Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Boudewijn (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Boudewijn
Afbeelding van BoudewijnToon afbeelding van titelpagina van Boudewijn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.98 MB)

ebook (4.68 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Boudewijn

(1930)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 29]
[p. 29]

De kamp



illustratie

 
Na een etmaal wachtens maar,
 
bracht de vlugge Odevaar
 
't antwoord van den koning mede.
 
Seffens wierd het door de leden
 
van het ijvrig magistraat,
 
in een hoogst geheimen raad,
 
uitgepluisd en uitgekaald,
 
en daarna in 't Vlaamsch vertaald.
 
Canteclaer moest toen, na dezen,
 
voor het wachtend volk gaan lezen
 
wat de koning weten liet.
 
‘Recht en huld' en eer geschied'
 
aan dengeen die Reynaert doodt.’
 
Boudewijn zijn vreugd was groot;
 
en hij riep: ‘Nu wil 'k het doen!’ -
 
‘Dat is moedig, braaf en koen!’
 
roerde het van alle tongen;
 
en de dieren wroetten, drongen,
 
om den dapperen t' aanschouwen
 
die met kinderlijk betrouwen
[pagina 30]
[p. 30]
 
hunnen vijand dooden ging.
 
Men geleidd' hem in den ring,
 
en met die van aanzien waren,
 
en in 't krijgsbedrijf ervaren,
 
zooals d'Arend en de Gier,
 
Leopard, dit slanke dier,
 
Forcondet, het Everzwijn
 
en nog meer, ging Boudewijn
 
aan het wikken en het wegen,
 
aan 't beplannen en bespreken
 
hoe hij Reynaert, den rabouw,
 
vinden en dan dooden zou.
 
Maar wijl zij nog bezig waren
 
bracht de Musch de blijde mare:
 
‘Bij de beek in 't Balderbosch,
 
waar zij rechts draait, ligt de Vos
 
in een diepen slaap verzonken,
 
dikgefret en stapeldronken,
 
met nog pluimen in den baard
 
van een witten duivenstaart!’ -
 
‘Laat ons daar gebruik van maken!’
 
sprak Courtois.... ‘'t Is 't uur der wrake!’
 
riep geestdriftig Isengrijn.
 
En Courtois tot Boudewijn:
 
‘Ga hem nu den Godsklap geven!’
 
‘Ik zal 't doen zoowaar ik leve!’
 
zei de Ezel. En de Hond
 
deed hem op denzelfden stond
 
van zijn ketenen bevrijden.
 
‘D'Englen strijden aan uw zijde!’
 
riep hem zeegnend Isengrijn.
 
‘Als 'k er maar mee vrij kan zijn
 
mogen het ook duivels zijn!’
 
spotte nijdig Boudewijn.
 
En dan is hij heengegaan
[pagina 31]
[p. 31]
 
om den Reynaert te verslaan,
 
wijl de Musch hem voren vloog
 
en alzoo den wegel toog,
 
die langs strunk en struiken liep,
 
naar de plaats waar Reynaert sliep.
 
 
 
En daar lag hij bij de beke
 
in de zonne neergestreken
 
met de beenen naar omhoog.
 
Het was stil, geen blad bewoog,
 
niets dan d'asem van den Vos
 
was er hoorbaar in het bosch.
 
's Ezels hart begon te beven.
 
Nu moest hij om vrij te leven
 
iemand anders 't hert inslaan!
 
‘Wat mij Reynaert heeft misdaan
 
moet ik zuigen uit mijn duim.
 
'k Ken hem noch van haar of pluim.
 
En nu is 't mij bitter leed,
 
want wat ik ga doen is wreed.
 
Maar als het niet anders kan,
 
God Almachtig help mij dan!’
 
Zoo was Boudewijn zijn tale.
 
Maar dan zonder schrik of dralen
 
viel hij op den Reynaert aan,
 
en begon hem af te slaan,
 
gaf hem daar zoo meengen klop
 
op zijn buik en op zijn kop,
 
sloeg hem butsen, sloeg hem builen,
 
en vóór Reynaert wilde huilen,
 
vóór hij door een oog iets zag,
 
hij voor dood ter aarde lag.
 
‘Hij is dood nu!’ riep de Mussche
 
die het schouwspel ondertusschen
 
van heel ver had gâgeslagen.
[pagina 32]
[p. 32]
 
En met snelle vleugelslagen,
 
dat z'heur asem haast verloor,
 
snorde zij den hemel door
 
om de tijding te verkonden.
 
 
 
Groot gejuich van duizend monden,
 
hoorngeschal en klokgelui,
 
met er tusschen soms een bui
 
van wat ras vergaard muziek,
 
kwam op trage windewiek
 
d'ooren van den Ezel tegen.
 
‘Dat 's voor mij,’ zei hij verlegen,
 
‘'t is vandaag mijn schoonste dag!
 
Dat mijn vader dit eens zag!’
 
En met een ontroerd gemoed
 
gaf hij aan zijn schreden spoed
 
om zijn vrijheid te ontvangen.
 
Dichter naderden de zangen.
 
En daar wiekte in de lucht
 
d'Odevaar, die in zijn vlucht
 
naar den Ezel riep: ‘Ik vaar
 
naar den Koning, om de maar
 
van den Vos zijn dood te dragen,
 
en hem insgelijks te vragen
 
of hij zich zoo goed wil toonen
 
de begraafnis bij te wonen!’
 
Maar de Ezel onverstoord
 
liep met rasse schreden voort.
 
Doch hoe stond hij niet versteld
 
als daar kwamen aangesneld
 
al de bonte dierenscharen
 
die toen in de landstreek waren.
 
Achter vaandel en trompet
 
kwam het leger aangezet
 
met het Hondje aan den kop:
 
Isengrijn met kalen top
[pagina 33]
[p. 33]
 
liep er nevens met den Kater.
 
En de vlag van Nethentater
 
wierd gedragen door den Beer,
 
en daarachter kwam het heer
 
van de jubelende dieren,
 
die den Vosdood mochten vieren.
 
Boudewijn met hoogen moed
 
ging het viertal tegemoet.
 
't Hondje liet den trommel slaan
 
waarop heel de stoet bleef staan.


illustratie

 
En de Ezel zei tot hem
 
met een overblijde stem:
 
‘'k Heb den Reynaert doodgeslagen!
 
Nu koom ik mijn vrijheid vragen!’
 
Heer Courtois schoot in een lach
 
en riep spottend: ‘Hebt g'een slag
 
van een molenwiek gekregen?
 
Kwaamt gij soms den duivel tegen?
 
Of hebt gij den reus gezien?
 
Maar waar haalt gij dit? En wien
 
heeft dat in uw hoofd gestoken
 
dat van vrijheid is gesproken
 
in het koninklijk besluit?
 
Hoe haalt gij er “vrijheid” uit,
 
als er duidelijk staat te lezen:
[pagina 34]
[p. 34]
 
“Recht en huld' en eer aan dezen
 
die den Vos, den vijand doodt!”?
 
't Staat er onomdoekt en bloot!’ -
 
‘Maar mijn recht!’ kreet Boudewijn.
 
‘Wil daar niet bezorgd om zijn!’
 
sprak Courtois. ‘Gij hebt het recht
 
als de winnaar van 't gevecht
 
dat men met muziek u viere!
 
En dat zullen alle dieren,
 
ik zoowel als Isengrijn!’ -
 
‘Maar bij God!’ riep Boudewijn
 
met een opgekropte kele,
 
‘wat kan mij Uw hulde schelen?
 
Ik eisch recht, ik wil mijn recht,
 
waar 'k nu jaar en dag voor vecht!
 
'k Heb daarvoor gewaagd mijn leven,
 
'k liet daarvoor uw vijand sneven,
 
'k heb daarvoor mijn ziel gesmoord
 
en een ander voor vermoord!’
 
Maar toen zei Courtois: ‘Misschien!
 
En dat gaan wij juist eens zien
 
met den Hert, onzen doktoor,
 
of de Reynaert van te voor
 
somtijds niet gestorven was!’
 
D'Ezel riep: ‘Dat is te kras!
 
Zag men ooit op deze aarde
 
Zulken booswicht en ontaarde?
 
Neen, mijn God, dat is te wreed!
 
Maar zoo waar ik Boud'wijn heet
 
zal ik morgen, voor den Koning,
 
die mij zeker als belooning
 
mijnen vrijheidsbrief zal geven,
 
hem eens zeggen hoe g'uw leven
 
hebt gevuld met list en nijd
 
en wat deugeniet gij zijt!’
[pagina 35]
[p. 35]
 
Doch met jubel en gezang
 
zette zich de stoet in gang
 
en de Ezel bleef alleen
 
in erbarmelijk geween.
 
 
 
En de Musch was het weerom
 
die den blijden dierendrom
 
naar de plaatse moest geleiden
 
waar de Vos kwam t'overlijden.
 
Doch in 't Balderbosch gekomen,
 
onder d'eeuwenoude boomen,
 
waar de beek haar water stoeit,
 
was er wel wat bloed gevloeid,
 
lag er wel een koppel pennen,
 
maar geen Vos was te verkennen.
 
Reynaert was verdonkermaand,
 
Reynaert had zich dood gewaand.
 
En der dieren vreugde brak
 
en viel lijk een leege zak.
 
Tijbaert trok een scheeven mond,
 
Bruin zag droevig naar den grond,
 
Isengrijn, van krikk'len aard,
 
beet van spijt in zijnen staart,
 
wijl 't Courtois zoo erg beving
 
dat hij van zijn zelven ging....
 
Wat begonnen, wat gedaan!
 
Morgen komt de Koning aan!
 
Men was raadloos en men wist
 
noch met lagen of met list
 
geene uitkomst in die zake
 
en van welk hout pijlen maken.
 
Maar toen zei de Advokaat,
 
die de Geit was: ‘Ik weet raad,
 
keeren wij tot Boudewijn:
 
Die slechts kan de redding zijn,
[pagina 36]
[p. 36]
 
om ons t'helpen uit 't affront
 
waar de Reynaert ons in zond.
 
Maar 't is spijtig dat Courtois
 
even wat te haastig was
 
met den Ezel d'hoop t'ontstelen.
 
Doch dit moet u weinig schelen,
 
Langoor heeft een klein verstand,
 
en ik wet hem weer zijn tand
 
met opnieuw wat te beloven!’
 
D'Advocaat zei 't aan geen dooven.
 
Als zij dan den Ezel vonden
 
spraken zij zoo goed zij konden.
 
Eerst was zijn ontgoochling groot,
 
daar de Vos niet was gedood,
 
maar nog na geen zin of vier
 
zeide d'Ezel sterk en fier:
 
‘Met die scheet in eene flesch
 
klopt g'aan een verkeerd adres!
 
Veel beloven, weinig geven,
 
doet den zot in vreugde leven.
 
Liever wil 'k mijn oogen derven
 
of van 't speen of buikloop sterven,
 
dan een lid nog te verroeren
 
om den Vos zijn ziel t'ontvoeren.
 
Ja, al lag hij hier voor mij
 
en was er een rijkdom bij,
 
'k zou hem zonder stoot of slag
 
laten liggen waar hij lag!’
 
Als Courtois die felle woorden
 
van des Ezels lippen hoorde,
 
was zijn razernij zoo groot,
 
dat eer 't iemand hem verbood
 
hij een sprong naar Langoor deed
 
en hem in zijn beenen beet.
 
D'Ezel gaf hem met zijn poot
[pagina 37]
[p. 37]
 
zulken weergaloozen stoot,
 
dat Courtois, halfdood en lam,
 
in een haag terechte kwam.
 
En, voor verdre ramp beducht,
 
sloeg de Ezel op de vlucht.
 
En toen hoorde men aldaar
 
groot verdriet en luid misbaar
 
van de dieren allerhande
 
om d'hun aangedane schande.
 
Aanstonds ging men 't hondje helpen


illustratie

 
die zijn tranen niet kon stelpen,
 
en van pijn zijn water loosde.
 
Dapper ging men hem aan 't troosten:
 
Tijbaert streeld' hem op zijn krolkens,
 
Isengrijn klopt' op zijn polkens
 
en zei zoetjes: ‘Zwijg nu maar,
 
morgen is de Koning daar,
 
en dan zult g'u kunnen wreken
 
op des Ezels lage streken.
 
Wat die slaaf komt uit te halen
 
zal hij met de galg betalen!
 
Nobel redd' alzoo uw eer!
 
Anders ken ik hem niet meer!’
 
En men heeft hem op een baar
 
van twee stokken notelaar,
[pagina 38]
[p. 38]
 
onder diep en bitter klagen,
 
naar zijn woonstee weergedragen.
 
 
 
En de maan, als een meloen,
 
kwam den avond opendoen.


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken