Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nagelaatene gedichten (1786)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nagelaatene gedichten
Afbeelding van Nagelaatene gedichtenToon afbeelding van titelpagina van Nagelaatene gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.85 MB)

ebook (3.40 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Editeur

J.F. Hennert



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nagelaatene gedichten

(1786)–Petronella Johanna de Timmerman–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 93]
[p. 93]

De herschepping eener rups.

 
Treft u 't geheim der vormverwisselingen,
 
Pleeg met geen Naso raad,
 
Die 't oor met beuzelpreet
 
En faablen streelt van nooitgebeurde dingen.
 
Neem 't schepselboek en slaa
 
't Geringste diertje gâ;
 
Een rupsje zal dat wonder u doen leezen,
 
Dat heel verkeerd van aart en stal,
 
Nu log den grond bekruipt, straks, als een vlugger wezen,
 
Het luchtruim klieven zal.
[pagina 94]
[p. 94]
 
Hier kan 't vernuft een' oogst van kennis raapen.
 
Wat heeft het Albestier
 
Dit klein gekurven Dier
 
Al overleg en werkkracht ingeschapen!
 
Door aandrift der Natuur
 
Voelt reeds mijn Rupsje 't uur,
 
Verördend tot zijn staatshervorming, naaken.
 
Nu zal 't niet meer, gelijk voorheen,
 
Den uitgedienden rok van 't mollig lijfje slaaken,
 
Niet meer in 't nieuw zich kleên.
 
 
 
Een vloeibre gom vloeit, door verscheiden buisjes,
 
Ter zijden 't ligchaamtje uit,
 
Die 't op zijn wil nu sluit,
 
Dan opent, als zoo veel verborgen sluisjes.
 
Deez' gom gepuurd uit blaên
 
Stolt tot verscheiden draên,
 
Die 't kunstig weet tot éénen draad te spinnen;
 
En dan een blaadje saamen trekt,
 
Ter vrijë schuilplaats, waar 't zijn' arbeid zal beginnen,
 
Voor 's vijands oog bedekt.
[pagina 95]
[p. 95]
 
Zijn pootjes zie 'k gelijk veel radde vingren,
 
Voorzien van klos noch spil,
 
(Hier staat de kunst voor stil)
 
Die draaden om- en door elkander slingren,
 
Waarmeê van loutre zij
 
't Zich weeft een zachte pij,
 
Een doodpij voor zijn ingekrompen leden.
 
Nu rust hij in dat lenig graf
 
Een legt, om binnen kort 'er vrolijk uit te treeden,
 
In schijn het leeven af.
 
 
 
Hier schenkt hem dood en graf een ander leeven;
 
Daar de onvoltooide vrucht,
 
Voor 't ongemak der lucht
 
Beveiligd, weêr allengs wordt saamgeweeven
 
Een nieuw vorm, nieuw vleesch,
 
Met spier ontvangt en pees.
 
Hier werkt Gods magt en wijsheid in 't verborgen!
 
Mijn oordeel zij hier opgeschort;
 
Laat vrij een scherp vernuft voor de onderzoeking zorgen
 
Mij schiet vernuft te kort.
[pagina 96]
[p. 96]
 
Verrijst het reeds? mij dunkt, ik merk een teeken,
 
Ja, 't Beestje toets de kracht
 
Der nieuwe leên en tracht,
 
Vol ongedulds, zijn grafstede op te breeken.
 
Thans wriemelt heel de Pop;
 
Ei zie! daar barst de dop,
 
De moeder die het vruchtje hield beslooten:
 
Dus wordt, van ongelijken aart,
 
Met tweepaar vleugels, snuit, met sprieten en met pooten
 
Zijn ander Ik gebaard.
 
 
 
ô Traage Rups! met borstelige hairen,
 
Verwandeld van gestel
 
In eene Dagkapel,
 
Wat kan Natuur al grootsche wondren baaren!
 
Nu streeft gij op de vlucht
 
En klieft de dunne lucht.
 
Nu kan uw schoon het keurigst oog behaagen;
 
Uw schoonheid wekt mijn dichtluim op,
 
Uw schoonheid doet u 't merk eens wijzen Maakers draagen
 
En heft zijne eer in top!
[pagina 97]
[p. 97]
 
Wat Kunstenaar omschreef die juiste perken?
 
Wie nam het lichtpenseel
 
En schilderde ooit zoo eêl
 
Een' regenboog van kleuren op uw vlerken
 
Met zuivre tinten? Of
 
Wie kon dat glinstrend stof
 
Van zilver, goud en paarlemoer schakeeren?
 
Dat, trekt mijn oog de wapens aan,
 
Veel duizend schaftjes zijn die elk, met dons en veeren,
 
Uw vleugeltjes beslaan.
 
 
 
Geen Lynceus weet uw deelen op te noemen.
 
Wie wrocht dien wondren snuit
 
Dien gij in kringen sluit
 
En weêr ontrolt, alsge uit heet merg der bloemen
 
Den lekkren honig zuigt?
 
Wie heeft u 't hoofd omtuigt,
 
Dat glanzig hoofd met zoo veel duizend oogen?
 
Hoe gaat men 't nut der sprieten naar,
 
Die u, wanneer 't gezicht op weg zich vindt bedroogen,
 
Bericht doen van gevaar.
[pagina 98]
[p. 98]
 
Wiens wijsheid heeft het weefsel uwer spieren
 
Zoo ordenlijk geschikt?
 
Hadt gij dit recht gewikt,
 
ô Democryt, de ontleding uwer dieren
 
Hadt uw vernuft, misschien
 
Een Godheid hier doen zien.
 
Laat vrij de stof, Lucretius, zich mengen,
 
Beweegen eeuwen zonder tal,
 
Zalze ooit een kunstgewrocht, als dit, te voorschijn brengen
 
Alleenlijk bij geval?
 
 
 
Geval! wat wil dat ijdel woord beduiden?
 
Iet dat noch was, noch is,
 
Een herssenschim, gewis
 
't Sproot, Epicuur, uit uw vergifte kruiden,
 
Aan wier vergulden bast
 
Zich menig nog vertast,
 
Die, ziende blind, verward in uwe netten,
 
Geen' Opperheer, geene Almagt merkt,
 
Geen' Schepper der Natuur, die aan Natuur haar wetten
 
En orde heeft beperkt.
[pagina 99]
[p. 99]
 
'k Bedoel hier niet den Vrijgeest te overtuigen,
 
Hij fluite vrij 't gezicht
 
Voor 't helder redenlicht
 
Die weigert voor Gods wijsheid zich te buigen.
 
Mijne aandacht, afgedwaald,
 
Voelt zich te rug gehaald,
 
Naar 't oeffenschool van haar bespiegelingen,
 
Daar winst van kennis op uur
 
Mij noodigt, om 't geheim al dieper in te dringen
 
Der bezige Natuur.
 
 
 
De Vlinder, die mij straks hield opgetoogen,
 
Vliegt mij van zelve op zij;
 
Daar zetze vrij en blij
 
Zich neder, op een roosje voor mijne oogen.
 
Ei, Beestje, hou wat stand,
 
Gij hebt van mijne hand
 
Geen ongeval, veelmin uw' dood te vreezen.
 
Neen, 'k wil niet dat gij hier verbeidt,
 
'k Zal best uw' nieuwen aart en eigenschappen leezen
 
Uit uwe werkzaamheid.
[pagina 100]
[p. 100]
 
Hoe treflijkheid munt uw tweede staat in waarde
 
Bij uwen eersten uit;
 
Nu dekt geen ruige huid
 
't Gekurven lijf, dat traaglijk kroop langs de aarde.
 
Nu valt uw smaak, zoo kiesch,
 
Voor grove spijs te vies;
 
Geen boomtje zult gij meer van 't sierlijk loover,
 
't Beschutsel van zijn ooft ontkleên;
 
Geen tuinman zal u meer, als struik- en bladerroover,
 
Met zijnen voet vertreên.
 
 
 
Nu zweeftge op luchte en zachtgekleurde veêrtjes,
 
Die, altijd rad en vlug,
 
Bemantlen op den rug
 
Uw teedre leên, als met fluweelen kleêrtjes.
 
Nu noodigt u de keur
 
Der bloemtjes door haar geur,
 
Daar puurt gij 't zoet uit adertjes en vaatjes,
 
Of slorpt, zoo ver gij vliegt in 't rond,
 
Den dauw, tot paareltjes gestold aan knop en blaadjes,
 
In vroegen morgenstond.
[pagina 101]
[p. 101]
 
Zoo moogt gij thans in volle vrijheid smaaken
 
Den ruimen overvloed
 
Die de aarde teelt en voedt.
 
Zoo schept gij staag verwisling van vermaaken,
 
Volvrolijk in 't genot
 
Van uw genoeglijk lot.
 
De schoonheid door Natuur aan u geschonken,
 
Zet zelfs Natuur, van haare zij,
 
Wanneer gij 't luchtruim doet met duizend kleuren pronken,
 
Een' eedlen luister bij.
 
 
 
Uw vrijë staat, ô leevende Tafreelen
 
Der onbegrensde Magt!
 
Doet mijn verbeeldingskracht
 
Op 's menschen staat, in 't rijk der eeuwen, speelen,
 
En trekt mijn verziend oog
 
Van de aarde naar omhoog;
 
Hier brengt mij uw ontzwagteling te binnen,
 
Of ook mijn ziel, bij 's ligchaams val,
 
Een vlugger werktuig met voortreffelijker zinnen
 
Ter wooning erven zal.
[pagina 102]
[p. 102]
 
't Voorüitzicht streelt mijn zielbespiegelingen.
 
Hoe zal dan op den duur
 
Onze edeler natuur
 
In 't diep geheim der wondre schepping dringen,
 
En vordren trap bij trap,
 
In Hemelweetenschap.
 
Misschien, datwe ook in dat volzalig leeven,
 
Gelijk gij zeeft van bloem tot bloem,
 
Van de eene waereldkloot naar de andre zullen zweeven,
 
Bij 't zingen van Gods roem!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken