Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Anna-Marie (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Anna-Marie
Afbeelding van Anna-MarieToon afbeelding van titelpagina van Anna-Marie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

ebook (3.86 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Anna-Marie

(1922)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 47]
[p. 47]

De heiligenbeelden.

Nu waren ze dronken geworden met heete gezichten en verwarde gedachten, dat ze niet meer wisten in welke provincie ze woonden.

De zachte Swaen was er, lijk altijd, op tijd van weggegaan; Koekoek speelde nog maar gedurig mandolien, zonder dat er iemand naar luisterde.

Livinus vertelde over schilderijen en papieren die niet kwamen; hij verwarde Anna-Marie met Grain d'Or, en Grain d'Or met Anna-Marie. De vreemde schoonheid van deze vrouw had zijn gevoelig gemoed in een knoop gedraaid en op 't einde wist hij niet met wie hij trouwen ging.

Corenhemel sprak treurig met Pirroen over Katinka en Pirroen zei tusschen elken zin: ‘Dees jaar trouw ik met Césarinne en Anna-Marie is op de feest.’

Van de Nast was in slaap gevallen met het hoofd op de tafel; hij maakte daarbij een geluid van een jong varksken aan den uier zijner moeder.

Al twintig keeren had Barbara aan de mannen gezegd van naar huis te gaan, dat het al veel te laat was; doch niemand luisterde, en toen draaide zij de lamp uit dat z' hunnen wijn niet meer konden vinden.

‘Laat ons een serenade onder Anna-Marie haar venster gaan geven!’ stelde Livinus voor.

‘Goed!’ zong Pirroen.

‘Goed!’ zei Corenhemel, ‘wij zullen ons instrumenten gaan halen.’

Ze trokken er van onder, maar Barbara kwam hen weer roepen; z' hadden Van de Nast vergeten.

‘Laadt hem op een kruiwagen, we doen hem naar huis,’ hikte Pirroen.

Koekoek en Livinus haalden uit de stallingen een kruiwagen, ploften er den gekroonden Van de Nast op neer, en reden er zingend mee weg; ze vergaten hunnen hoed, maar droegen de blinkende lauwerkronen op het hoofd.

[pagina 48]
[p. 48]

Barbara sloot achter hen de poort.

Stil en ledig en duister was de Groote Markt. Het geratel van den kruiwagen galmde vreemd en echoënd tegen de gevels der slapende huizen op.

Koekoek wou zingen, doch kreeg een stomp van Corenhemel; eerst als ze voorbij zijn huis waren konden ze doen wat ze wouën.

En met voorzichtige voeten, den kruiwagen zacht voerend, wijl de nachtwaker op den toren 't ‘slaap gerust!’ door de stilte op zijn horen blies, kwamen ze voorbij het rijke huis van Corenhemel.

De groote O.L. Vrouw van zeven weeën, in haar glazen kast, wierd verlicht door de hoornen lantaren, wiegend in den luien wind. Een spookachtige klaarte danste op haar droef gelaat, glansde in de gouden bloemen der porceleinen vazen nevens haar, en flikkerde in de zeven blikken zwaarden die in haar bloedend hart staken.

Er brandde een klein lichtje achter de vensters der eerste verdieping. 't Was de kamer waar de zieke lag in al hare kreunende ellende.

De mannen zagen een beetje ontnuchterd omhoog en zwegen.

Corenhemel kende dit licht, dat hem alle nachten zoo verwijtend aanstaarde. Hij sloot er zijn oogen voor, zuchtte en verachtte zijn triestig leven.

Eens voorbij het huis, aan den omdraai, in de Ooievaarstraat, liepen zij hard met den kruiwagen dat hij botste en knokte op de bulten der kasseien, en zongen ze van: ‘Dju, dju, paardeken dju!’

Ginder tegenover den met klimop begroeiden muur van 't begijnhof, stond het nederige huis met vooroverhellenden puntgevel van den houtsnijder en beiaardier Van de Nast.

Ze hielden stil aan zijn deur.

Livinus fluisterde: ‘Zie mannen, ge kunt er mee doen wat ge wilt, maar ik blijf hier niet staan, want nu het zoo erbarmelijk laat is, is het kans dat zijn vrouw ons een emmer water over den kop gooit. Arme Van de Nast, wat zal hij weer ruzie en stompen krijgen!’

[pagina 49]
[p. 49]

‘Ik blijf ook niet,’ zei Corenhemel.

‘Laat ons kloppen en gaan loopen,’ zei Livinus.

‘Een goed gedacht!’ piepte Koekoek.

‘Ik blijf pal als een paal, al wierp ze de zee over mij!’ zei Pirroen. Hij duwde zijn gouden lauwerkroon nog dieper op den kop.

En toen hij juist meende te rammelen met den koperen klinkappel, uitte van de Nast in zijnen slaap: ‘O nachtegaalken, edel dier....’

‘Hij wil den nachtegaal hooren,’ zei Pirroen, ‘hij zal! naar 't veld!’

Livinus nam den kruiwagen weer op, en ze gingen naar de richting van het veld.

Terwijl de anderen voort reden zette Pirroen zich een tijdeke voor een ijzeren pissijntje, en was toen haastig om zijn vrienden in te halen.

In de stille verte slepen hunne zagerige liederen.

Hij kwam onder de Gevangenenpoort en hoorde van achter de armdikke ijzeren grillen, 't gesnork van een slapende gevangene, en daar achter gevlochten ijzerdraad viel zijn blik op een mager Sint-Rochusbeeldje, door een smorend lampken verlicht. De heilige toonde naar den hemel de wonde van zijn houten knie, en zijn oogen waren star en triestig.

Het zenuwachtig licht glom op het goud van Pirroen zijn kroon.

En daar las hij luidop van een houten berdeken, dat onder een ijzeren offerblok genageld was:

 
O mensch ga niet voorbij
 
en bid voor Rochusbeeld
 
een vader-ons of drij.
 
En zoo gij geld hebt, deelt
 
hier wat van uwen schat,
 
opdat ons vroom gewest
 
en onze goede stad
 
bevrijd blijv' van de pest.

En ineens dacht Pirroen op de woorden van Joo Pastoor: ‘Er zullen dees jaar veel ongelukken zijn.’

[pagina 50]
[p. 50]

't Was of hij ineens den dood rond hem meende te voelen.

De schrik sloeg hem als vuur om zijn hart. Dat had hij nu nog nooit gehad!

Hij sloeg wat met zijn stok

illustratie

naar iets dat hij niet zag. ‘Weg, weg!’ gromde hij, en stak toen in het bespinne-koppenette slipken van den ijzeren offerblok negen stukken van een frank; hij meende er nog een tiende in te steken, maar hij hield zich tegen. ‘Genoeg gulzigaard,’ snauwde hij, en hij stopte de frank terug weg en stapte door den nacht naar huis.

Hij was de mannen vergeten.

Hij haalde zijn sleutel uit zijn zak en alhoewel hij nog straten van huis was, hield hij hem reeds vooruit om hem in het sleutelgat te steken.

‘Dees jaar trouw ik met Césarinne.... Anna-Marie is op de feest,’ mompelde hij ringaaneen.

De Meinacht hong met zijn zoete zoelheid en zijn glorieuze sterren over de kleine stad. De menschen sliepen, de nachtegalen floten in de riekende hoven. En op de hoeken van de straten, achter hun arm licht, bewaakten de heiligenbeelden de wereld voor dreigende hindernissen, rampspoeden en ellende.

 

Einde van het Eerste Boek.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken