Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Boudewijn (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Boudewijn
Afbeelding van BoudewijnToon afbeelding van titelpagina van Boudewijn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.98 MB)

ebook (4.68 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Boudewijn

(1930)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 88]
[p. 88]

De ondergang



illustratie

 
't Was den tweeden afreisnacht
 
dat de Ezel en zijn wacht
 
door vermoeienis geslagen,
 
zich volstrekt genoodzaakt zagen
 
van te houden oponthoud
 
in een groot en eendig woud.
 
En om d'ure van het waken
 
zoet en aangenaam te maken
 
staken zij een vuurken aan.
 
Tijbaert was ter rust gegaan
 
en sliep trouwvol op den zak,
 
waar Courtois zijn staart in stak;
 
wijl de Beer en Isengrijn
 
met den kloeken Boudewijn
 
wakker bleven rond het vuur.
 
En door menig avontuur
 
aan elkander te vertellen
 
deden zij den tijd versnellen;
 
maar zij wierden uitgepraat....
 
Met den vuurschijn op 't gelaat
 
zaten zij daar stil te peinzen
 
alle drie, lijk Grieksche wijzen.
 
Doch de beer zijn hart woog zwaar
[pagina 89]
[p. 89]
 
van nieuwsgierigheid, kon hij maar
 
aan het groot geheim geraken,
 
waarom men die reis moest maken!
 
Graag had hij dan van zijn leven
 
wel een jaar of twee gegeven.
 
Nog vandaag zou hij het wagen
 
Boud'wijn naar 't secreet te vragen,
 
want hij had noch rust, noch duur.
 
't Was nu juist 't gepaste uur.
 
Met een lach zijn mond opsmukkend,


illustratie

 
en goed op de woorden drukkend,
 
vroeg hij zoet: ‘Mijn waarde vrind,
 
kom, wees nu zoo welgezind,
 
antwoord op mijn vraag te geven:
 
Waarom kreegt g'een Vrijmansleven?
 
Waarvoor dient Courtois zijn staart?
 
En waarom die lange vaart?
 
Waarvoor moeten Isengrijn,
 
Ik en Tijbaert daarbij zijn?
 
Zie dat zou ik willen weten!....’
 
‘'k Heb er ook bij stil gezeten,’
 
zei de Wolf, ‘'t is wonderbaar,
 
'k zoek er heel de reis al naar
 
en ik kan het maar niet vinden -
 
Nobel, die Courtois beminde
 
als een van zijn eigen zonen,
[pagina 90]
[p. 90]
 
wil hem plots geen recht meer toonen
 
en onteert, onthaart, ontstaart
 
hem vol vreeselijken aard.
 
't Moet al iets geweldigs zijn,
 
eer zoo zonder hartepijn,
 
zonder 't minste te betreuren,
 
Nobel zooiets laat gebeuren.
 
Hij die anders zoet en bloed'
 
en zoo teer is van gemoed!’
 
Bruin de Beer zei: ‘Toe, kom aan,
 
laat er ons wat van verstaan.
 
Boudewijn, wij kunnen zwijgen,
 
niemand zal 't te hooren krijgen.
 
Is 't niet waar, Broer Isengrijn?’
 
‘Ja 't!’ zei die beslist. ‘Ik zweer
 
't op mijn ongekrenkte eer!’
 
Boudewijn wierd blij van herte
 
Om de langverwachte perte.
 
Eindlijk brak de stonde aan
 
zich ineens van hen 't onslaan.
 
Kijk eens! die hij wenschte dood,
 
brachten 't middel in zijn schoot
 
om zich goed op hen te wreken.
 
Spijts zijn hart van vreugd zou breken
 
trok hij een serieus gezicht.
 
In het kwijnend nachtwachtlicht
 
zag hij hen beangstigd aan
 
en liet zwijgend hen verstaan
 
met den poot voor zijnen mond
 
dat hij Tijbaert hindrend vond.
 
‘Dat is niets,’ zei zacht de Beer,
 
‘nooit zoo rustig sliep die Heer.’
 
‘Kom dan,’ zeide Boudewijn.
 
Op den schoûr van Isengrijn
 
en op dien van Bruin de Beer
[pagina 91]
[p. 91]
 
lei hij zijne pooten neer,
 
trok hen vriendlijk naar zich toe,
 
en begon heel stil: ‘Ik doe
 
u met schrik de dingen kond;
 
want als Nobel ooit bevond
 
dat ik er van uit liet lekken
 
zou hij mij in vieren rekken.
 
Maar daar gij mijn vrienden zijt,
 
en g'U in mijn vreugd verblijdt,
 
zal ik anders al niet kunnen
 
dan U dit pleizier te gunnen.’
 
Dan tot hunne luistrend'ooren
 
liet hij deze leugnen hooren:
 
‘Toen Lioen het hoorde zeggen
 
dat ik macht had goud te leggen,
 
riep hij mij bij zich apaart.
 
En hij heeft mij vrij verklaard
 
zoo 'k hem weerdienst wou vervullen
 
met hem mijn geheim t' onthullen,
 
opdat onze Vorst Lioen
 
't zelfde als ik zou kunnen doen -
 
Daar ik zoo naar vrijheid trachtte
 
wou ik daar niet lang mee wachten,
 
en ik heb het gauw gedaan.
 
Hoe zoudt gij voor zoo iets staan
 
als gij in een slavenketen
 
heel uw jongheid hebt versleten?’
 
D'Ezel zweeg, en na een poos
 
zei de Beer jaloersch en loos:
 
‘Dus kan Nobel wat gij kunt;
 
ja, zijn buidel was gedund
 
en het wierd al hooge tijd
 
dat uit schuld hij wierd bevrijd!’ -
 
‘Maar mijn beste Boudewijn!’
 
zei wanhopig Isengrijn,
[pagina 92]
[p. 92]
 
‘weet ge nu wat g'hebt gedaan?
 
Als 't met Nobel goed zal gaan
 
zendt hij u ten galge heen,
 
opdat hij dan heel alleen
 
grooten rijkdom zou vergaeren!’
 
‘Isengrijn, kom tot bedaren,’
 
zei de Ezel, ‘Nobel kan
 
daar nog niet het minste van.
 
Zonder 't hondje zijnen staart
 
krijgt hij nooit een duit vergaard!
 
Laat dan goed staan een fortuin!’
 
Beiden, Isengrijn en Bruin,
 
heelemaal uit hun lood geslaân
 
zagen hem verwonderd aan.
 
En zij kropen dichter samen
 
en begonnen zoet te pramen
 
opdat d'Ezel uit zou leggen,
 
en hen heel de waarheid zeggen.
 
‘Wel,’ zei d'Ezel, ‘in den staart,
 
die Graaf Tijbaert streng bewaart,
 
zit een wondre tooverkracht.
 
Wie hem draagt dien geeft hij macht
 
wondre dingen te verrichten,
 
zoo kan hij den grond doorlichten
 
of onzichtbaar maakt hij U.
 
En 't is hij ook die mij nu
 
in 't bezit van 't goud zal maken;
 
dat is maar een simple zake.
 
Rond de Wittenbergsche stede
 
groeit een kruid wiens vorm en snede
 
fel aan eene lans gelijkt.
 
Heeft men eens die plaats bereikt
 
dan zal men in 't kruid gaan zitten
 
en met 't staartje in d'handen bidden:
 
“Hokus, Pokus, Knapzak samen
[pagina 93]
[p. 93]
 
Help mij zevenzeshoek, Amen!”
 
Als men dan eens lekker eet
 
van dit kruid heeft men het beet
 
en dan legt men 't schoonste goud
 
dat men ooit heeft aangeschouwd!’
 
‘Wat een ondoordringbaar wonder!
 
Daar zit vast de duivel onder,’
 
zei de Wolf, ‘maar wie het kan
 
is een te benijden man!’
 
Bruin wantrouwig vroeg: ‘Lioen
 
kon die reis toch ook wel doen?’
 
‘Ja,’ loog listig Boudewijn.
 
‘'t Viel hem zwaar en 't deed hem pijn
 
dat hij zelf niet mee kon gaan
 
(dat 's gemakkelijk te verstaan)
 
maar ge weet, zijn vrouw is baas.
 
Z'heeft nu steentjes in de blaas,
 
wat haar hevig lijden doet
 
als z'haar water maken moet.
 
Daarom kan zij 't niet verduren
 
dat haar man 't zou avonturen
 
van zoolang van huis te zijn.
 
Vrienden, 'k schenk u klaren wijn,
 
maar ik bid U: wilt toch zwijgen:
 
of men zal m'aan 't braadspit rijgen,
 
want slechts ik en haren man
 
weten daar alleen wat van.
 
Z'is er toch zoo voor beschaamd!....
 
Toen zijn wensch niet wierd beaamd
 
door zijn vrouw, heeft hij 't gevonden,
 
en hij heeft mij heengezonden!
 
Tot hij zelf, toekomend jaar,
 
als Mevrouw is uit gevaar
 
en geen pijn meer haar zal deren,
 
't wonder kruid zal gaan bezweren!
[pagina 94]
[p. 94]
 
En daar hij waarschijnlijk duchtte
 
dat ik pogen zou te vluchten
 
koos hij U als mijn geleide,
 
wijl hij Tijbaert riep ter zijde
 
en hem zei: (ik kon het hooren)
 
‘Tijbaert zoo gij naar behooren,
 
noch door Bruin of Isengrijn,
 
zeker niet door Boudewijn,
 
't staartje van Courtois laat stelen
 
zult gij na uw weerkomst deelen
 
van mijn weergaloos fortuin,
 
wijl ik, Isengrijn en Bruin,
 
alles volgens uw verlangen,
 
zal verjagen of doen hangen,
 
zoo dat z'u niet meer vervelen
 
en g'alleen hier baas kunt spelen.’
 
Bij die woorden trok de Beer
 
zijne grove brauwen neer,
 
beet zijn donkre lip ten bloede.
 
En de Wolf, wiens binnenst woedde
 
vroeg al vloekend, wijl zijn haar
 
rees ten berge: ‘Is dit waar?’
 
‘'k Zweer het bij de maneschijn!’
 
zeide plechtig Boudewijn.
 
Maar dan vroeg hij plots verkalmd:
 
‘'k Heb voor u ook niet getalmd,
 
en 'k heb aan uw vraag voldaan.
 
Is 't mij nu ook toegestaan
 
van wat heen en weer te loopen?
 
En mijn brandend hoofd te doopen
 
in het water van een beek,
 
die voorzeker in de streek,
 
wellicht zal te vinden zijn
 
in den klaren maneschijn?....’
 
‘Ga maar,’ knorde Bruin de Beer.
[pagina 95]
[p. 95]
 
‘En al komt ge niet meer weer.
 
't kan mij almaal weinig schelen,’
 
voegde, met verheeschte kele,
 
Isengrijn, de Wolf, er bij,
 
‘Nu 'k gehoord heb dat men mij
 
voor dien valschaard van een kater
 
hangen zal in Nethentater,
 
zal ik nog van mij doen spreken!
 
Nobel's woorden zal ik wreken!
 
'k zweer het plechtig op mijn kruin!’


illustratie

 
‘Ik zweer mee,’ zei nijdig Bruin....
 
Vlug ging d'Ezel dan in 't woud,
 
waar hij hen van achter 't hout,
 
't hart vol blijdschap, bleef beloeren;
 
hij verwachtte vieze toeren
 
van die twee, en hij bleef staan
 
en hen ernstig gade slaan....
 
Wijl het smeulend vuurken doofde
 
woog de stilte op de hoofden
 
van de twee verbolgen beesten.
 
Haat en gulzigheid tempeestte
 
in hun hart. Als vriend, voortaan
 
was 't met Tijbaert afgedaan.
 
Nobel had hen snood verraden
[pagina 96]
[p. 96]
 
en zij wenschten hem al 't kwade
 
wat men iemand wenschen kon.
 
Maar wijl d'haat hen overwon
 
dachten zij ook aan den staart
 
die fortuinen saam vergaart!
 
Kosten zij daar aan geraken.
 
Wat een leven zou'n ze maken
 
vol van vreugd en goeden sier!
 
God! Hoe zouden zij dan fier
 
voorbij d'armen Nobel wandlen
 
en hem als een laat behandlen.
 
Ja als alles kwam in orde
 
konden zij nog Koning worden!
 
Zoo bouwd'elk zijn luchtkasteelen,
 
geen van beide kon verhelen
 
wat er in hun ziele broeide.
 
Met een blik die duister gloeide
 
zagen zij elkander aan,
 
Isengrijn wou recht gaan staan,
 
maar bleef zitten. Bruin de Beer
 
zuchtte eens en zweeg toen weer.
 
En de gulz'gheid en de haat
 
zwiepten heel hun ziel vol kwaad.
 
't Wierd een toestand om te stikken.
 
Weder kruisten zich hun blikken
 
en zij zagen onbewogen
 
recht in 't kinken van hun oogen.
 
D'een in d'ander alsdan las
 
waar elks harte vol van was.
 
En de Wolf zei tot den Beer,
 
schor van hartstocht: ‘Nimmermeer
 
keert Graaf Tijbaert naar Lioen!’
 
‘'k Wil daar mee mijn best voor doen,’
 
zei de Beer naar asem hijgend.
 
Toen deed Isengrijn al zwijgend
[pagina 97]
[p. 97]
 
bij zich zelven het gebaar,
 
Tijbaert zonder commentaar
 
zijne kele af te snijden.
 
‘Wie begint er van ons beiden?’
 
vroeg de Beer stil, ‘ik of gij?’
 
Isengrijn zei: ‘Allebei....’
 
Alsdan stonden beiden recht,
 
zich bereidend voor 't gevecht,
 
trekkend uit hun leêren schede
 
elk een mes van scherpe snede,
 
waarop een g'heimzinn'ge vonk
 
van het doovend nachtvuur blonk.
 
En zij slopen op hun teenen,
 
door de roode maan beschenen,
 
loerend of het niemand zag,
 
naar de plaats waar Tybaert lag.
 
Hij sliep rustig; neergebogen
 
zagen z'in elkanders oogen;
 
Isengrijn gebood: ‘Sla toe!’
 
‘Ja,’ zei Bruin de Beer, ‘ik doe!’
 
Dat was al. En zonder meer
 
ploften beide messen neer
 
in het lijf van d' armen kater.
 
Bruin en Isengrijn te gader
 
voelden met verblijd gemoed
 
het gespuit van 't warme bloed.
 
Doch steeds vlug van lijf en been,
 
schoot met jammerlijk geween
 
Tijbaert lenig naar omhoog.
 
Min dan op een omzien, vloog,
 
snel gelijk een bliksemschicht,
 
hij naar beider aangezicht.
 
Tot het vechten steeds gereed,
 
trok en sleurd' hij, sloeg en beet
 
dat het bloed ter aarde liep
[pagina 98]
[p. 98]
 
en elk om zijn moeder riep.
 
Z'hingen samen lijk een dots,
 
met gestamp en vuistgeknots
 
met hun klauwen en hun tanden
 
vaster dan met ijzren banden.
 
Maar in 't hevig kampverweer
 
merkte plotseling de Beer
 
Tijbaerts kostelijken zak,
 
waar Courtois zijn staart in stak.
 
En een licht viel in zijn brein.
 
‘Ik wil d'eignaar er van zijn,
 
ik alleen wil dit geluk!’
 
peinsde hij, en met een ruk
 
scheurde hij zich van hen los,
 
greep den zak en liep in 't bosch,
 
juichend in den maneschijn:
 
‘Ik de Beer zal Koning zijn!’....
 
wijl de andren verder vochten,
 
bij elkaar de plaatsen zochten
 
waar het leven 't brooste is.
 
D'Eedle Tijbaert had gewis
 
Isengrijn in 't zand doen bijten,
 
maar hij voelde zich verslijten
 
en verslappen door al 't bloed
 
dat uit hem was heengevloed.
 
Doch hij wilde prachtig sterven
 
en den heldendood verwerven.
 
Met een laatst' inspanningskracht,
 
wierp hij zich met volle macht,
 
klagende van stervenspijn,
 
in 't gelaat van Isengrijn,
 
beet zijn neus af en viel dood....
 
Isengrijn in grooten nood
 
huilde vreeslijk van de schande
 
en de pijnen allerhande
[pagina 99]
[p. 99]
 
die men hem had aangedaan.
 
Zonder neus was hij voortaan
 
voor zijn leven lang geschonden:
 
Heel zijn buik was ééne wonde
 
en een landkaart zijn gezicht,
 
ook een voorpoot was ontwricht
 
en een oor in twee gespleten!
 
Met erbarmelijke kreten
 
rold' hij stampend in zijn bloed....
 
Toen dacht Boudewijn het goed
 
Isengrijn bezoek te brengen.
 
‘Vriend hou op met tranen plengen,’
 
zei hij spottend. ‘Och kom aan
 
het zal straks wel overgaan.
 
Gij die koost het geestlijk leven
 
zult er toch niet veel om geven
 
of vermaagren van verdriet,
 
of g'een neus bezit of niet!
 
Toen ik over een paar dagen
 
mijne vrijheid kwam te vragen
 
hebt ge mij dan niet gezeid:
 
“Dat is almaal ijdelheid?”
 
En nu vloekt gij lijk een geus
 
om een nutteloozen neus!....
 
Weent gij soms dan om den staart
 
van Courtois, die goud vergaart?
 
Als dit waar is, is 't mij spijt.
 
Want al wat ik heb gezeid
 
tegen onzen Vorst Lioen
 
was slechts om Courtois t'ontdoen
 
van zijn haren en zijn staart,
 
en hem om zijn boozen aard
 
en zijn laffe, vuige streken
 
onherroepelijk te wreken!
 
Dat Lioen en zijne dame
[pagina 100]
[p. 100]
 
mijne taal voor waarheid namen
 
is gemakkelijk te verstaan,
 
daar zij steeds in schulden gaan
 
en zij (en dat is geen zonde)
 
't poêr niet hebben uitgevonden!
 
Maar wie had ooit durven denken
 
dat g'er aan geloof zoudt schenken,
 
gij zoo'n vroom en denkend man
 
die zoovele talen kan!
 
't Is waarachtig kolossaal,
 
hoe een arme ezelstaal,
 
als zij maar wat goud belooft,
 
slimmen van 't verstand berooft!....’
 
Isengrijn was opgesprongen,
 
‘Wat?’ riep hij uit volle longen,
 
‘maar de Beer dan? Bruin de Beer?’
 
‘Och,’ zei d'Ezel, spottend-teêr,
 
‘Die zal zeker vies staan kijken
 
als hij meent zich te verrijken
 
met een nietge hondenstaart.’
 
‘Dan is 't niets,’ zei meer bedaard
 
Isengrijn, ‘'t zou te erg toch zijn
 
moest de Beer bij al mijn pijn
 
en mijn rampspoed en mijn schand
 
nog eens Koning zijn van 't land!’
 
Half getroost lei hij zich weer,
 
lam en moe, ter aarde neer
 
en bleef droevig liggen klagen.
 
D'Ezel zei dan: ‘'t Zal gaan dagen
 
want de maan ligt op haar rug.
 
Isengrijn nu moet ik vlug,
 
't spijt mij, van uw vriendschap scheiden.
 
Later komen beetre tijden,
 
en dan zien w'elkander weêr.
 
Moeite heb ik nu niet meer
[pagina 101]
[p. 101]
 
om u uit den hoop t'erkennen,
 
of gij pluimen draagt of pennen,
 
kale kruin of lange haren,
 
'k heb maar naar uw neus te staren
 
en ik noem u wie gij zijt!
 
Isengrijn het wordt mijn tijd.
 
Maar voor mij op weg te wagen
 
zou ik nog iets willen vragen.
 
Als u 't lijden minder deert
 
en gij weer naar Nobel keert,
 
zoudt gij dan aan Vorst Lioen
 
eens mijn groeten willen doen?
 
en of hij 't mij zal laten zeggen
 
als hij guldenen kan leggen?
 
En wilt gij dan ook Courtois,
 
die zoo zoet voor mij steeds was,
 
mijne groote hulde brengen?
 
Hoe mijn oogen tranen plengen
 
om zijn overdroevig lot?
 
Zeg hem dat 'k steeds bid tot God
 
opdat hij den last der dagen
 
zonder staart zou kunnen dragen.
 
Isengrijn, mijn dank en lof
 
als g'het zeggen zult aan 't hof.
 
Beste vriend nu moet ik voort.
 
Ik trek naar een beter oord,
 
met den vollen wind van achter,
 
waar het beter is en zachter
 
en er geen Courtoissen zijn!’
 
D'Ezel liet toen Isengrijn
 
in zijn wanhoop en ellende,
 
sloeg een vreugdekreet en rende,
 
zonder rust of oponthoud,
 
uit het zwart en eendig woud.
 
En met geur en dauwgerucht
[pagina 102]
[p. 102]
 
kwam de morgen in de lucht.
 
- - - - - - - - - - -
 
't Zou te lang zijn om te melden
 
zoo 'k volledig U vertelde
 
hoe na groote pijn en smart
 
en met een gebroken hart
 
Isengrijn bij Nobel kwam.
 
Als de Koning valsch vernam
 
in het aller samenzijn
 
hoe de slimme Boudewijn


illustratie

 
valschelijk verraden had
 
welk een macht de staart bezat,
 
en hoe Bruin en d'Ezel samen
 
Tijbaert doodden, 't staartje namen
 
en de Wolf die voor Lioen
 
opstond, wilden dooden toen,
 
en hoe Bruin dan met den staart
 
was gevlucht in volle vaart,
 
toen sprong Nobel van zijn troon,
 
trok zijn baard uit, brak zijn kroon,
 
vloekte, zweerde, riep en brulde
 
dat de schrik een elk vervulde
 
en de kleinen hun behoud
 
zochten in het dichte woud -
 
Maar toen hij van Isengrijn
 
nog vernam dat Boudewijn
[pagina 103]
[p. 103]
 
zich alleen had willen wreken
 
om Courtois zijn macht te breken,
 
en hoe hij was heengeloopen,
 
toen viel Nobels gade t'hoope
 
en hij zelf stond daar als steen,
 
keek verslagen voor zich heen
 
en aan zijne bleeke wangen
 
zag men groote tranen hangen.
 
Och, nu was zijn gansch bestaan
 
ééne bitterheid voortaan!
 
Had hij maar in 't graf gestoken
 
vóór de ramp was losgebroken!
 
Openbaar was nu zijn plan
 
en er was noch vrouw, noch man
 
die hem nu niet zouden haten!
 
Wat kon 't leven hem nog baten?
 
Vrouw en vrienden, kroon en troon
 
al besmeurd met schand en hoon!
 
Wat al rampen plots verschenen:
 
Reynaert-Vos voor goed verdwenen,
 
Tijbaert dood, de Wolf gewond,
 
Bruin gevlucht naar vreemden grond,
 
's Hondjes staartje afgehouwen,
 
Léonien zijn fiere Vrouwe
 
met den scherpsten spot beladen!
 
En hij zelf betrapt, verraden!
 
En dat al door Boudewijn!
 
Door een ezel, arm en klein
 
van geboorte en manieren,
 
't domste dier van alle dieren!
 
Nobel wou gebroken zijn!
 
Maar de slimme Boudewijn,
 
zat heel ver op vrije voeten.
 
‘Elkendeen zal 't dan beboeten,
 
of ze schuldig zijn of niet!’
[pagina 104]
[p. 104]
 
Ja, zoo groot was het verdriet
 
dat zijn koningshart vervulde.
 
Zoo kon hij dien smaad niet dulden.
 
Hij rees plechtig op en brulde
 
dat van schrik elks staart ontkrulde
 
en dan riep hij streng en luid:
 
‘Nu is 't met uw vrijheid uit.
 
Om den smaad mij aangedaan
 
sla ik al uw rechten aan,
 
en hef vrede en vrijheid op!
 
Vogelvrij is elke kop!’
 
Bij die rampspoedvolle woorden,
 
die de arme dieren hoorden,
 
liepen zij met vlugge beenen,
 
luidkeels schreeuwend, hulploos henen.
 
D'eene wou niet d'ander helpen
 
en zoo bleven arme welpen
 
daar ter plaatse gansch alleen
 
in meewarig droef geween,
 
wijl hun ouders ijlings vluchtten
 
daar zij moord en onheil duchtten.
 
Zoo dat er na enkle stonden
 
niemand daar nog wierd gevonden
 
dan de Koning en zijn hof,
 
en het volk van rang en lof.
 
Haastig liep nu d'Aap Martijn
 
naar het Hondje zijn kozijn
 
die om zijne felle wonde
 
nog gekluisterd lag ter sponde.
 
't Hondje riep het huis bijeen
 
als Martijn hem deed uiteen
 
met wat valschheid en wat list
 
d'Ezel hem t' onteeren wist;
 
maar zijn buiksken sloeg vol vrees
 
als Martijn er hem op wees
[pagina 105]
[p. 105]
 
dat Lioen vol haat en wrok
 
d'hooggeprezen vrede introk.
 
Angstig sprong hij van zijn sponde
 
en liep haastig opgewonden
 
tot den Koning, smeekt' en bad
 
dat hij medelij toch had
 
met een hondje dat zoo wreed
 
door de schuld van d'Ezel leed.
 
't Vroeg vergifnis om de woorden
 
die de Koning van hem hoorde,
 
toen zijn slaaf in vrijheid kwam
 
en men hem zijn staart ontnam.
 
Door een woord der Koninginne
 
kon het Nobels gunst weer winnen.
 
Nobel zei: ‘Veel is misdaan,
 
maar 'k zal u met macht belaân.
 
Als wij morgen gaan op reis,
 
moogt ge meegaan naar Parijs,
 
waar ge volgens rang en orde
 
weer in eer hersteld zult worden.’
 
Al moest 't Hondje zich verblijden
 
toch kon het zich niet bevrijden
 
van het heimwee naar zijn staart.
 
Porcelijn van zachten aard,
 
troostte hem: ‘G'hebt nog een voordeel
 
en dat is het laatste oordeel,
 
want dan komt men weer ter aarde
 
lijk ons moeder ons eens baarde.’
 
‘Och,’ zei Snellaert, d'Hazewind,
 
's Hondjes oudste, beste vrind,
 
‘wat u voorkomt is uw schuld.
 
G'hebt uw ambt verkeerd vervuld,
 
en het niet heel juist verstaan
 
van met slaven om te gaan.
 
't Was gedurig uw bedoelen
[pagina 106]
[p. 106]
 
d'Ezel goed te laten voelen
 
dat gij Heer en Meester waart.
 
Daarom wierd hij zuur van aard
 
en ging hij naar vrijheid haken.
 
Ketens had g'hem moeten maken.
 
Ja, van zilver of van goude,
 
dan had g'hem gerust behouden,
 
want dan waar hij fier geweest
 
in zijn dienst van slavenbeest.
 
Daar te zwaar zijn ketens wogen
 
viel de schil van zijne oogen,
 
en nu moogt ge t'eeuwgen dage
 
over hem een kruisken slagen!’
 
Heer Courtois kloeg: ‘Goede raad
 
komt helaas altijd te laat.’
 
En tot slot zei Isengrijn,
 
die nog scheel zag van de pijn:
 
‘Als de Ezel krijgt verstand
 
komt er roering in het land.’
 
 
 
- - - - - - - - - - -
 
 
 
En bij 't eerste morgenkrieken,
 
toog de Koning met zijn klieke
 
en zijn dienaars weêr op reis,
 
naar de groote stad Parijs,
 
wijl hij 't arme Vlaanderland
 
achterliet in schaad' en schand.
 
 
 
- - - - - - - - - - -
 
 
 
En wat was 't nu met den Ezel?
 
Van geluk trild' elke vezel
 
daar hij vrij was van Courtois
 
en zich zelf nu meester was!
[pagina 107]
[p. 107]
 
‘En wat deed hij?’ zult ge vragen.
 
Wel in deze jonge dagen
 
als de hemel openklaart,
 
als Gods asem huivrend vaart
 
onder d'aarde, door de lucht,
 
als het bosch van groeikracht zucht,
 
als al 't leven dezer aard,
 
mint en koppelt, teelt en baart,
 
als een elk en al wat leeft
 
van het nieuwe leven beeft,
 
trok met opgeheven snuit
 
Boudewijn ons landschap uit
 
en ging met verfrischt gemoed
 
een nieuw leven te gemoet!

Lier 1917-1918.



illustratie


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken