Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nagelaatene gedichten (1786)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nagelaatene gedichten
Afbeelding van Nagelaatene gedichtenToon afbeelding van titelpagina van Nagelaatene gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.85 MB)

ebook (3.40 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Editeur

J.F. Hennert



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nagelaatene gedichten

(1786)–Petronella Johanna de Timmerman–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 52]
[p. 52]

Ter bruilofte van den heere Mr. Jan de Timmerman, en Jongkvrouwe Helena Imans.

 
Waar mag de reden schuilen,
 
Dat gij de zuivre min
 
Van uwe halsvriendin
 
Gaat voor de liefde van een fiere schoonheid ruilen,
 
Die gij meestres maakt van uw ziel?
 
Wat hebtge mijn bevalligheden,
 
O schandre timmerman, niet dikwerf aangebeden,
 
Wanneer mijn kuische trouw u boven al beviel!
 
Toen kon ik u alleen behagen:
 
Het voorrecht mijner gunst werd bij u duur geschat;
 
Toen zwoert gij, datge uw levensdagen
 
Aan mij alleen verbonden had.
 
'k Heb u daar op mijn gaven mild geschonken,
[pagina 53]
[p. 53]
 
Al blijken van mijne openhartigheid:
 
'k Deed met den titel u en naam van Dichter pronken,
 
En heb het lauwerloof u om de kruin gebreid.
 
Nu moeten ach! mijn oogen
 
Een medeminnares aan uwe zij gedogen;
 
Een, die bij u mij in bekoorlijkheden tart,
 
Houdt uwen geest thans opgetogen.
 
Hoe kan toch die verwisling u van 't hart?
 
Wie mag in schoonste en stal mij evenaren?
 
De tijd schendt blos en blank,
 
Maar mijne jeugd, laat rollen vrij de jaren,
 
Duurt zelfs een reeks van eeuwen langk.
 
'k Ben zoo aanlokkende en zoo vreindelijk van wezen
 
Dat elk, uit mijn gelaat,
 
Een houding en sieraad,
 
Een deftigheid gepaard met vrolijkheid kan lezen.
 
Mijn woonsteê huist genoegen en geneugt,
 
Grenst aan den Hof der Rust: daar kuntge, ontlast van kommer
 
En slaafsche zorg, in de aangename lommer,
 
Genieten ware vreugd.
 
Wat hebtge daar, 't is nu nog niet vergeten,
[pagina 54]
[p. 54]
 
Met mij al uurtjes tijds gesleten,
 
In 't zangerig priëel, met lauwerblaân begroeid,
 
Verzelschapt van een' Vorst en driemaal drie Vorstinnen,
 
Die u als voedsterling beminnen;
 
Daar keel en snarenspel uw zinnen hield geboeid!
 
Dit klagen en dit zuchten
 
Der Dichtkunst klinkt de Liefde in 't oor.
 
Zij spreekt de Dichtkunst aan; wat staat u toch de duchten,
 
Jaloursche maagd, hoe dwaalt gij zoo van 't spoor?
 
Wat nijd en spijt vliegt u door de aderen?
 
Hield ieder zich te vreên
 
Met uwe aantreklijkheên,
 
Dan zag de waereld ras haar jongste dagen naderen.
 
Maar hoe, wat drijft u aan,
 
Om tegens mijne aloude wetten
 
U zoo weerbarstig te verzetten?
 
Dat hebt gij eertijds niet gedaan,
 
Wanneerge, minder kuisch, de Grieksche en Roomsche snaren
 
Aan wulpsche dartelheid woudt paren:
 
Toen hebtge mij mijn mirt ontroofd,
 
En drukte die op 't hoofd
[pagina 55]
[p. 55]
 
Van uwe gunstelingen.
 
Zoo holpt gij Naso meê de kunst van 't minnen zingen.
 
Zoo heeft Tibul door u met gadeloozen zwier
 
Zijn Delia geprezen;
 
Propertius door zijn vergode lier
 
Zijn Cinthia belezen.
 
Wel zeg dan, Poëzij,
 
Ei zeg, waartoe strekt thans uw veinzerij?
 
Wie kan uw leed beseffen?
 
Gij hebt ook hier de wapens zelf gesmeed,
 
Waarmede uw kunstvriend streed,
 
Om helenaas gemoed het best te kunnen treffen.
 
Dus moet ik zelfs, o spijt,
 
In dezen liefdestrijd
 
Met u de glori van zijn overwinning deelen!
 
Een vaarsje geestig uitgedacht,
 
Een zielbetooverende klagt,
 
Die gij hem aartig leerde op fluit of cither spelen,
 
Deed op zijn schoone grooter kracht,
 
Dan duizend minneschichten,
 
Die 'k met geringe winst, mijns ondanks, heb gespild,
[pagina 56]
[p. 56]
 
Of ik haar fierheid mogt doen zwichten:
 
Maar stadig vlogen al mijn pijlen in het wild.
 
Stil, Poëzij, houd stand, waarhenen?
 
Ei zie, ze is reê beschaamd uit ons gezicht verdwenen.
 
Mijn brave timmerman, stel vrij uw hart gerust:
 
Zij zal, hoe hoog haar belgzucht ook mag steigeren,
 
U toch geen invloed tot uw dichtwerk durven weigeren;
 
Voltrek uw Bruiloftsvreugd met lust.
 
Ik zal mij aan uw zijde voegen,
 
Verzeld van de Eendragt en de hagelblanke Vreê,
 
Die zullen op mijn beê
 
Uw huis vervullen met het wenschelijkst genoegen.
 
Ik zal uw Huwlijksledekant
 
Met frise telgen kronen
 
Van dochteren en zonen,
 
Die, als hun Ouderen, noch schoonheid noch verstand,
 
Noch geest noch oordeel zullen derven,
 
En die in rijper tijd uw lauwren mogen erven.

1752.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken