Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen uit de geschiedenis van de monumentenzorg in Nederland (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen uit de geschiedenis van de monumentenzorg in Nederland
Afbeelding van Schetsen uit de geschiedenis van de monumentenzorg in NederlandToon afbeelding van titelpagina van Schetsen uit de geschiedenis van de monumentenzorg in Nederland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (51.68 MB)

Scans (160.62 MB)

XML (1.84 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

studie
non-fictie/geschiedenis-archeologie


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen uit de geschiedenis van de monumentenzorg in Nederland

(1975)–J.A.C. Tillema–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 530]
[p. 530]

Entrefilet 4
De Lastdragers

‘De booze daad vliegt over duizend mijlen, de goede werken gaan de poort niet uit’.

Zo Leopold.Ga naar eind1 Maar nu meen ik dat het niet anders dan een eenvoudige daad van rechtvaardigheid is om zekere poort voor een ogenblik wijd open te zetten, opdat een groep bedrijvers van goede werken, als een schoolklas die te lang binnen heeft gezeten, naar buiten kan hollen, waardoor een ieder de indruk krijgt van een gezond en levenskrachtig troepje, mogelijk wat verlegen zo ineens te kijk te worden gesteld.

Het restaureren is - het werd al zo vaak gezegd - meestentijds een zeer ingewikkeld bedrijf, dat vel en uiteen lopende kundigheden vereist. Ik durf wel beweren - zij het met enige schroom uit angst voor het oordeel van bevriende hedendaagse architecten - dat, vergeleken daarbij, het ontwerpen en doen optrekken van een nieuw gebouw een betrekkelijk eenvoudige zaak is. En dan bedoel ik eenvoudig uit organisatorisch en technisch oogpunt bezien; het kunstenaarschap, met deszelfs complicaties, kome daarbij niet in het geding...

Natuurlijk zijn er bij nieuwbouw - vergeef me dit nare woord, maar 't staat tegenwoordig zelfs in Van Dale - wel op zichzelf ingewikkelde problemen, moeilijke berekeningen, netwerkplanning, computers desnoods en wat al niet meer, maar de verantwoordelijkheden van alle betrokkenen zijn overzichtelijk en gemakkelijk te omschrijven. Er zijn er eigenlijk aan de top maar drie, de opdrachtgever, de architect, de aannemer: bouwheer, bouwmeester, bouwer. Die moeten zich weliswaar assistentie assumeren op specialistische vakgebieden, maar zij gedrieën staan tenslotte voor het karwei. Ik laat nu eenvoudigheidshalve de nieuwe en zeker niet ongevaarlijke vorm van bouworganisatie, de zogenaamde project-maatschappijen, buiten beschouwing; daarbij is alles in één hand en hun macht noch winstbejag worde onderschat, maar voor waar het hier om gaat maakt dit nauwelijks verschil.

De opdrachtgever moet zijn desiderata kunnen formuleren; soms helpt hem de architect hierbij, soms komt, bij grote opdrachten, een efficiency-bureau er aan te pas om een bedrijf ‘door te lichten’ (zoals dat dan heet).

De architect heeft tegenwoordig een heleboel specialisten nodig, op constructief gebied, ter zake van allerlei apparatuur, van acoustiek, verwarming enz., die hem werk van scherpzinnige en mathematische aard, hem niet liggende, uit handen nemen. Als dan ieder weet wat hij wil c.q. moet doen, wordt het plan gemaakt, wordt er getekend en een bestek geschreven. Daarvoor heeft de architect een bureau - het is vooral een zaak van nauwkeurigheid, want inaccurate bestekken kosten de opdrachtgever geld.

Is dat achter de rug, dan komt de aannemer in het spel; hem wordt gevraagd wat het gaat kosten dit alles aldus te maken. Is een accoord bereikt dan kan het feest realiter beginnen - een gesimplificeerde, maar toch niet irreële voorstelling van zaken. Het geheel speelt zich meestal af op een ‘maagdelijk’ terrein.

Het is in allen dele dus iets als een ouderwets huwelijk. De voorbereidingen zijn lang en wel eens wat ingewikkeld, maar als een zekere dag ten einde loopt, is al die romslomp van stadhuis en kerk en déjeuner en toespraken en tranen, van uitzet en geschenken, achter de rug en kan het gebouw des huwelijks van de fundering af worden opgetrokken.

Ook daarna kunnen er nog wel strubbelingen zijn, maar ten principale is het een eenvoudige zaak.

Stel daar tegenover een restauratie. Geen bruidsbed, maar een ziekbed; geen bruiloftsgasten, maar dokters en verpleegsters.

Elke restauratie is een medisch proces, vaak een chirurgische ingreep in een heel ziek lichaam. Aan de therapie gaat de diagnose vooraf en die zal van zowel psychische als fysieke aard moeten zijn. Het karakter van het monument, de aard van het beestje om zo te zeggen,

[pagina 531]
[p. 531]

is al zeer gecompliceerd. Wat al heeft het vaak in een lang leven door moeten maken! Het kan voortdurend naar de geest bewerkt en beïnvloed zin, soms van de vroege middeleeuwen tot in de 19e eeuw. Telkens weer kreeg de arme psyche het te verduren en sommige historische gebouwen hebben dan ook naar waarheid een wat gekwelde ziel met veel lidtekens, en daardoor een wat verwrongen, moeilijk, zelfs verbitterd karakter (af b. 321, 322). De arts moet trachten - en hij weet van te voren nooit precies waar 't op uit zal draaien - daarin meer eenheid te brengen, tegenstrijdigheden te verzoenen, maar mag aan de andere kant ook weer niet zo dogmatisch zijn alles in één vorm, het alleen-zaligmakend inzicht nl. van de architect, te willen persen. Wàt kan blijven, wàt mag of moet verdrongen worden? Moeilijke vragen, die alleen op de onderzoektafel of in lange, tastenderwijs gevoerde gesprekken, kunnen worden beantwoord.

De stoffelijke noden van de patient zijn vaak al even hartverscheurend (afb. 323). Ze zijn met een oppervlakkige blik te constateren, de lepreuze muren, de lekkende goten, de rottende balken, de gemutileerde vensters, de verzakkende funderingen, scheuren, zwam, kortom de ganse ellende van een ontwricht organisme. Die oppervlakkige blik is niet voldoende. En dan geldt er maar één regel, één gedragslijn: onderzoek, onderzoek en nog eens onderzoek. Dan moet als het ware in de huid van het gebouw gekropen worden en niets mag het oog ontgaan.

De te hulp geroepen arts moet psychiater, huisarts en veelvoudig specialist tegelijk zijn. Hij moet stijlkennis hebben en technische vakkennis, hij moet al wat hij tegenkomt kunnen determineren; hij moet weet hebben van de draagkracht van funderingen en balken, van de geheimen van kalkkuip en timmermanswerkplaats, hij moet de steenhouwer kunnen corrigeren en de verwoestingen van tijd en elementen naar waarde schatten. En dus: de steigers op, de kelders in; de patiënt geausculteerd, betast, beknepen, geobserveerd tot de kleinste finesses. Het gebouw bezien als een wezen in nood, d.w.z. aan duizend dingen tegelijk denken, aan alles van zijn gezondheid, èn aan zijn uiterlijk voorkomen, èn aan zijn toekomstige gerevalideerde plaats in de samenleving. Dit moet bovendien zo gedaan worden, dat de zieke na zijn herstel nog herkenbaar is gebleven, dat geest en lichaam nog redelijkerwijs die van het oorspronkelijke schepsel benaderen. Dit is ‘hard labour’ en het brengt, in overmatige zin, roem noch gewin; voor wie een monument waarlijk liefheeft, is het echter een levensvervulling.

Waarom schrijf ik dit allemaal? Ook wel omdat het inderdaad waar is, maar in de eerste plaats om nog eens duidelijk te onderstrepen de betekenis, niet alleen van de architecten, die met een restauratie belast zijn, maar evenzeer van de rayon-architecten van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en hun medewerkers.

Wat wordt van die rijksambtenaren al niet verwacht! Men eist, en terecht, volledig bouwkundig-technische kennis,Ga naar eind2 daarnaast voldoende kunsthistorische kennis terwille van de behandeling van de zozeer uiteen lopende details. Zij moeten tegenspelers zijn van zodanig formaat, dat zij namens de overheidsinstantie, de Rijksdienst - ook vaak namens de Monumentenraad - de particuliere restauratie-architecten, voor zoveel nodig, in het goede spoor kunnen houden; men laat hen besprekingen voeren met zeker niet altijd gewillige gemeente- of kerkbesturen, gezwegen nog van moeilijke burgers. Zij moeten in verband met de beperkte subsidies de altijd wankele begrotingen (want niemand weet precies van te voren wat 't kosten gaat) nauwgezet in de gaten houden, zij moeten tact tonen en beleid, hun mannetje staan bij de verdediging hunner ideeën in de Monumentenraad, initiatieven kunnen nemen en op het juiste moment terugtreden. Zij zijn overheid, maar dan toch bezielde overheid - ja, zoiets bestaat nog in deze wereld.

En wanneer dan alles achter de rug is en het gebouw, ‘in oude luister herrezen’, met festiviteit en receptie en het trotse gevoel van de eigenaar de cultuur dan toch maar een dienst bewezen te hebben, wordt ingewijd, dan is vaak de officiële restauratie-architect - aan wiens verdiensten uiteraard niets te kort mag worden gedaan - begrijpelijkerwijs de eerste man, en is hij, die soms het gehele proces op gang heeft gebracht en, dit eenmaal geschied zijnde, een ieder tot rede heeft moeten brengen en binnen de rede heeft moeten houden, even vaak de bescheiden tweede.

Waarmee ik maar zeggen wil dat zonder het toegewijde corps technici van de RijksdienstGa naar eind3 het proces van restaureren in Nederland niet of nauwelijks bevredigend zou kunnen verlopen. Zij bewaken en behoeden het nationale patrimonium naar beste krachten. Het is mij een behoefte, zo tussen de andere hoofdstukken, de betekenis te doen uitkomen van de bescheidenen op de achtergrond, die sinds de oprichting van de Rijksdienst, stimulerend en corrigerend,Ga naar eind4 de hitte van de dag hebben gedragen.

[pagina 532]
[p. 532]

En dan gaat nu de poort maar weer dicht, de klas is binnen en opnieuw aan het werk.

 

p.s.

 

Dit entrefilet, geachte lezer, is een min of meer theoretische benadering van het genus rayon-architect, een omschrijving van een en ander, zoals het in hoogste perfectie zou behoren te zijn, en soms - of vaak - ook wel is. Indien ge - bij uitzondering - situaties zoudt tegenkomen, die niet geheel aan dit ideale beeld beantwoorden, bedenk dan dat voor vrijwel elke bedrijvigheid in deze boze wereld een onvolkomen overeenstemming kan bestaan tussen werkelijkheid en wenselijkheid. Reeds het streven is schoon.



illustratie
321 De Gelderse toren, Spankeren (gem. Rheden). Vóór de restauratie van 1868


[pagina 533]
[p. 533]


illustratie
322 De Gelderse toren, Spankeren gem. Rheden. Na de restauratie van 1868 tekening Ad. Mulder


[pagina 534]
[p. 534]


illustratie
323 St. Jan, Gouda. Ingang zuidzijde


[pagina 536]
[p. 536]


illustratie
Kasteel en tuin Middachten zie p. 543


eind1
J.H. Leopold, Oostersch iii.
eind2
Het zal menigeen niet bekend zijn, dat bij publieke technische diensten de plaats van hen, die zich met onderhoud van gebouwen en installaties bezig houden, veelal zeer hoog wordt aangeslagen.
eind3
Overigens voor het gehele land niet meer dan een handje vol; eind 1974 was de toestand als volgt: - in district Noord (hfd. W. Kramer) 7 projectleiders restauratie en architecten, bouwkundigen (onder wie 2 voor stedebouw);
-
in district Oost (hfd. ir. P. van Dun) 8 (onder wie 1 voor stedebouw);
-
in district Zuid-West (hfd. C.J. Bardet) 10 (onder wie 2 voor stedebouw);
-
Bovendien in de afd. bouwkundig onderzoek (hfd. H. Janse) 7 in de onderafd. bouwk. onderzoek (hfd. ir. G. Berends) en 3 in de onderafd. stedebouwk. onderzoek (hfd. J. Stapper). Daarnaast atelier 2 (hfd. A. Slinger) en tekenkamer 1.
-
Dit alles ongeacht een aantal vacatures en het geheel onder leiding directie monumentenbeheer (dir. C.J. van Dongen).
eind4
Chan. Lemaire schreef in zijn reeds eerder aangehaalde werk ‘La restauration des monuments anciens’ (hfdst. 11, ann. 62), pp. 121 e.v. over de capaciteiten, nodig voor doeltreffend restaureren. Deze woorden zijn evenzeer op de hier besproken groep van toepassing: ‘... il saute aux yeux que tout architecte, même capable, même muni de beaux diplômes, même ayant une longue pratique du métier, n'est pas apte à prendre en main un travail de l'espèce. (...) il doit d'abord être conscientieux, même de façon plus éminente que ses confrères. (...) L'architecte de monuments doit être ensuite excellent constructeur, pour le motif bien simple, qu'il est techniquement beaucoup plus difficile de réparer de l'ancien que d'édifier du nouveau. (...) L'architecte doit, en troisième lieu, être véritablement artiste, c.à.d. capable de concevoir et d'exécuter des oeuvres revêtues de beauté (...) Il ne suffit pas de connaître intellectuellement les formes, il faut encore les sentir. (...) Il n'en est pas moins vrai que la qualité maîtresse de l'architecte restaurateur sera sa science archéologique. (...) Deux conditions sont requises à cette fin, en dehors de la science théorique: l'esprit d'observation et l'esprit de déduction: savoir regarder et savoir raisonner’. Dit alles onder het motto: ‘Restaurer est une spécialité’. Evenmin als men het restaureren van schilderijen toevertrouwt aan een ‘artiste-peintre’, evenmin mag men een ‘nieuwbouw-architect’ zonder meer op een monument loslaten.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken