Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Begijnhofsproken (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van Begijnhofsproken
Afbeelding van BegijnhofsprokenToon afbeelding van titelpagina van Begijnhofsproken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.93 MB)

Scans (15.99 MB)

ebook (3.08 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Begijnhofsproken

(1911)–Antoon Thiry, Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

III

Heur intentie was echt en alles ging goed in den beginne. Ze meed de rivier en ze was blij dat de winter aankwam die alle water onder 't ijs hield. Tegen 't uitkomen van de Lente zou ze 't wel gewoon zijn! Ze ging veel ter kerk, bad tot ze er in slaap zou bij vallen, maar het verlichte heur niet... Ze dacht soms aan de fijne zoetigheden die heur zielken genoot aan den groenen waterkant... Maar daarna bad ze weer inniger den Heer om alles te vergeten om alles dood te krijgen wat heur naar buiten trok. Maar het ding bleef leven in heur en solde met heur beste intenties als een katje met een muis. Ze wierd er mager van en ziek. Ze zat volle uren

[pagina 20]
[p. 20]

achter de roode stoof met Felinks op haren schoot te peinzen aan den vroegeren tijd en dan weende ze soms van wanhoop en teleurstelling. Aan niemand zei ze wat er was. Ze voelde zich versmachten in heur keukensken en ze wenschte dood te zijn en in den hemel waar de schepen gouden zijn op water van kristal. De begijnen gaven haar allerlei geneesmiddelen, zalfkens en papkens en plaasters, maar ze roerde er niet aan. Ze meenden dat ze zou sterven en ze baden voor een goeden dood. De Pastoor bracht er den doktoor bij en die zei dat ze veel wandelen moest als 't Lente was en de gezonde lucht inasemen. De Pastoor die sedert lang heur biecht vergeten had zei:

‘Ja, da moete doen’.

En heur hert sprong op van uitermate vreugde en de hoop herleefde in heur en zonder zonde te begaan, mocht ze weer langs de Nethe wandelen en 't water rieken! Wat zou ze er weer kunnen bidden en Ons-Heerken bedanken voor zijn goedheid!....

Na lange dagen veegde de regen de sneeuw weg, een schele zon pimpeloogde door de wolken en even later stonden de gerssprietjes op uit den natten grond.

[pagina 21]
[p. 21]

En Suska ging wandelen langs de Nethe. Het water lag er toch zoo schoon en liep zoo zoet en kalm! Ze had er willen in liggen en meedrijven naar 't end van de wereld en er in smilten en zelf water worden en den weerschijn van den schoonen hemel dragen! Ze sloot bijwijlen heur oogen van geestelijke deugd als ze zoo al wandelend in heur getijdenboek de schoonste psalmen las. Ze voelde God en ze herleefde met den dag.

De lauwe wind speelde om de boomknoppen, de blaren schoten er uit en de fijne avenden kwamen.

Hoe dikwijls zagen de begijntjes haar niet gezeten in het gers van den oever waar de madeliefkens bloeiden en koekoesbloemen, de oogen toe, de handen op de borst en verzonken in vroom bidden. De vogels zongen dan telkens meer als gewoonlijk in de populieren-kruinen. En ze probeerden ook te zijn zooals zij was maar dat konden ze niet. En de pastoor die er geen kwaad in zag begost haar te vereeren om heur devotie, maar hij vond het spijtig dat ze in de kerk zóó weinig te zien was...

Soms bleef ze in den donkeren nog op den dijk zitten en 't gebeurde eens dat ze naar huis

[pagina 22]
[p. 22]

kwam als de poorten reeds gesloten waren. Begijntje Stommels speelde dan op heur poot en zei van in 't vervolg niet meer te openen.

De tijd vloeide en 't gewierd Sint-Margrietje als de processie uitgaat. Iedereen was er mee in de weer. Overal zaten de begijnen strooisel te snijden, kronen te vlechten en kandelaars te versieren. Suska echter zat met het heele geharrewar niets in en liep maar van zoo vroeg ze kon naar 't water en ze zat er als een beeld roerloos, met Godin heur hart te bidden. De zusters lieten heur maar betijen want zij ook kregen stilaan de verzekering dat er iets heiligs in Suska stak.

En zij, devoot van ziele, in de avendschemering aan de lispelende Nethe gezeten, droomde de processie te water, op schuiten, wit en rood en goud geschilderd. Den schip zou er zijn met den man met het kruis, een met maagdekens, een met begijnen, een met de relikwiekast der heilige Begga, een met 't muziek en de flambeeuwdragers en mijnheer Pastoor stond in een boot met goud-bestikt baldakijn en hij zegende met vierige remonstrantie de menschen die op de groene oevers geknield zaten. De populie ren ruischten zoetekes hun kruinen boven dezen

[pagina 23]
[p. 23]

heiligen stoet en de vogels kweelden. De hemel was blauw als een Mariakleed. En ze vaarden tot aan 't Hofken van Ringen en vaarden toen weerom.

Zoo zat ze met heuren zoeten droom. De volle maan rees in het blauw des hemels en alles was stil een langen tijd. Plots hoorde ze geplas van riemen in 't water. Ze schrok en keek toe. En zie, in een visschersschuit, zat een arme vent en hij roeide tegen tij op. Ze keek hem na, niet denkend aan het late uur. De man lei wat verder zijn schuitje vast, nam stok en zak en trok zwijgend door de wazige beemden, den geurigen nacht in. De maan leekte zilver op het water... Ze zag dit alles aan, voelde de schoonheid ervan tot diep in heur dringen, en in heur gemoed schoot er een innig verlangen omhoog. Ze vergat heel de wereld, Begijnhof en Pastoor, hel en zonde, liep naar het bootje, maakte het los, sprong er in, greep de riemen en begon te roeien. Ze was als dronken van geluk, heur oogen gingen toe en o! dat varen, dat zoete, geluidlooze, onwerkelijke glijden en zweven op het zilveren, maangedrenkte water, als was men een zieltje of een geest en niet meer van der aarde... En ze zag ineens de maan tusschen

[pagina 24]
[p. 24]

twee popuilieren, en de maan wierd wel twintig keeren grooter en ze ging open als een bloem en er kwam een groot, gouden schip uit en engeltjes zaten in 't koordwerk en Ons-Lief-Heerken Jezus zat op het watertonneken op 't voorsteven en hij lachte haar toe... God-den-Alderhoogste!

Het sloeg twaalf uur op het Begijnhoftorenken, en travans! 't visioen was weg en ze hervond zich rillend van de kou, in het bootje op de Nethe. Ze wrikkelde terug den bocht in waar ze 't schuitje gevonden had, lei het vast en ze liep met angstig hert door den natten beemd naar 't Hof. Wat zou men nu gaan zeggen?... Ze kwam aan de poort en klopte stillekens. De schrik bekroop heur. Zaten hier geen venten, of daar soms?... En ze begon harder te kloppen harder en harder nog. Met een keers in de hand, kwam 't Portieresken opendoen. Ze deed een lamentatie alsof ze den verloren zoon zag en schreeuwde dat het toch niet kon blijven duren.

‘Ik zal 't aan Menheer Pastoor zeggen! Dat zijn nu geen streken meer. En zoo nat! 'k Schrijf het naar den bisschop, naar den Paus!... God-den-Heere!’

[pagina 25]
[p. 25]

Angstig om de straf die ze krijgen zou, ontwaakte Suska den anderen dag. Ze weende om heur zwakte, maar Heere! 't was toch zóó deugdelijk zoet geweest!

Voor den achten kwam het Pastoorken, koleirig binnengesneld. Hij sloeg met zijn vuist op tafel en zijn een oog schoot vier en vlam.

‘Zijde gij van den duivel, om zoo 's nachts lijk de heksen langs 't water te loopen?... Ehwel! ge gaat gij voor uw penitentie heel den zomer in huis blijven en ik zal u een koord brengen waarmee ge u geeselen zult’.

En dan schoot hij aan 't snikken en weende tranen uit zijn een oog.

‘Ik die van u zooveel had verwacht. O! God-en-Heere! en nu zijt ge van den duivel!’

En weer hervatte hij zich en zei;

‘In huis blijfde dag en nacht!’

Hij ging heen. Hij trok de deur met een slag in de klink.

Suska dacht aan het schip dat ze uit de blozende maan had zien varen en ze weende niet. En als 't Pastoorken weg was, riep ze Felinks op heur schoot en ze bestreelde hem lang.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken