering aan wat eens een ridderbehuizing was. En het is niet te verwonderen, dat zo weinig behouden bleef.

Reeds sinds de vroege Middeleeuwen was de Hollandse adel bepaald geen vredelievend gezelschap. Busken Huet betrok hierin de gehele bevolking.

‘De middeleeuwsche Nederlanders althans, Vlamingen, Brabanders, Hollanders, Gelderschen, Friezen, zijn een geslacht van onderlinge plunderaars, brandstichters, en doodslagers geweest en hunne geschiedenis heeft slechts een aaneenschakeling van even bloedige als nietige burgeroorlogen te vertoonen’.Ga naar eind3 Hij heeft voor hen geen andere benaming dan die van ‘dolle stieren’. En wie de geschiedenis van Hoeken en Kabeljauwen, van Bronckhorsten en Heeckerens, van Schieringers en Vetkopers, bestudeert, zomede de vaak futiele oorzaken van het krijgsbedrijf dat telkens weer door deze landen trok, kan hem bezwaarlijk ongelijk geven.

De laatste hertog van Gelderland, Karel van Egmond, was, bijgestaan door zijn boze trawanten Maarten van Rossem en Pier van Heemstra, van deze wildemannen in zijn ogen een laatste voorbeeld, niets nalatend ‘dan één lange streep geplunderde steden, platgebrande dorpen,...’ en slechts tevreden ‘zoo hij door het vergieten van stroomen burgerbloed de dubbelzinnige vermaardheid zijner onbelangrijke voorouders handhaven, en uit hun betwiste nalatenschap voor zich eene nuttelooze hertogskroon redden kan’. Ook Huizinga merkte in zijn studie ‘Erasmus’ op, sprekend over Holland en Zeeland in de 15e eeuw:

‘De ridderlijke zeden, waaraan de hertogen van Bourgondië nieuwen luister trachtten bij te zetten, hadden onder den Hollandschen adel maar matig willen aarden’. Eerst Karel V vermocht na het ‘Herfsttij’ op zovele binnenlandse fronten uiteindelijk rust en orde te scheppen - met beroerten van heel andere aard in het vooruitzicht...

Met dat al waren onvoorstelbaar veel kastelen, versterkte huizen, woontorens soms nauwelijks kastelen te noemen, verloren gegaan. In de tachtigjarige oorlog werd wéér veel verwoest,

[pagina 358]
[p. 358]

terwijl de Fransen zich in 1672 evenmin onbetuigd lieten. Gehavend, maar niet geheel te gronde gericht kwamen kastelen als dat te Medemblik - met succes tegen Grote Pier verdedigd - als het Muiderslot, Slot Loevestein (afb. 243), uit de strijd; Doorwerth en Doornenburg zouden later vrijwel geheel moeten worden herbouwd, de herbouw van de Haar werd reeds eerder besproken. Van deze is het Muiderslot wel het meest vermaard, maar het dankt die faam toch eerder aan de drost Pieter Cornelisz. Hooft, die in de 17e eeuw de Muiderkring tot een geestelijk centrum in de Republiek maakte, dan aan de middeleeuwse geschiedenis. Het was in die eeuw bovendien een ‘landmark’ voor de naar Amsterdam terugkerende schepen:

‘Wy krygen in 't gesicht den hooghen Burgh van Muyen, Daar Hoofd, der Rijmers hoofd, met verzen streelt de buyen’.Ga naar eind4



illustratie
240 Kasteel Waardenburg, 17e eeuw


Toch moest in 1825 een koning ingrijpen om zelfs dit unieke zinnebeeld van onze Gouden Eeuw te reddenGa naar eind5 en eerst veel later zou het één en andermaal gerestaureerd worden. En wat Loevestein betreft, het slot was er al slecht aan toe toen het in de eerste wereldoorlog militaire inkwartiering kreeg. Het werd daar niet beter vanGa naar eind6, zij het ook niet zo geschoffeerd als te Avignon het uiteraard veel weelderiger Palais des Papes, toen er soldaten waren gelegerd.Ga naar eind7 In elk geval zijn militairen blijkbaar niet de beste gebruikers c.q. beschermers van een historisch gebouw (zie ook hfdst. to ann. 21 en hfdst. 13).

Wat ons land nog aan middeleeuwse kastelen bezit - en vergeten wij daarbij niet de verwoestingen van de laatste oorlog - is dan ook veelal het resultaat van ver-gaande restauraties, niet minder van transformaties, ‘in de geest van de tijd’ door latere, nu ook al weer historisch geworden geslachten ondernomen, terwille van meer wooncomfort.

 

In algemene zin sprekend over onze kastelen, moet men daarbij wel in beschouwing nemen - met voorbijgaan aan de Middeleeuwen - de plaats welke de adel in de noordelijke Nederlanden sinds de 16e eeuw heeft ingenomen - op politiek, op cultureel gebied. Politiek gesproken was, bij het begin van de Nederlandse Beroerten, die plaats zeker niet onbelangrijk, waarbij

[pagina 359]
[p. 359]

men niet vergete dat de lagere edelen, verenigd in hun Verbond, geenszins moeten worden gezien als afvallige en zich tegen de koning kerende rebellen. Het door het Verbond aan de landvoogdes Margaretha aangeboden smeekschrift had, behalve de vraag om voorspraak bij Philips tot intrekking der verscherpte plakkaten, tot het doen ophouden der kettervervolgingen en tot het doen vertrekken van kardinaal Granvelle, in het bijzonder ten doel - bij alle respect voor de koning - de verkorting van rechten en privilegiën, ook en zelfs speciaal de eigeneGa naar eind8, te doen ophouden. In die zin konden de Nederlanders, rooms en on-rooms, in hen min of meer hun voorspraak zien. Persoonlijk waren zij nog gekenmerkt door een laat-middeleeuwse zucht tot het voeren van een grote staat, vaak boven hun vermogen, tot vertoon van praal, en zij behoefden niet te vrezen daarmee hun aanzien bij de burgerij te verspelen.

‘De Nederlandsche Heeren leefden zeer prachtig, en maekten groote onkosten, verre boven haer staat en vermogen, en wel bijzonder verquisten sy veel geld met kostelyke maeltyden (...) De Prins van Oranje was boven andere daer in uytmuntende’.Ga naar eind9

Dit zou het oordeel van Viglius geweest zijn, zeker niet onpartijdig, evenmin geheel zonder grond.

‘Nadat de Verbonde Eedelen haer versoekschrift aen de Gouvernante hadden overgegeven, en antwoord daer op ontfangen, soo onthaelde de Heer van Brederode alle deselve gesaementlyk, omtrent drie hondert sterk, op een heerlyk gastmael, daer toe in het Huys van de Graaf van Cuylenburg aangericht’. Het was bij die gelegenheid dat Brederode de woorden van Barlaimont, tijdens de audiëntie Margaretha toegefluisterd, wereldkundig maakte: ‘...onder het drinken schenen sy vermaek te scheppen in die benaming, en daer waeren er, die wel wenschten Geusen of Bedelaers genaemt te mogen worden, als sy daer door de verlore Vryheit van haer Vaderland maer mogten wederkrygen...’

 

Het woord, naar waarheid wachtwoord voor de komende opstand, werd uit de adel geboren en toen Oranje, met Egmond en Hoorne, zich later bij hen voegden, ‘...wiert de dronk, op het welvaeren van de Conink, en onder het lang leve de Geusen, nog eens met groot geroep her-haelt’.Ga naar eind10 De beeldenstorm gaf de gebeurtenissen een tragische wending. In '67 kwam Alva, Oranje week uit, op 1 en 2 juni van het volgende jaar werden op de Paardenmarkt te Brussel een en twintig edelen onthoofd, op 4 juni werd het vonnis tegen Egmond en Hoorne geveld, die de dag daarop geëxecuteerd werden. Het Verbond der Edelen viel uiteen, Brederode stierf, en de Zwijger werd - eigenlijk eerst recht na de vergeefse pogingen de grote soldaat Alva volgens traditioneel-militaire methodes te overwinnen - de ware leider van de opstand, Vader Willem in de laatste periode van zijn leven, toen de zuidelijke Nederlanden al verloren waren gegaan. Dat dit vaderschap de man, wie de godsdienstige tolerantie - zo gemakkelijk als onverschilligheid gebrandmerkt - op het lijf geschreven was, altijd een gerechtvaardigde persoonlijke voldoening heeft gegeven, kan bezwaarlijk beweerd worden.

Voor wie zich de toestand in de Zeven Provinciën tussen de komst van Alva en de moord op de Prins in 1584 voor de geest brengt - de verwoesting van het land, de moordpartijen in de ingenomen steden, het bijna onoplosbare vraagstuk van het oppergezag na d afzwering des konings, de steeds wisselende oorlogskansen mede door het zo lang Spaansgezind blijven van Middelburg en Amsterdam - kan dit geen verwondering wekken. En dit te minder, wanneer men tevens bedenkt welk een geestelijke ommezwaai voor de met zoveel moeite nagestreefde consolidatie van de nieuwe staat nodig was.

Het was in de eerste plaats het volk dat, strijdend en lijdendGa naar eind11, het verzet volhield maar ook de ellende ervan te dragen kreeg, en wellicht heeft dit ermede toe bijgedragen dat, toen het gevaar eindelijk was geweken, een nieuw cultuurpatroon zich ging ontwikkelen - vrucht van de burgerij, waarbij de adel slechts een ondergeschikte rol speelde. Wel nam die, middels de Ridderschap als vertegenwoordiger van het platteland, een bescheiden aandeel in de regering, de Staten; wel zou hij nog een tijd lang de mannen leveren die in de rang van luitenant-admiraal als hoofd van het zeewezen in hun gewest fungeerden en de admiraliteitscolleges voorzatenGa naar eind12; maar het steeds machtiger wordende burgerlijke patriciaat kreeg het in deze republiek van handel en scheepvaart uiteindelijk voor 't zeggen. Al wie in de Gouden Eeuw de roem der Nederlanden bevestigden, schilders, dichtersGa naar eind13, bouwmeesters, geleerden, theologen, kwamen voort uit de hogere of lagere burgerij, de cultuur was een burgerlijke cultuur en de mannen op onze schuttersstukken, wie de ‘kostelyke maeltyden’ evenzeer van het gezicht te lezen zijn, konden naar

[pagina 360]
[p. 360]

waarheid als de erfgenamen der 16e eeuwse ‘Heeren’ worden beschouwd. De kracht en de macht van de Zeven Provinciën berustten niet bij een zich eventueel rond een stadhouderlijk hof schikkende adel, maar vond oorsprong en bevestiging in de door geprivilegieerde burgers bestuurde steden.Ga naar eind14

Wij spreken in die periode van onze geschiedenis zo begrijpelijkerwijs in het bijzonder over Holland en Zeeland, die echter, bij alle pretenties, niet de hele Republiek waren.

Daarbuiten was het leven stiller, minder verhement dan in de zeesteden, zeker niet onbelangrijk. En in de stilte groeide mettertijd een eigen beschaving, tot in de gehele 18e eeuw. Het was op de adellijke bezittingen in het Utrechtse, het Gelderse, in het Oversticht en de Generaliteitslanden, dat de wat teruggetrokken landedellieden, die daar bovendien op het bestuur en het wel

illustratie
241 Kasteel Waardenburg, 19e eeuw


en wee der landelijke bevolking - zowel ten goede als, ook wel, ten kwade - veel meer invloed hadden dan in de westelijke provinciën mogelijk was, zich handhaafden; ze introduceerden bovendien in hun behuizingen naar de eisen van een nieuwe tijd een nieuw wooncomfort, als een blijvend element van de schoonheid der Nederlanden - al was een jonge intelligente vrouw als Belle van Zuylen niet zó verrukt over die wat saaie deftigheid. Ook het Westen kreeg daarvan wel zijn deel, terwijl tezelfdertijd het machtige handelspatriciaat, zich als nieuwe adel gedragend, met ‘wapen’ en al..., het Kennemerland en de Vechtstreek tot lustwaranden maakte.

Anders dan in Frankrijk, waar de adel, zij het sinds Richelieu in de schaduw der koningen, nog een rol van betekenis kon spelen, anders dan in Engeland, waar een ongebroken groot-grondbezit - veel groter dan de Republiek ooit had gekend - de adel heer deed zijn over uitgestrekte domeinen met belangrijke invloed in de landsregering, anders zelfs dan in een klein

[pagina 361]
[p. 361]

land als Denemarken, dat nog heel lang ten plattelande een feodaal regime kende, ontwikkelde zich in de Nederlanden een duidelijke toenadering in leefwijze, gedragingen en opvattingen tussen adel en regenten.

 

De door Molière geridiculiseerde bourgeois-gentilhomme is een figuur die ten onzent nauwelijks voorkwam, beter gezegd geen auteurs - behalve bijv. een enkele maal Breero en Huygens - aanleiding was tot het schrijven van ironische opmerkingen.

En alleen een genie als Frans Hals nam op hoge leeftijd in zijn laatste twee magistrale Haarlemse regentenstukken een nauwelijks als zodanig herkende wraak voor de ondervonden vernederingen.



illustratie
242 Kasteel Waardenburg, 20e eeuw


In Frankrijk regeerde een Bourbon, omringd door hoog gezeten trawanten, in de Republiek regeerde de burgerlijke magistraat, en de macht en de trots van deze kooplieden zijn alleen met die van Venetië of Florence te vergelijkenGa naar eind15, of met die van de machthebbers in de Hansesteden. Langs de Amsterdamse grachten bouwden zij hun statige behuizingen en daarbinnen ontwikkelde zich een wooncultuur (afb. 244, 245, 246), vergelijkbaar met en soms uitgaande boven het beste wat in de kastelen was, zelfs nog is te zien.Ga naar eind16 En toch...

Veel is in de kastelen - als bouwwerken altijd nog maar zeer bescheiden van omvang, vergeleken met die elders in EuropaGa naar eind17 - in de loop van enkele eeuwen veranderd. Ze verwisselden soms van eigenaar, kwamen door huwelijk en vererving in handen van andere geslachten; vermogend geworden burgers namen ook wel de plaats in van een verarmende adel, waardoor tenminste de bewoning gecontinueerd kon worden. Presenteerden zich in 't geheel geen gegadigden meer om er verblijf te houden - wij zijn langzamerhand in de eigen tijd beland - dan

[pagina 362]
[p. 362]

kwamen de grote moderne bedrijven en schiepen faciliteiten voor conferenties, trainingscursussen en wat al niet meer. Soms trok een gemeente, al dan niet door derden geanimeerd, zich het verval aan en beschikte na restauratie over een bijzonder statussymbool ten behoeve van representatie, tentoonstellingen e.d. - Beeckestein (afb. 247), Slot van Zeist - of zelfs als raadhuis (Prinsenhof, Willemstad). Terwijl bijv. Nijenrode te Breukelen en Moermond te Renesse voor onderwijsdoeleinden werden bestemd.

 

In het ergste geval kwam een kasteel noodgedwongen leeg te staan, met alle desastreuze gevolgen van onvoldoend of geheel ontbrekend onderhoud.

‘Kastelen in nood’, o.c. ann. 17, spreekt dit duidelijk uit: ‘Deze oude bouwwerken, die eeuwen

illustratie
243 Slot Loevestein


hebben getrotseerd, hebben in de loop der tijden kapitalen gekost aan bouw, uitbreiding en herstel.

Opnieuw moeten belangrijke bedragen aan onderhoud of restauratie ten koste worden gelegd.

En dit is voor de meeste bezitters van deze kostbare erfenis van het verleden niet meer mogelijk.

Om ons heen zien we de trieste gevolgen van het uitstel van onderhoud en reparaties. Ondanks de vertwijfelde pogingen van sommige eigenaren die zich niet kunnen losmaken van hun liefde voor en gehechtheid aan de oude familiebezittingen, vervallen deze monumenten tot ruïnes. In alle stadia kennen we ze in ons land....’ Volgen de voorbeelden (p. 29).

Aldus 's werelds niet altijd aantrekkelijke loop...

[pagina 363]
[p. 363]

Een authentiek bewoond kasteel is in een eeuw van turbulente industrialisatie, van sociale spanningen. verwarring en conflicten, schijnbaar een anachronisme. Veelal beschermd tegen indiscrete blikken door het hoge geboomte van een oud park, vaak bereikbaar langs een statige oprijlaan, heeft het een eigen stil bestaan, heugenis aan een andere wereld. Juist die stilte, zo kostbaar wordend in onze maatschappij, is wel de eerste pregnante indruk van de ontvankelijke bezoeker - huis en omgeving zijn als gedrenkt in een wonderlijke, gedragen atmosfeer. Tenminste, wanneer het de een of andere waterstaat niet heeft beliefd vlak er langs een autosnelweg te projecteren (zelfs vóór Paleis Soestdijk!), waarbij men dan overigens nog blij moet zijn dat zo'n weg niet dwars over het landgoed kwam te lopen.

Binnengetreden kan wie toegang kreeg zijn respecten betuigen ten overstaan van een oude

illustratie
244 Herengracht 166-168, Amsterdam


[pagina 364]
[p. 364]

dame, die met de charme van een voorbij tijdperk - en soms de distinctie ‘such as women have no more or no more care to have’Ga naar eind18 - de conversatie voert en de thee doet serveren onder het kritisch oog van vele, wat stijve familieportretten, omringd door een brekelijk decor van goudleer, porcelein en historisch meubilair.Ga naar eind19 (afb. 248, 249, 250, 251).

 

Hij spreke op gedempte toon, maar verwondere zich niet wanneer de gastvrouw, volgens haar toekomend privilege, een enkele maal met een krasse, desnoods ietwat choquerende opmerking het gesprek verlevendigt.Ga naar eind20

Zijn blik, door hoge ramen tersluiks naar buiten dwalend, glijdt over een terras, een gazon, een vijver, tot waar hoog geboomte het beeld sluit.



illustratie
245 Huis Schuylenburg, Rode Salon, Lange Vijverberg, Den Haag


En hij kan zich nauwelijks voorstellen eerst een uur geleden de stad te hebben verlaten ‘waar de menschheid was en haar weedom’.Ga naar eind21

 

Maar wat is de waarde van dit alles?, vraagt ge u af, ongeduldig geworden lezer.

Onze tijd pleegt zich fel te verzetten - soms wel, soms niet terecht - tegen bevoorrechting, tegen het in stand houden van zaken, waarvan niet ieder duidelijk zou kunnen profiteren. Tot die zaken zouden kastelen kunnen behoren. De wetgever, exponent van wat de volksvertegenwoordiging in meerderheid dienstig acht, stift dit verzet op alle punten. De successieregelingen, het fiscaal beleidGa naar eind22, zijn mede oorzaak van voortschrijdend verval. Mogelijkheid tot publieke bezichtiging kan enig soulaas brengen, veel maakt die niet uit.Ga naar eind23

Wie dit op grond van zogenaamd sociale overwegingen zou toejuichen, wie zou menen dat dergelijke refugia vanwege een ‘elitair’ karakter zinloos zouden zijn geworden, ziet over het hoofd dat voor elke samenleving bepaalde, in het verborgene bestaande elementen belangrijk kunnen zijn, ogenschijnlijk inefficiënt en zonder reële betekenis, maar toch een bijna onmerkbare functie vervullend in het gehele beschavingspatroon.

[pagina 365]
[p. 365]

O, zeker, elk gerestaureerd kasteel, bestemd voor enig openbaar doel, waarvan dus het fysieke voortbestaan werd verzekerd, is winst, winst voor het historie-beeld, voor het landschap, voor de toerist.

Deze wandelt, al dan niet met een gids, in kamers en zalen, en krijgt zo tenminste een indruk van een verdwenen wooncultuur, als in een museum.

En de tegenstelling behoeft waarlijk niet altijd zo barbaars te zijn als die van Amerikanen in bonte hemden, te Versailles schuifelend door de slaapkamer van Marie Antoinette.

Maar wanneer eens - het kan lang duren, tòch komt, vrees ik, het moment - alle douairières en alle stramme, soms wat verkalkte heren, alsmede zelfs de nu nog jongere kasteelbewoners ter ruste zullen zijn gelegd, en de kleinzoons, elders wonend in flat of bungalow, zich onvermij-

illustratie
246 Herengracht 475, decoratie, Amsterdam


[pagina 366]
[p. 366]

delijk om den brode met handel en industrie en verzekeringswezen zullen bezighouden, wanneer alle dan nog bestaande kastelen conferentie-oorden, recreatiegebouwen, musea, raadhuizen, bejaardentehuizen en hotel-restaurants, dan wel ruïnes (afb. 252), zullen zijn geworden, dan zal in ons vaderland definitief iets zijn verdwenen dat zeker niet de vitaliteit van dit land markeerde, van waaruit niet de sterke impulsen voor politieke en materiële ontwikkeling uitgingen, maar dat toch een eigen verholen waarde bezat. Het is alles vaak wat grandeur déchue, gekenmerkt, naar een opgewekt modern oordeel, door een savoir vivre déchuGa naar eind24 - wie vraagt daar nog om?; ik hoor de honende repliek al van de realisten en de sociaal-geëngageerden, overigens twee zeer contraire groepen. Maar zal later, na vele generaties, iemand nog met vertedering kunnen terugzien op wat dàn, van hetgeen wij bouwden, déchu zal zijn geworden?



illustratie
247 Huis Beeckestein, Velzen


Een onbewoond kasteel, hoe fraai, hoe voortreffelijk ook gerestaureerd, is iets als een imponerend decor op een leeg toneel, een toneel, althans, van waar de weinige spelers gevlucht zijnGa naar eind25 en vervangen of door het daar niet thuishorende talrijke auditorium, of - zo het kasteel eenzaam en ongebruikt achterbleef - door kraaien en vleermuizen, die in de open vensternissen een veilige entree vinden.

Alleen de schimmen van wie er eens woonden, dwalen dan nog bij nacht en ontij rond:

 
‘Dans le vieux parc solitaire et glacé
 
Deux spectres ont évoqué le passé’.

Maar overdag lopen wij er met onze stevige stappen doelbewust en bedrijvig doorheen, als vakantiegangers of tussen twee vergaderingen, zitten we er op het terras gezellig en luidruchtig een biertje te drinken.

[pagina 367]
[p. 367]

Een colloque sentimental, als door Verlaine opgeroepen, komt niemand meer in de zin.

Zo iets aan vlijt ten onder dreigt te gaan, dan wel deze relieken. Het knagende nivellerings-proces van de harde technocratische samenleving - toch al zo arm aan poëzie - werkt meer desastreus, langzaam en zeker, dan menige exploderende revolutie.

Laat ieder die in lichtvaardige onverschilligheid hieraan geen aandacht meer wenst te besteden, zich de slotregels van een wat kreupel en toch charmant rijmpje voorgezegd houden - aan ‘Nous Fées et gentilles Nayades’ in de mond gelegd - dat ik vele jaren geleden samen met mijn dochter wat moeizaam ontcijferde op de wand in een gespaard gebleven grot van het, op een rest na, reeds lang verdwenen jachtslot te Ermenonville, waar eens de schone Gabrielle d'Estrées het leven van Henri IV veraangenaamde.



illustratie
248 Kasteel Rechteren, Dalfsen


 
‘Sois bien venus dans nos riant bocages
 
Puisse l'amour vous combler de saveurs.
 
Mais maudits soient les insensibles coeurs
 
De Ceux qui briseront dans leurs humeurs sauvages
 
Nos tendres abrisseaux, et nos gentilles fleurs’.

Maudits soient... het ware te wensen - maar ik vrees met groten vreze - dat planologen, wegenbouwers en fiscale rekenmeesters voor zulk een vervloeking zouden terugdeinzen, alvorens plannen te beramen, waardoor kastelen, mèt parken en landerijen, niet gespaard zouden worden, alvorens de bewoning onmogelijk te maken.Ga naar eind26

Want nòg - ze zullen het, verlicht als ze immers zijn, zeker niet geloven en het evenmin op mijn gezag willen aannemen - nòg schuilen er feeën in verborgen hoeken van ons land (afb. 255), feeën die het niet op hun humeurs sauvages hebben voorzien. En uit de, naar ik ook veronderstel, reeds lang vergeten sprookjes hunner kinderjaren, zouden ze zich kùnnen herinneren wat één boze fee vermagGa naar eind27 - een overweging die op de officiële burelen ongetwijfeld in het geheel geen indruk zal maken.

[pagina 368]
[p. 368]


illustratie
249 Kasteel Rechterel interieur, Dalfsen


[pagina 369]
[p. 369]


illustratie
250 Kasteel Middachten, interieur, Rheden


[pagina 370]
[p. 370]


illustratie
251 Kasteel Middachten, doorkijk naar trappenhuis, Rheden


[pagina 371]
[p. 371]


illustratie
252 ‘Grandeur déchue’, Hof, Dieren


[pagina 372]
[p. 372]


illustratie
253 Kasteel, IJsselmonde, tekening C. Pronk


[pagina 373]
[p. 373]


illustratie
254 Kasteel IJsselmonde, in afbraak


[pagina 374]
[p. 374]


illustratie
255 Kasteel, Hoensbroek


[pagina 378]
[p. 378]


illustratie
Vm. kapel van het H. Geestzusterhuis, Oude Delft 118, Delft. Na restauratie in gebruik door de T.H. Beeldje op de hoek van H.J. Etienne, destijds assistent van prof. Odé. Zie p. 450, ann. 40.


eind1
Zie ook: prof. dr. C.A. van Swigchem, ‘Afbraak of restauratie’ (Bussum 1966) p. 18.
eind2
Ik gebruik voor 't gemak nu verder alleen maar 't woord ‘kastelen’, hoewel dit voor verscheidene der bedoelde bouwwerken een niet geheel passende benaming is. Zie de inleiding van het boekje van Annet Tengbergen, ‘De acht kastelen van Vorden’ (Zutphen, Walburg pers). Om een algemene indruk van de Nederlandse kastelen te krijgen, raadplege men ‘Kastelen en adellijke huizen’ in de serie ‘De Schoonheid van ons land’ (Amsterdam, Contact 1954), tekst van prof. dr. E.H. ter Kuile. Alsmede A.I.J.M. Schellart c.s. ‘Kastelen’ (Deventer, 1974).
eind3
C. Busken Huet, ‘Het Land van Rembrand’, dl. 1 hfdst. 4, vi.
eind4
Joost van den Vondel, ‘Het lof der zeevaert’.
eind5
Hetgeen overigens diezelfde koning niet belette het prachtige kasteel van Vianden voor sloop van de hand te doen. (Luxemburg, waarvan hij nog groothertog was).
eind6
Tot lering - ende niet tot vermaak - enkele gegevens uit not. en vertr. meded. der Rijkscommissie voor de Monumentenzorg. n.r.m.b. 19 juni 1919, no. 9, p. 53. ‘Het slot Loevestein ging kort na den oorlog aan Binnenlandsche Zaken over, maar werd onmiddellijk na de mobilisatie weer door Oorlog in gebruik genomen.
De heer Kalf hoort van ter zijde, dat het door de militairen schandelijk is toegetakeld...’.
v.m.r.m.b. nov. 1919, no. 103. ‘...tijdens de mobilisatie is echter het geheele gebouw voor de legering van troepen gebruikt, die de oude zaken schandelijk schijnen te hebben vernield...’.
v.m.r.m.b. juni-augustus 1920, no. 530. Correspondentie; Min. 0., k. en w. verzoekt inlichtingen aan afd. b, n.a.v. schrijven Rijksbouwmeester voor de Onderwijsgebouwen, Vrijman. De schade door verblijf militairen zou bezwaarlijk zijn vast te stellen, ‘gezien de vervallen toestand waarin dit monument reeds voor het tijdperk der mobilisatie verkeerde’.
Over zorg voor een belangrijk rijksmonument, nog in de 20e eeuw, gesproken!
v.m.r.m.b. oktober 1920, no. 632. Antwoord afd. b aan minister; de afd. is het wel eens met Vrijman, wijst echter op ‘jarenlange verwaarlozing’. Lekkage bij oostelijke toren die tijdens oorlog als uitkijkpost diende. ‘Het is hoog tijd dat een afdoende herstelling wordt ondernomen, maar deze zal zeer groote uitgaven vorderen’. Er is gevaar bij uitstel. ‘Wanneer het slot geheel aan zijn militaire bestemming zal zijn onttrokken, dan zal eerst, dunkt ons, de vraag ter sprake kunnen komen, of daaraan als nationaal monument in onze geschiedenis, een aanzienlijk bedrag voor restauratie zal kunnen, en bij de groote uitgaven, welke de Rijksmonumentenzorg in de eerstkomende jaren zal meebrengen, mogen worden besteed’. In de commissie dus bij voorbaat twijfel...
v.m.r.m.b. april 1922, no. 1668, p. 151. Twee begrotingen van de heer Vrijman:
1
terugbrengen, voor zover gegevens aanwezig, in oorspronkelijke toestand - f 341.000, -;
2
uitvoering van voor instandhouding nodige werken - f 183.000, -. Om met het meest nodige te beginnen, voor 1923 uitgetrokken f 15.000, -.

v.m.r.m.b. maart 1923, no. 2148, p. 73. Directeur Rijksbureau: ‘Ik meen, dat wij ons voorlopig ertoe moeten beperken het gebouw wind- en waterdicht te houden en enkele gevaarlijke vloeren te herstellen. Daarvoor is f 3.000, - uitgetrokken’.
Het werd al minder...
v.m.r.m.b. april 1923, no. 2206, p. 127. ‘De Afdeeling is van oordeel, dat een eigenlijke restauratie, indien al wenschelijk, (curs. van mij. t) in ieder geval tot later moet wachten, dat voorlopig alleen de zuiver technische herstellingen aan de orde kunnen komen. Ook met deze zou zij evenwel nog enkele jaren willen wachten...’. Voorshands f 1.500, - à f 2.000, - per jaar. Het enthousiasme, voor zoveel aanwezig, zakt steeds...
v.m.r.m.b. juli en augustus 1925, no. 2859. Niets meer over restauratie. Minister heeft met v.v.v. Gorinchem een overeenkomst betr. bezichtiging aangegaan; entree ten hoogste f 0, 10! Laten verslonzen en toch laten bekijken...
n.r.m.b., 24 april 1926, no. 3176, p. 100. Van Beresteyn ‘vestigt de aandacht op de oprichting der vereeniging “Slot-Loevestein”, welke zich ten doel stelt de meubilering van het slot. De vorige maand heeft Spr. voor dat doel een mooie eikenhouten deur gekregen...’ Kalf in de contramine: ‘Als het slot, dat nu een desolate indruk maakt, wordt gemeubeld op de manier, zooals die vereeniging het zich denkt, gaat die indruk verloren. Nu geeft juist die toestand van desolaatheid het karakter van het slot als staatsgevangenis, zoo goed weer (...) Spr. heeft er zich over verbaasd, dat in die vereeniging personen zitting hebben genomen, van wie men meer inzicht mocht hebben verwacht’. Van Beresteyn, anders niet zo op z'n mondje gevallen, retireerde haastiglijk. En Kalf weer: ‘De heeren in Gorinchem hebben het echter in hun hoofd om van Loevestein een gezellig ding te maken, wat absoluut verkeerd is’; hiermee had Kalf, ten aanzien van een gebouw dat in de 14e eeuw wellicht kort bewoond was, maar daarna resp. grensfort, staatsgevangenis en vesting was, zeker wel gelijk, maar over restauratie werd niets meer gezegd.
n.r.m.b. 13 november 1926, no. 3289, p. 173. Van Beresteyn bericht dat de vereniging zal handelen ‘in den geest van den heer Kalf’. Deze, blijvend ontevreden, antwoordt ‘dat de heeren nog niet heelemaal bekeerd zijn’ - vinnig en machtig.
Een behoorlijke restauratie zou eerst veel later komen, en zelfs enige ‘aankleding’, gelijk Van Beresteyn's vereniging voorstond, krijgen.
eind7
Over de vernieling van muurschilderingen in het Palais des Papes. m.n.v. p. 104. ‘Les peintures de la tour sont fort détériorées, mais ce qui en rente est encore admirable (...) Au reste, ce n'est pas le temps qui a le plus endommagé ces belles fresques.
Depuis la restauration, le palais des Papes sert de caserne.
En 1816 ou 1817, un régiment corse y était logé. Les soldats, en qualité d'Italiens, avaient le goût des belles choses et savaient les exploiter. Les Français auraient balafré les saints ou leur auraient mis des moustaches.
Les Corses les vendirent. Une industrie s'établit dans le corps. Elle consistait à détacher adroitement la couche mine de mortier sur laquelle la fresque est appliquée, de maniere à obtenir de petits tableaux qu'on vendait aux amateurs.
De cette manière un assez grand nombre de têtes ont disparu...’.
eind8
Dr. R. Jacobsen: ‘Ze voelden hun standsbelangen bedreigd en verdedigden die, meer niet’.
eind9
Uit: ‘Het Leven van Willem i’ (anoniem), in 1732 in drie delen uitgegeven ‘te Leyden by Samuel Luchtmans en te Middelburg by Leendert Bakker. Eerste deel, pp. 361 en 453 t/m 455. Zie ook: Dr. Johan Brouwer, ‘Montigny afgezant der Nederlanden bij Philips ii’ (Verzameld Werk, Amsterdam 1956). ‘In het bonte geheel van de Nederlandse edelen uit die bewogen tijd, over wier zucht tot vertoon, feesten, uitspattingen en dolle daden de Spanjaarden niet uitgepraat raakten,...’ (hfdst. 1, p. 369).
eind10
Ibid. ‘...het Huys van Cuylenburg is vervolgens, ter oorzaek van dit gastmael, door den Hertog van Alba tot de grond toe afgeworpen’.
eind11
In het bijzonder wel lijdend. Huizinga in ‘Nederland's beschaving in de 17de eeuw’: ‘Zelfs in de jaren 1568 tot 1597, toen de oorlog telkens weer opvlamde en tijdelijk verdoofde, waren het slechts bij hoge uitzondering 's lands eigen zonen geweest, die de wapens gevoerd hadden. De Nederlander heeft meer geleden dan gestreden; het krijgshandwerk was voor de grotendeels uit vreemden gerecruteerde vendels: meest Duitsers en Walen’.
Gewapende gastarbeiders... Alleen op de vloot was 't anders en zeker ook bij de verdediging van belegerde steden.
eind12
De vice-admiraals kwamen uit de ‘vechtkapiteins’ voort, tot Frederik Hendrik in 1629 met dit systeem brak door de benoeming van Piet Hein, de vlootvoogd der West-Indische Compagnie.
‘De roem zijner daden gaf hem meer aanzien dan een hoge geboorte zou hebben gedaan...’ Zie prof. dr. J. Presser, ‘De Tachtigjarige Oorlog’, (Elsevier, Amsterdam-Brussel 1963) dl. 11 hfdst. 10, van de hand van dr. R.E.J. Weber.
eind13
Behalve dan Willem Godschalk van Focquenbroch, waarschijnlijk van adellijke afkomst en het mauvais sujet van de 17e eeuw, voor straf door het nageslacht - dat van de vaderen geen kwaad wilde weten - dan ook prompt vergeten of genegeerd.
Voor hem was de Amsterdamse regent de zot, ‘die als een strontvlieg zat te prijken in een roos’ (‘Op Amsterdam’ in de bundel ‘De geurige Zanggodin’ - Vlaamse pockets, Poëtisch erfdeel der Nederlanden, p. 48, Uitg. Heideland, Hasselt).
Hij vond de stad blijkbaar veel te mooi voor haar heersers - die overigens die stad zélf gebouwd hadden..., zoals de Venetianen de hunne, hetgeen Kenneth Clark niet belette te spreken over ‘the sheer gangsterism of the Venetian’ (Ruskin Today, Penguin 1964, p. 270).
eind14
Huizinga in ‘Nederland's beschaving in de 17de eeuw’: ‘Het beschavingsleven van de Republiek graviteerde nu eenmaal niet rondom het stadhouderlijk hof; (...) Had aldus het sociale en intellectuele leven niet zijn zwaartepunt in een vorstelijk hof, nog minder had het dat in de levenssfeer van een hogen adel, want die was er niet. Er waren kastelen, doorgaans nog weinig weelderig of zelfs bewoonbaar uitgemonsterd, er waren geen paleizen, en het leven op die kastelen was noch maatschappelijk noch intellectueel bijzonder stimulerend of geestelijk vruchtbaar.
De plaatsen, waar de beschaving te vuur stond, dat waren de koopmanshuizen in de steden, en de buitenhuizen overal in bereikbare nabijheid der steden, (...) Het type van de Republiek was en bleef: een op zichzelf zwak centraal gezag dat dreef op het gemeenschappelijk belang van de stedelijke oligarchieën’.
eind15
Henry Havard, in ‘Amsterdam et Venise’: ‘Il est certain que, pour ceux qui connaissent à fond l'histoire de la Hollande et celle de la Vénétie, (...) il y a entre Amsterdam et Venise des analogies frappanter (...) Gouvernées par une bourgeoisie patricienne amoureuse de son indépendance, impatiente du moindre joug, elles ont vu fonctionner chez elles le systeme républicain, à une époque où il était banni de tout le reste du monde’.
eind16
Men idealisere overigens de ridders van de beurs niet. Zie het vermelde werk van Presser; de ‘baatzucht’ was evident, evenals de corruptie; Presser heeft niet voor niets een regel van Vondel aangehaald uit diens ‘Roskam aan den Heer Hoofd’, de vader van de drost, wiens eerlijkheid kennelijk het vermelden waard was: ‘Een hoofd vol kreucken, een geweten zonder rimpel’. Mede zij verwezen naar ‘Een woord vooraf’, van de hand van P. de Roo de la Faille, bij het dubbelnummer van het Oudheidkundig Jaarboek (achtste jg. mei 1928, afl. 1 en 2, pp. 3 t/m 16), over de gebouwen der o.- en w.-Indische Compagnieën; alsmede naar wat mr. Jan den Tex in deel iv van ‘Oldenbarnevelt’ schreef over het aannemen van geschenken door raadspensionarissen (Excursus xxv, p. 149). Focquenbroch had het helemaal niet op ‘'t Geldzuchtig Amsterdam’.
‘Wat doet een eerlijk man in deze stad te blijven, waar afkomst noch verstand, noch wijsheid, deugd noch geest
ooit zoveel werd geacht als d'allerminste feest en aanzien van 't geklank der saamgeschraapte schijven
?
eind17
‘Kastelen in nood’, uitgave van de Nederlandse Kastelenstichting (Amsterdam, 1955): ‘In de regel was de edelman in de lage landen van smallen beurze. Het versterkte huis, dat hij zich kon bouwen, was daarmee in overeenstemming. Het verschil in schaal ten opzichte van dat in Engeland of Frankrijk is treffend! Daar zou men onze kastelen hoogstens “Manor House”, “Manoir” of “Gentilhommière” noemen, de omschrijvingen voor de woningen van edelen van lagere rang’ (p. 26).
eind18
Isak Dinesen, ‘Seven Gothic Tales’, The old Chevalier. Ik hoop dat de arbiter elegantiarum van de monumentenzorg, Daan Bolten, kritisch kenner van de kastelen en hun bewoners als weinig anderen, dit zal willen bevestigen...
eind19
Guy de Maupassant, ‘Une Vie 1’: ‘ces meubles que chaque génération laisse dans la famille et qui font des anciennes maisons des sortes de musées ou tout se mêle’.
eind20
Misschien is het juist wel dit losse woord op z'n tijd, dat de echte aristocratie en het echte volk gemeen hebben en in ons dierbaar vaderland de toon-aangevende middengroepen zo vaak missen. Ik denk daarbij aan wat W. Hauff schreef over de dames, ‘die das Fünfundsechzigste hinter sich haben’: ‘Die Welt nennt Medisance, was eigentlich nur eine treffliche Weise zu erzählen ist;...’
Ik denk daarbij ook aan de mogelijk wat plechtig uitgevallen (in 1929), door Nijhoff bedachte samenspraak met Roland Holst, waarbij hij Holst laat zeggen: ‘Men kan een mooie villa en een trotse burcht niet in één adem noemen, maar die burcht en een op z'n weg daarheen gelegen goede taveerne wél, en ik verzeker je, dat de ware burchtheer liever bij het goede vuur in die taveerne een hete groc drinkt dan een cocktail bij de centrale verwarming in de villa’. (Martinus Nijhoff, Verzameld werk, dl. 2, p. 598). Het zou nog geloofwaardiger geweest zijn, had voor taveerne kroeg gestaan en voor groc borrel. Maar de strekking is duidelijk.
eind21
Het moderne weedom is mogelijk wat anders dan dat van Van Eeden; desniettegenstaande de juiste benaming.
eind22
Zie: Kastelen in nood, hfdst. vii, ‘Belastingdruk’ (pp. 46 e.v.). Zie ook hier hfdst. 11 ‘Onontbeerlijk Proza’.
eind23
Publieke bezichtiging is voor Nederlandse kasteelbewoners ook daarom minder aantrekkelijk dan voor buitenlandse, omdat daardoor de inbreuk op het privé-leven veel groter is door de bescheiden omvang onzer kastelen. Het Engelse systeem, van het snobisme van rijke burgers te profiteren door hen in de gelegenheid te stellen op gezette tijden in presentie van hertog en hertogin voor veel geld te dineren, kent Nederland - gelukkig - nog niet.
Naar aanleiding van de destijds gehouden tentoonstelling in het Delftse Prinsenhof ‘Nederlandse buitenplaatsen bedreigd?’, stelde Dolf Welling de vraag (Rott. Nieuwsblad 1-7-72), ‘of het gerechtvaardigd is te verlangen, dat de gemeenschap een beperkt aantal families financieel in staat zal stellen, het herenleven op bescheiden schaal voort te zetten’. Ja, zeg ik zonder omwegen, mij aansluitend bij wat de directeur R.A. Leeuw in de catalogus schreef. ‘Hoe het antwoord op die vraag uitvalt’, aldus Welling, ‘pleegt af te hangen van de politieke verhoudingen in de Kamer’. En ironisch voegde hij er aan toe: ‘De minister van Financiën zal alvast wel een uitnodiging voor de expositie hebben gekregen’. Cultuur en financiën - ze ontmoeten elkaar soms nog moeilijker dan Oost en West; natuurlijk bestaan daarop uitzonderingen, waarvan ik noem het uitnemende werk van het lid van de Raad van State, mevrouw mr. J. Zeelenberg, die destijds te Rotterdam het wethouderschap van Financiën èn Kunstzaken waarnam.
eind24
Multatuli in Woutertje Pieterse: ‘...dat aristokratie van verstand en hart niet uitsluitend behoeft gezocht te worden in de... lagere standen, zooals sommige romanschrijvers - hofmakend aan 't gemeen - weleens voorgeven te gelooven’. Voor ‘geëngageerde’ scribenten een gedachte ter overweging... (‘Byzantinismus nach unten’). Zie over ‘beschaving’: n.r.c.-Handelsblad 9-3-73 (c.s.)’ K.L. Poll, ‘Een onbeschaafde bovenlaag’.
eind25
‘Kastelen in nood’: ‘De instandhouding dezer monumenten wordt het best gewaarborgd door geregelde bewoning en deze bewoning kan het best geschieden door de eigenaar zelf, vooral wanneer deze, door historische banden en traditionele liefde voor het goed, bereid is zich opofferingen te getroosten’ (p. 24). Maar er komt een moment, waarop dit onmogelijk wordt. En wat krijgen we dan? Wat Gerrit Achterberg zag in ‘Huisbewaarder’:
 
‘Spookhuizen staan langs stille weteringen,
 
hun dode ogen binnenwaarts gekeerd;
 
tot conferentieoord gedegradeerd
 
voor volksdans en wereldverbeteringen’.
eind26
Ook de aristocratie kende (kent?) haar insensibles coeurs; wat te zeggen van de baron die in 1909 zijn kasteel van 's Heeraertsberg te Bergambacht liet slopen zodra hij het van zijn vader geërfd had? (Mededeling van Victor de Stuers op de vergadering van de n.o.b. in 1910); of van de patriciër, C.J.A. Bichon van IJsselmonde, die, na een conflict met het gemeentebestuur van IJsselmonde en het polderbestuur, het zijne in 1900 eenzelfde lot toedacht (afb. 253, 254) en zelfs het gehele, bij het kasteel behorende park liet rooien? (Zie: artikel van H.L. Baars, ‘De vier kastelen van IJsselmonde’, in het Rotterdams Jaarboekje 1954, pp. 103-104; artikel in Rott. Nieuwsblad 5 jan. 1974 van Henk de Beeld; ‘Verslagen van de afdeling ‘Oudheidkundig Onderzoek’ van Gemeentewerken Rotterdam, 1973, artikel van C. Hoek, pp. 23 t/m 27, o.m. met opmetingen van Th. van Straalen (Rijksdienst voor de Monumentenzorg) en foto's nos. 5 t/m 21. Interessant is de vergelijking van de kille tekeningen der verbouwing uit 1817 (foto's 7, 8, 9) met het prachtige front dat Jan de Beyer in de 18e eeuw tekende (foto 12).
eind27
Men vergisse zich niet.
 
‘De neenbroers die de zeemeermin negeren
 
En nix en kobold afdoen met een sneer
 
Moeten nog 't abc van 't leven leren,’

Zó Jan Greshoff (Jean-Jacques in 1953, v).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken