Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

Schetsen uit de geschiedenis van de monumentenzorg in Nederland
Toon afbeeldingen van Schetsen uit de geschiedenis van de monumentenzorg in Nederlandzoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (51,68 MB)

Scans (160,62 MB)

XML (1,84 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

studie
non-fictie/geschiedenis-archeologie


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen uit de geschiedenis van de monumentenzorg in Nederland

(1975)–J.A.C. Tillema–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 649]
[p. 649]

Bijlage

[pagina 651]
[p. 651]

Monumentenwet 1961

Wet houdende voorzieningen in het belang van het behoud van Monumenten van Geschiedenis en Kunst (Monumentenwet 1961)

 

wij JULIANA, bij de gratie gods, koningin der nederlanden, prinses van oranje-nassau, enz., enz., enz.

 

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

 

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bepalingen vast te stellen tot het behoud van monumenten van geschiedenis en kunst en in verband daarmede de Woningwet aan te vullen;

 

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I
Algemene bepalingen

Artikel 1 Deze wet verstaat onder:

a Onze minister: Onze minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen;

b monumenten: 1 alle vóór ten minste vijftig jaar vervaardigde zaken, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun volkskundige waarde;

2 terreinen, welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder 1;

3 alle zaken en terreinen, welke van algemeen belang zijn wegens de aan die zaken en terreinen verbonden geschiedkundige herinneringen;

c beschermde monumenten: onroerende monumenten, welke zijn ingeschreven in de ingevolge deze wet vastgestelde registers;

d kerkelijke monumenten: onroerende monumenten, welke eigendom zijn van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en welke uitsluitend of voor een overwegend deel worden gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

e stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken, hieronder begrepen bomen, wegen, straten, pleinen en bruggen, grachten, vaarten, sloten en andere wateren, welke met een of meer tot de groep behorende monumenten een beeld vormen, dat van algemeen belang is wegens de schoonheid of het karakter van het geheel;

f beschermde stads- en dorpsgezichten, welke zijn ingeschreven in de ingevolge deze wet vastgestelde registers.

 

Artikel 2 1 Bij de toepassing van deze wet wordt rekening gehouden met de bestemming van het monument.

2 Onze minister neemt met betrekking tot kerkelijke monumenten geen beslissingen ingevolge deze wet dan na overleg met de eigenaar.

3 Wij stellen bij algemene maatregel van bestuur regelen vast omtrent de wijze, waarop het in het vorige lid bedoelde overleg wordt gevoerd.

Hoofdstuk II
Monumentenraad

Artikel 3 1 Er is een Monumentenraad, die tot taak heeft Onze minister desgevraagd of eigener beweging van voorlichting te dienen in zaken, welke op monumenten of stads- en dorpsgezichten betrekking hebben.

2 Hij verricht voorts de werkzaamheden hem bij de wet, door Ons of door Onze minister opgedragen.

 

Artikel 4 1 De Monumentenraad telt ten minste twintig en ten hoogste veertig leden.

2 Wij benoemen en ontslaan de leden en wijzen uit hun midden een voorzitter en een ondervoorzitter aan. De benoeming geschiedt voor een door Ons te bepalen tijdvak; het lidmaatschap eindigt bij het bereiken van de zeventigjarige leeftijd.

3 Wij benoemen en ontslaan een secretaris.

4 De voorzitter, de ondervoorzitter en de overige leden van de Monumentenraad en van een commissie, ingesteld ingevolge artikel 5, zesde lid, ontvangen vergoeding voor reis- en verblijfkosten benevens vacatiegelden, een en ander volgens regelen door Onze minister te stellen.

 

Artikel 5 1 De Monumentenraad bestaat uit vijf afdelingen, te weten:

Afdeling i de Rijkscommissie voor het oudheidkundig bodemonderzoek;

Afdeling ii de Rijkscommissie voor de monumentenzorg;

Afdeling iii de Rijkscommissie voor de musea;

Afdeling iv de Rijkscommissie voor de monumentenbeschrijving;

Afdeling v de Rijkscommissie voor de bescherming van monumenten tegen rampen en oorlogsgevaren.

2 De Monumentenraad gehoord, bepaalt Onze minister in welke afdeling of in welke afdelingen

[pagina 652]
[p. 652]

een lid van de Monumentenraad zitting heeft.

3 De Monumentenraad gehoord, wijst Onze minister voor een door hem te bepalen tijdvak uit de leden van een afdeling een voorzitter en een ondervoorzitter aan, benoemt en ontslaat hij een secretaris en kan hij een adjunct-secretaris benoemen en ontslaan.

4 Waar in deze wet is voorgeschreven, dat de Monumentenraad optreedt, handelt iedere afdeling zelfstandig in zaken, welke uitsluitend haar taak betreffen. Zaken, welke meer dan een afdeling betreffen, worden door de betrokken afdelingen gezamenlijk behandeld.

5 De Monumentenraad is bevoegd niet-leden van de Monumentenraad in de gelegenheid te stellen tot het bijwonen van vergaderingen, het deelnemen aan de beraadslagingen en het dienen van voorlichting.

6 De Monumentenraad is bevoegd te zijner voorlichting commissies in te stellen, waarin ook niet-leden van de Monumentenraad zitting kunnen hebben.

 

Artikel 6 Onze minister geeft voorschriften betreffende de vergaderingen en de stemmingen, de bevoegdheden van de voorzitters, de bevoegdheden van de afdelingen, bedoeld in artikel 5, en betreffende hetgeen verder regeling behoeft.

 

Artikel 7 Openbare lichamen verlenen de Monumentenraad zoveel mogelijk hun medewerking bij de uitvoering van zijn taak en stellen daartoe gegevens tot zijn beschikking.

Hoofdstuk III
Beschermde monumenten

Artikel 8 1 De Monumentenraad ontwerpt voor elke gemeente, waarin zich onroerende monumenten bevinden, welke naar zijn oordeel voor bescherming in aanmerking komen, een lijst van deze monumenten. Hij vermeldt bij elk monument de redenen, welke de plaatsing op de lijst wettigen, alsmede de kadastrale tenaamstelling en de kadastrale aanduiding van het betrokken onroerend goed.

2 Onze minister geeft ten aanzien van ieder monument aan degenen, die als eigenaren en zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, schriftelijk kennis van de voorgenomen plaatsing op de lijst. Met ingang van de datum van de aangetekende verzending van de kennisgeving aan de eigenaren en zakelijk gerechtigden zijn de artikelen 14 tot en met 19 ten aanzien van een voor bescherming in aanmerking komend monument van overeenkomstige toepassing. Deze toepassing eindigt zodra vaststaat, dat bedoeld monument niet wordt ingeschreven in het register van de beschermde monumenten, doch in ieder geval na verloop van twee jaar na de verzending van de kennisgeving.

3 Onze minister zendt het ontwerp aan gedeputeerde staten en aan de gemeenteraad, die binnen de bij de toezending hiervoor gestelde termijn, welke ten minste twee maanden bedraagt, Onze minister in overweging kunnen geven monumenten aan de lijst toe te voegen of daarvan af te voeren. Indien gedeputeerde staten of de gemeenteraad dit verzoeken, verlengt Onze minister de gestelde termijn tot ten hoogste het dubbele van de oorspronkelijke duur.

 

Artikel 9 1 Na afloop van de in het vorige artikel bedoelde termijn stelt Onze minister, gehoord de Monumentenraad, de lijst vast en doet hij deze met een exemplaar van deze wet door de zorg van burgemeester en wethouders op de secretarie ter kosteloze inzage voor een ieder nederleggen. De burgemeester maakt die nederlegging op de gebruikelijke wijze aan de ingezetenen bekend.

2 Onze minister geeft van plaatsing op de vastgestelde lijst, met verwijzing naar het bepaalde in artikel 26, bij aangetekend schrijven kennis aan degenen, die als eigenaren en zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

 

Artikel 10 1 De Monumentenraad houdt voor elke gemeente een register aan van de beschermde monumenten. In het register schrijft hij de monumenten, geplaatst op de krachtens artikel 9, eerste lid, vastgestelde lijst, in, voor zover binnen de in artikel 26 bedoelde termijn geen beroep tegen die plaatsing is ingesteld of een beroep is afgewezen. Gehoord de Monumentenraad, stelt Onze minister de inrichting van het register vast.

2 Het register wordt aangehouden in viervoud. Een exemplaar berust bij de Monumentenraad, een bij het provinciaal bestuur en een bij het gemeentebestuur. Laatstbedoeld exemplaar ligt ter kosteloze inzage ter secretarie van de gemeente. Een ieder kan zich aldaar op zijn kosten uittreksels uit het register doen verstrekken.

3 Een exemplaar van het register wordt gezonden aan de bewaarder van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen. Dit exemplaar wordt overgeschreven in de openbare registers. De bewaarder maakt in de kadastrale legger bij de percelen melding van de aanwijzing als beschermd monument overeenkomstig voorschriften, gegeven door Onze minister van financiën.

 

Artikel 11 Onze minister is bevoegd ambtshalve of op verzoek van belanghebbenden in het register wijzigingen te doen aanbrengen. De artikelen 8, 9 en 10 zijn van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 12 Van wijziging in de kadastrale tenaamstelling of kadastrale aanduiding van een beschermd monument geeft de bewaarder van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen binnen veertien dagen kennis aan de Monumentenraad, die deze wijziging aanbrengt in het onder hem berustende exemplaar van het register en van de wijziging mededeling doet aan gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders.

 

Artikel 13 Indien de vier exemplaren van het register niet gelijkluidend zijn, worden als beschermd monument slechts aangemerkt de monumenten, die staan vermeld op het in de openbare registers opgenomen afschrift van het register.

 

Artikel 14 1 Het is verboden een beschermd monument te beschadigen of te vernielen.

2 Het is verboden zonder vergunning van Onze

[pagina 653]
[p. 653]

minister of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorwaarden:

a een beschermd monument af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

 

Artikel 15 1 Een vergunning, als bedoeld in artikel 14, wordt schriftelijk verzocht. Daarbij worden de door Onze minister verlangde gegevens overgelegd. Onze minister bevestigt onverwijld, met vermelding van de datum, de ontvangst van het verzoekschrift. Hij zendt een afschrift van het verzoekschrift en van de ontvangstbevestiging aan gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders, die binnen twee maanden van hun oordeel kunnen doen blijken.

2 Onze minister beslist op het verzoek binnen zes maanden na de datum van ontvangst. Indien hij zijn beslissing niet binnen zes maanden ter kennis van de verzoeker heeft gebracht, wordt de vergunning geacht te zijn verleend. Indien daartoe, naar zijn oordeel, gegronde redenen bestaan, kan Onze minister de termijn met zes maanden verlengen mits hij de verzoeker daarvan kennis geeft binnen de in de vorige volzin genoemde termijn. Onze minister geeft van deze verlenging kennis aan gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders.

3 Onze minister kan aan een vergunning voorwaarden verbinden in het belang van het monument.

4 Indien de vergunning is geweigerd of aan de vergunning voorwaarden zijn verbonden en de belanghebbende daardoor schade lijdt, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent Onze minister hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

 

Artikel 16 Onze minister neemt met betrekking tot een kerkelijk monument geen beslissing ingevolge artikel 15 dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het betreft een beslissing waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstoefeningen in dat monument in het geding zijn.

 

Artikel 17 Onze minister kan, zo nodig met behulp van de sterke arm, doen beletten, dat wordt gehandeld in strijd met een verbod of een voorwaarde, bedoeld in artikel 14. Hij kan op kosten van de overtreder ongedaan maken, hetgeen in strijd hiermede is verricht, en het beschermde monument voor zover nodig in zijn vroegere toestand doen terugbrengen. Spoedeisende gevallen uitgezonderd, geschiedt dit niet, dan nadat de overtreder schriftelijk is gewaarschuwd.

 

Artikel 18 De gerechtigden tot een beschermd monument zijn verplicht de uitvoering van de werken, waartoe Onze minister ingevolge het bepaalde in artikel 17 opdracht heeft gegeven, te gedogen. De uitvoering van de werken wordt zo nodig mogelijk gemaakt met behulp van de sterke arm.

 

Artikel 19 1 Onze minister kan bij dwangbevel de ingevolge deze wet verschuldigde kosten invorderen.

2 Het dwangbevel wordt op kosten van de schuldenaar bij deurwaardersexploot betekend en ten uitvoer gelegd op de wijze, bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van vonnissen en authentieke akten voorgeschreven.

3 Binnen 30 dagen na de betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de Staat. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging.

Hoofdstuk IV
Beschermde stads- en dorpsgezichten

Artikel 20 Gehoord de Monumentenraad, de gemeenteraad, gedeputeerde staten en de Vaste commissie van de rijksdienst voor het nationale plan kunnen Onze minister en Onze minister van volkshuisvesting en bouwnijverheid stads- en dorpsgezichten aanwijzen, welke naar hun oordeel voor bescherming in aanmerking komen, en kunnen zij zodanige aanwijzing intrekken. Van aanwijzing en intrekking doet Onze minister mededeling in de Nederlandse Staatscourant en geeft hij kennis aan de Monumentenraad, gedeputeerde staten, de gemeenteraad en de Vaste commissie van de rijksdienst voor het nationale plan.

 

Artikel 21 1 De Monumentenraad houdt voor elke gemeente, waarin zich beschermde stads- en dorpsgezichten bevinden, een register daarvan aan. In het register schrijft hij de stads- en dorpsgezichten in, onderscheidenlijk voert hij deze van het register af, voor zover tegen de aanwijzing onderscheidenlijk intrekking binnen de in artikel 26 bedoelde termijn geen beroep is ingesteld of een beroep is afgewezen. Gehoord de Monumentenraad, stelt Onze minister de inrichting van het register vast.

2 Het register wordt aangehouden in drievoud. Een exemplaar berust bij de Monumentenraad, een bij het provinciaal bestuur, en een ligt ter kosteloze inzage op de secretarie van de gemeente.

Hoofdstuk V
Opgravingen en vondsten

Artikel 22 1 Behoudens het bepaalde in het tweede lid is het verboden graafwerk te verrichten, dat ten doel heeft het opsporen of onderzoeken van monumenten.

2 Gehoord de Monumentenraad, kan Onze minister diensten, instellingen en personen aanwijzen, welke bevoegd zijn graafwerk, als bedoeld in het eerste lid, te verrichten of te doen verrichten volgens door hem vast te stellen regelen.

3 Gehoord de Monumentenraad kan Onze minister een aanwijzing, als bedoeld in het vorige lid, intrekken.

 

Artikel 23 1 Onze minister kan bepalen, dat een rechthebbende op een terrein moet dulden, dat hierin graafwerk, als bedoeld in artikel 22, eerste lid, wordt verricht. Voor zover een rechthebbende hierdoor schade lijdt, wordt hem deze door het Rijk vergoed. Rechtsvorderingen tot vergoeding

[pagina 654]
[p. 654]

van deze schade staan ter kennisneming van de burgerlijke rechter, binnen wiens rechtsgebied het onroerend goed of het grootste gedeelte daarvan is gelegen.

2 Roerende monumenten gevonden bij bevoegd verricht graafwerk als bedoeld in artikel 22 zijn eigendom van de persoon die of het lichaam dat het graafwerk heeft verricht of heeft doen verrichten. De grondeigenaar ontvangt van bedoelde persoon of bedoeld lichaam een vergoeding gelijk aan de helft van de waarde van het monument. Rechtsvorderingen nopens deze vergoeding staan ter kennisneming van de burgerlijke rechter overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid. Gehoord de Monumentenraad kan Onze minister bepalen dat de hier bedoelde monumenten ter openbare bezichtiging in bruikleen worden afgestaan.

 

Artikel 24 1 Hij die bij graafwerk, anders dan bedoeld in artikel 22, eerste lid, een voorwerp vindt, waarvan hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden, dat het een monument is, is verplicht hiervan binnen drie dagen aan de burgemeester van de gemeente waarbinnen de vondst is gedaan, mededeling te doen.

2 De burgemeester geeft van deze mededeling onverwijld kennis aan de directeur van de Rijksdienst voor het oudheidkundig bodemonderzoek.

 

Artikel 25 1 Indien bij graafwerk, anders dan bedoeld in artikel 22, eerste lid, of bij baggerwerk een vondst wordt gedaan, als bedoeld in artikel 24, kan Onze minister op voorstel van de Monumentenraad ten behoeve van een in te stellen wetenschappelijk onderzoek voorschriften geven met betrekking tot de uitvoering van het werk of kan hij gelasten, dat het werk voor bepaalde of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk wordt stilgelegd.

2 Schade, veroorzaakt door een maatregel, bedoeld in het vorige lid, wordt door het Rijk vergoed. Rechtsvorderingen tot vergoeding van deze schade staan ter kennisneming van de burgerlijke rechter, binnen wiens rechtsgebied het onroerend goed of het grootste gedeelte daarvan is gelegen.

Hoofdstuk VI
Beroep

Artikel 26 1 Belanghebbenden kunnen van een beslissing, genomen krachtens deze wet, binnen twee maanden na de datum van verzending bij Ons in beroep komen. In geval een vergunning wordt geacht te zijn verleend ingevolge artikel 15, tweede lid, kunnen belanghebbenden bij Ons in beroep komen binnen twee maanden na de datum waarop de daar genoemde termijn van zes onderscheidenlijk twaalf maanden is verstreken.

2 Het beroepschrift bevat de gronden, waarop het beroep berust.

3 Het beroep schorst de werking van een vergunning, als bedoeld in artikel 14, ook voorzover deze geacht wordt te zijn verleend, en van een beslissing, genomen krachtens artikel 23, eerste lid.

 

Artikel 27 Gedurende de termijn van beroep of hangende een beroep zijn van het ogenblik, waarop de kennisgeving, bedoeld in artikel 9, tweede lid, heeft plaats gehad, de artikelen 12, 14, 15 en 17 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk VII
Strafbepalingen

Artikel 28 1 Hij die opzettelijk handelt in strijd met artikel 14 of met een maatregel getroffen op grond van artikel 25, eerste lid, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste tienduizend gulden.

2 Hij die opzettelijk handelt in strijd met een der artikelen 22, eerste lid, en 24, eerste lid, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.

3 De feiten zijn misdrijven.

 

Artikel 29 1 Hij die handelt in strijd met artikel 14 of met een maatregel getroffen op grond van artikel 25, eerste lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste tienduizend gulden.

2 Hij die handelt in strijd met een der artikelen 22, eerste lid, en 24, eerste lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.

3 De feiten zijn overtredingen.

 

Artikel 30 Indien het feit wordt begaan door of vanwege een rechtspersoon, wordt de strafvervolging ingesteld en de straf uitgesproken, hetzij tegen de rechtspersoon, hetzij tegen hem, die tot het feit opdracht gaf of die de feitelijke leiding had bij het verboden handelen of nalaten, hetzij tegen beiden.

Hoofdstuk VIII
Slotbepalingen

Artikel 31 1 Onze minister wijst de personen aan, die belast zijn met het toezicht op de uitvoering van deze wet. Zij hebben van des voormiddags acht uur tot zonsondergang toegang tot alle beschermde monumenten. Bij weigering van toegang verschaffen zij zich deze met behulp van de sterke arm.

2 Kerken en andere gebouwen, voor de eredienst bestemd, betreden zij ambtshalve niet gedurende een godsdienstoefening.

3 In woningen treden zij tegen de wil van de bewoner niet binnen dan vergezeld van de commissaris van politie of de burgemeester der gemeente, waarin de woning is gelegen, dan wel voorzien van een algemene of bijzondere schriftelijke last van de procureur-generaal bij het gerechtshof of van de officier van justitie of van een bijzondere schriftelijke last van de commissaris van politie of in gemeenten, waar geen commissaris is, van de burgemeester.

4 Van dit binnentreden wordt binnen tweemaal vierentwintig uren proces-verbaal opgemaakt. Hierin wordt mede van het tijdstip van het binnentreden en van het ermede beoogde doel melding gemaakt. De vorenbedoelde personen zijn bevoegd zich van bepaalde door hen aan te wijzen personen

[pagina 655]
[p. 655]

te doen vergezellen. In dit geval wordt hiervan in het procesverbaal melding gemaakt.

 

Artikel 32 1 De bevoegdheid tot het maken van provinciale en gemeentelijke verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp, waarin deze wet voorziet, gehandhaafd, voor zover deze verordeningen niet met deze wet in strijd zijn.

2 In afwijking van het bepaalde in de artikelen 142 der provinciale wet en 194 der gemeentewet heeft de inwerkingtreding van deze wet slechts ten aanzien van de gevallen, waarin strijd met de bij of krachtens haar gestelde voorschriften zou ontstaan, tot gevolg, dat de reglementen en verordeningen van de provinciale staten en van de gemeenteraden, betreffende de onderwerpen, waarin deze wet voorziet van rechtswege ophouden te gelden.

3 Over het ontwerp van provinciale en gemeentelijke verordeningen ter bescherming van monumenten en van stads- en dorpsgezichten wordt het advies van de Monumentenraad ingewonnen.

4 Van een verordening, als bedoeld in het vorige lid, wordt een exemplaar aan Onze minister en worden drie exemplaren aan de Monumentenraad gezonden.

 

Artikel 33 De Woningwet (Stb. 1901, 158, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 december 1954 (Stb. 603) wordt als volgt gewijzigd:

 

a

Aan artikel 6, tweede lid, wordt na verandering van de punt aan het slot door een kommapunt, toegevoegd:

e indien voor de uitvoering van het plan een vergunning ingevolge de Monumentenwet is vereist en deze niet is verleend.

 

b

Aan artikel 6 wordt een zevende lid toegevoegd, luidende:

7 Indien een vergunning, als bedoeld in het eerste lid onder a, betrekking heeft op een woning of ander gebouw, dat behoort tot een beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet, zenden burgemeester en wethouders een afschrift van de vergunning aan de Monumentenraad.

 

c

Toegevoegd wordt een artikel 6a, luidende:

1 Voor zover de vergunning, bedoeld in artikel 6, eerste lid, wordt gevraagd met betrekking tot een woning of ander gebouw, behorend tot een beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet, wordt de beslissing, indien er overigens geen grond is om de vergunning te weigeren, bij besluit van burgemeester en wethouders aangehouden, totdat de ter voldoening aan artikel 43a vast te stellen regeling rechtskracht heeft verkregen. Burgemeester en wethouders geven van dit besluit terstond kennis aan Onze minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen.

2 Indien Onze minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen van oordeel is, dat het verlenen van een vergunning zal leiden tot een ongewenste wijziging van het beschermde stads- of dorpsgezicht, kan hij binnen twee maanden na verzending van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, voorziening vragen bij Onze minister, belast met de uitvoering van deze wet. Hij doet daarvan mededeling aan burgemeester en wethouders. Onze minister, belast met de uitvoering van deze wet, kan binnen drie maanden verklaren, of tegen het verlenen van de vergunning al dan niet bezwaar bestaat. Hij zendt een afschrift van zijn beslissing aan burgemeester en wethouders en aan Onze minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen.

3 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt de vergunning verleend:

a indien Onze minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen heeft verklaard, dat tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar bestaat;

b indien de in het vorige lid bedoelde termijn van twee maanden is verstreken zonder dat een mededeling van Onze minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen is ontvangen;

c indien een mededeling, als bedoeld in het vorige lid, tweede volzin, is ontvangen en hetzij Onze minister, belast met de uitvoering van deze wet, heeft verklaard tegen het verlenen van een vergunning geen bezwaar te hebben, hetzij de in het vorige lid bedoelde termijn van drie maanden is verlopen, zonder dat een beslissing is genomen.

 

d

Toegevoegd wordt een artikel 43a, luidende:

1 Binnen een jaar na de inschrijving als beschermd stads- of dorpsgezicht krachtens artikel 21 van de Monumentenwet treft de gemeenteraad bij plan van uitbreiding dan wel bij voorschriften, als bedoeld in artikel 43, voorzieningen ter bescherming van dat stads- of dorpsgezicht. Gedeputeerde staten kunnen de termijn verlengen met ten hoogste een jaar.

2 Gedeputeerde staten gaan op kosten van de gemeente tot de vaststelling of de herziening van het plan van uitbreiding dan wel van de voorschriften, als bedoeld in artikel 43, over, indien de gemeenteraad het bepaalde in het vorige lid niet of niet behoorlijk naleeft. Artikel 40 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

3 Voor zover een plan van uitbreiding dan wel voorschriften, als bedoeld in artikel 43, strekken tot bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht, worden zij niet goedgekeurd, dan nadat de Monumentenraad daarover is gehoord.

4 Voor zover een plan van uitbreiding of voorschriften, bedoeld in artikel 43, strekken tot bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht, wordt voor de toepassing van artikel 37 de Monumentenraad mede als belanghebbende beschouwd.

5 Gedeputeerde staten kunnen ter bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht de herziening gelasten van voorschriften, als bedoeld in artikel 43. Zij kunnen een termijn stellen, waarbinnen de herziening aan hun goedkeuring moet worden onderworpen. Artikel 40 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 34 1 Gedurende acht jaar na het in werking treden van deze wet worden, zolang voor een gemeente niet is vastgesteld het register, als be

[pagina 656]
[p. 656]

doeld in artikel 10, eerste lid, de in die gemeente gelegen onroerende zaken, vermeld in de Voorlopige lijst der Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst, zoals deze is opgemaakt en uitgegeven door de Rijkscommissie, ingesteld bij Koninklijk besluit van 7 juli 1903, nr. 44, en door de Rijkscommissie voor de monumentenzorg, ingesteld bij Koninklijk besluit van 10 mei 1918, nr. 66, beschouwd als beschermde monumenten.

2 Onze minister is bevoegd op verzoek van belanghebbenden onroerende zaken van de in het vorige lid bedoelde Voorlopige lijst af te voeren.

 

Artikel 35 De Tijdelijke Wet Monumentenzorg wordt ingetrokken.

 

Artikel 36 Het Koninklijk besluit van 20 juni 1946, nr. 18, houdende instelling van de Voorlopige Monumentenraad, wordt ingetrokken.

 

Artikel 37 Deze wet kan worden aangehaald als ‘Monumentenwet’.

 

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

 

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 22 juni 1961.

juliana

 

De Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,

y. scholten

 

De Minister van Binnenlandse Zaken,

e.h. toxopeus

 

De Minister van Financiën,

j. zijlstra

 

De Minister van Justitie,

a.c.w. beerman

 

De Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid,

j. van aartsen

 

Uitgegeven de twintigste juli 1961 De Minister van Justitie a.i.,

e.h. toxopeus


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken