Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nagelaatene gedichten (1786)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nagelaatene gedichten
Afbeelding van Nagelaatene gedichtenToon afbeelding van titelpagina van Nagelaatene gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.85 MB)

ebook (3.40 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Editeur

J.F. Hennert



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nagelaatene gedichten

(1786)–Petronella Johanna de Timmerman–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 68]
[p. 68]

Gerechtvaardigd plichtverzuim, aan mijnen broeder Hendrik de Timmerman.

 
'k Verwacht met welgegronde reden
 
Van uw beleefd gedrag,
 
Dat gij me bij de vrolijkheden
 
Op uw' geboortedag
 
Een kort bezoek niet zult ontzeggen,
 
o Brave Jongeling;
 
Want dat ik U heb voor te leggen
 
Is zeker niet gering:
 
Gij denkt misschien, wie moogt gij wezen,
 
Vriendin, hoe hiet gij toch?
 
'k Was hier ten huize al lang voor dezen
 
Bekend, en ben het nog.
[pagina 69]
[p. 69]
 
Ik word veeltijds Godin geheeten,
 
Maar haat die vleiërij:
 
Gij dient mijn rechten naam te weten,
 
En die is Poëzij.
 
'k Werd om uw' Broeder en uw Zuster
 
Hier te uwaards heen gespoord,
 
Ik zag hen nimmer ongeruster,
 
Geloof me bij mijn woord.
 
Zij durven U uit spijt niet naken,
 
De schaamte, die zij voên,
 
Beschildert thans die tweepaar kaken
 
Zoo rood als vermiljoen,
 
Om dat ze uw plechtig feest niet vieren,
 
Naar eisch van hunnen plicht,
 
Door uwen schedel te versieren
 
Met kransen van hun dicht;
 
Daar gij voor 't eerst juist van uw leven,
 
Dit kwelt hen boven al,
 
Ziet met een dubbel kruis geschreven
 
Dat heilig jaargetal.
[pagina 70]
[p. 70]
 
Ik zag hen vlijt noch moeite sparen,
 
Zij werkten als om prijs,
 
En spanden lier- en vedelsnaren
 
Op allerhande wijs.
 
Zoo spildenze uuren, dagen, weken
 
In hoop van beter luim,
 
En, och! nu is de tijd verstreken,
 
Zelfs zonder tijdverzuim!
 
Maar, 't schijnt, gij vraagt met sprekende oogen,
 
Wat haddenze u misdaan?
 
Dat ge, ondanks zulk een ijvrig pogen,
 
Hen liet vergen staan.
 
Of had ge uw ongunst ook geladen,
 
Schoon onverdiend, op mij?
 
Mijn Vriend, dit duidt gij heel ten kwaden,
 
Doch 't vragen staat U vrij.
 
Neen, vrome Borst, het moge U schijnen
 
Zoo ergerlijk als 't wil,
 
Die argwaan zal wel haast verdwijnen
 
Met de uitkomst van 't geschil.
[pagina 71]
[p. 71]
 
'k Zal u de zaak in al haar klaarheid
 
Ontdekken voor 't gezicht,
 
En stellen U de naakte waarheid
 
Eenvoudig in het licht.
 
Gij weet, dit is mij fluks gebleken,
 
Dat ik den ijvergloed,
 
En 't kunstvermogen aan moet kweeken
 
In 't dichterlijk gemoed;
 
Want die iets goeds ooit zal beginnen
 
Behoeft mijn onderstand,
 
En 'k wees hen, die mij trouw beminnen,
 
Ook nimmer van de hand.
 
'k Was tot hun hulp zelfs altijd vaardig,
 
Maar och! de grootste hoop
 
Droeg, mijner achting des onwaardig,
 
De kunst voor elk te koop.
 
Dat misbruik sloeg van lieverlede
 
Van kwaad tot erger voort:
 
Mijn gunstelingen werden mede
 
Helaas! daartoe bekoord.
[pagina 72]
[p. 72]
 
Zij wilden mij, naar 't scheen, verplichten
 
Om hunne beuzelkunst,
 
Van lijk- en jaar- en bruiloftsdichten
 
Te stijven met mijn gunst.
 
Zoo bleven zij me al stadig kwellen,
 
Maar zagen met 'er tijd
 
Van gramschap mijnen boezem zwellen,
 
Ja bersten schier van spijt.
 
Toen heb ik eens vooral gezworen
 
Bij al wat heilig was,
 
Bij Phebus en zijn tempelkoren
 
Bij Pindus en Parnas:
 
‘Wie zulk een lafheid aan blijf kleeven,
 
En mij om bijstand vraag,
 
'k Zal vriendlijk hem te kennen geven,
 
Hoe zeer mij zulks mishaag.
 
Maar dicht hij voort, hij moge vreezen,
 
Dat ik hem handlen zal
 
Naar 't recht der wetten afgelezen
 
Aan Pegaas waterval.
[pagina 73]
[p. 73]
 
De lauwer, schoon aan hem geschonken,
 
Op Phebus hoog gezag,
 
Zal op zijn hoofd niet mogen pronken
 
Ten minste jaar en dag;
 
Hij zal zoo lang geen offerhanden
 
Op mijn gewijd altaar
 
In 't voorhof van mijn tempel branden
 
Met mijne Priesterschaar.’
 
Zie hier het waar geheim der zake,
 
En, zijt gij nog te ontvreên,
 
Stort, zoo 't U lust, op mij uw wrake,
 
Ik draag de schuld alleen.
 
Dit kan ik echter niet verwachten
 
Van uwe vriendlijkheid,
 
Gij zoudt uw' zachten aard verkrachten
 
Met zulk een onbescheid:
 
'k Had zelfs om uw hoedanigheden
 
Schier bij Apol gegaan,
 
Ontslag verzocht der dierbare eeden
 
Voor zijnen troon gedaan.
[pagina 74]
[p. 74]
 
Mijn Zuster kost zich niet bedaren,
 
Dat, naar dat strenge recht,
 
Die plechtige eer, uw blij verjaren
 
Het eerste wierde ontzegd.
 
Zij beelde kunstig voor mijne oogen
 
Dat ongenoegen uit;
 
Want schoon zij heeft een borst gezogen
 
Met mij, zij mist 't geluid.
 
Dies, om die stoornis te verzoeten,
 
Beloofde ik haar op trouw,
 
Dat ik uit heuren naam U groeten,
 
En heil toewenschen zou.
 
Gij zult U des niet trotscher dragen,
 
Zoo 'k U te rechte ken,
 
Maar weet, zij schept alreê behagen
 
In uwe teekenpen;
 
Gij wordt een van haar lievelingen,
 
Zij plant reeds in haar tuin,
 
Blijf naar de schilderkroon slechts dingen,
 
Laurieren voor uw kruin.
[pagina 75]
[p. 75]
 
Zij prijst uw losse tronitrekken,
 
Die schreiende op 't papier,
 
Of lagchende ijder aan, ontdekken
 
Den schoonsten teekenzwier.
 
Uw' voortgang kost zij naauw beseffen,
 
Toen ze onlangs uwe vlijt
 
Prins Bacchus zag naar 't leven treffen
 
In 't prilste van zijn tijd.
 
Maar mag ik U ten beste raden,
 
Door wandel ook mijn hof;
 
Daar groeiën bloemtjes langs zijn paden
 
Vol vindingrijke stof:
 
Gij kunt de dichters niet ontberen,
 
Noch hun nattrlijk schoon:
 
Wil mij dies naast mijn Zuster eeren,
 
'k Erken U voor mijn zoon.
 
Wij maken beide taféreelen,
 
Elk van bijzondren smaak;
 
Zij spreekt door verwen en penseelen,
 
Ik schilder met de spraak.
[pagina 76]
[p. 76]
 
Vaar dies dan voort in kunstbedrijven,
 
Door naarstigheid genoopt;
 
Want zweet en arbeid zijn de schijven,
 
Waarvoor men glorij koopt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken