Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De harp van Sint Franciscus (ca. 1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van De harp van Sint Franciscus
Afbeelding van De harp van Sint FranciscusToon afbeelding van titelpagina van De harp van Sint Franciscus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.32 MB)

ebook (5.55 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De harp van Sint Franciscus

(ca. 1931)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 105]
[p. 105]

Een heilig liefdelieken

DE halve maansikkel stond juist boven d'hut van Franciscus. Broer Jaak, die hem ging roepen, zag het. Voor Broer Jaak was dat een teeken van wijding, zoo iets in den aard als de ster van Bethlehem. Jaak zag Franciscus op zijn knieën zitten, en ge weet, dan knielde hij ook. En als hij geknield was zei hij:

- Vader, ik kom u zeggen dat het zes uren is, lijk ge mij gevraagd hebt.

Franciscus antwoordde niet. Hij stak zijn armen naar omhoog en kruiste ze dan op zijn borst, alsof hij iets uit de lucht nam en in zijn hart verborg. Broer Jaak deed het hem na. Franciscus stond op en groette hem, en Jaak groette terug op dezelfde manier.... Franciscus ging rap weg, het poortje door, onder de boomen, tot waar er een waterke uit den grond spertelde. Daar bleef hij staan. Het was zoo stil in den lichten-donkeren dat er niets te hooren was dan het gebabbel van dat waterken. De lente zat in de boomen. Franciscus zag eens rond. Hij zag niemand. Hij was hard mager geworden van 't vasten en van 't boeten. Ge zaagt aan zijn trekken dat hij in deze vasten mee leed met O.L. Heer. Tusschendoor schoot er toch nu en dan een blij lichtje in zijn oogen. En hij bukte zich, en met zijn twee handen nam hij een schep water, en hij zei tegen het water:

- Klare Zuster, onschuldig en kuisch ding, wat heeft God u schoon en goed gemaakt tot het goed van de menschen, voor hun heilig doopsel en hunnen dorst. O! Heer bewaar alzoo in al haar klaarheid Mejonkvrouw Clara voor 't goed van de menschen!

In zijn verbeelding zag hij haar terug, zooals hij ze zoo dikwijls gezien had in de kerk, als hij bedelde, op de markt stond te zingen of te preeken, maar bezonder tijdens de vasten-predicaties die hij met dezen vastentijd in Sint

[pagina 106]
[p. 106]

Ruffinus gaf. Hij had bijna voor haar alleen gepreekt. Hij riep haar met zijn ziel van naar God te gaan, en hij zag aan hare begeesterde oogen, dat ze mee ging en haar eigen los maakte van de wereld. Een engel. Hoe dikwijls begeerde hij niet haar aan te spreken. Uit kieschheid had hij dit verlangen overwonnen, maar nu dezen noen als hij van een zieke weerkwam, had hare tante hem aangesproken en gevraagd of Mejonkvrouw Clara hem eens kon spreken buiten de weet van haar familie. Hij had dit waterke als plaats uitgekozen.... Het water was uit zijn handen geloopen.

- Zuster Water, Broer Boom, verheugt u met mij! Daar gaat een engel komen! Hij liet de druppelen van zijn vingertoppen lekken. Hij hoorde hout kraken en met de gauwte veegde hij zijn natte handen aan zijn pij af.

Daar was ze met hare tante; die bleef staan, en Clara kwam alleen vooruit. Ze had een langen mantel aan over een kleed van groene zijde. Franciscus deed een stap naar haar toe en zei eerbiedig:

- De vrede des Heeren zij met u.

Ze stond daar als een droom. Een droom van jeugd en schoonheid; een smal figuurke van achttien jaar; en met dit wit gezicht, die lange blauwe oogen, dien rechten neus, dat klein rood mondeke en dat mild blond haar, was ze lijk een lentemorgen, die mensch geworden was.

Ze bezagen malkanderen aangedaan. De wereld rond hen verdween als een smoor. Ze zagen God in elkander. God, die hen bijeenbracht als iemand die zijn twee handen bijeen-vouwt om te bidden.

- Zuster, zei hij, en hij deed van dichter bij te komen. Zij rilde. Hij, dien zij zoo bewonderde, noemde haar zuster. Ze nam zijn uitgestoken klamme hand.

- Broeder, zuchtte ze. Ze stonden samen aan dat waterke hand in hand. Ze zwegen. Ze moesten elkander zoo veel zeggen, maar nu ze bijeen waren, waren ze te vervuld van zaligheid om er aan te denken.

- Ik zou uw leven in Jesus en de armoe willen deelen, zuchtte zij.

- God zij geloofd! juichte hij stil en heilig, om d'eerste zuster van de armoede.

- Zegen mij, Broer! vroeg ze. Zij boog het hoofd, zij knielde. Haar haren vielen nevens haar wangen uiteen, en met de handen gekruist op haar borst verwachtte zij zijnen zegen. Maar hij ook knielde voor haar. Dan gaf hij haar

[pagina 107]
[p. 107]

een groot langzaam kruis met een hand die beefde. Hij trok haar op en zei:

- Kom morgen terug, zuster.

- Ik kom Broeder, zei ze. Ze ging weg, onhoorbaar over het dikke mos. Hij bleef haar nazien en als het bosch weer eenzaam was, deed hij zijn handen voor zijn oogen.

*

Die geheime bijeenkomsten van Clara en Franciscus waren door niemand geweten, dan door de tante van Clara, die altijd meekwam. Al wat ze zeiden waren altijd andere woorden op hetzelfde muziek. Dat muziek was Jesus, de Hemel, de armoede.



illustratie

Hij luisterde naar haar, zij naar hem. Dan vertelde hij weer zijn leven, en zij hoe ze van jongs af gewacht had naar een wonder, dat haar gewoon leven in klaarte zou zetten, en hoe dat nu gekomen was, dat wonder, door hem, door zijn armoede en door zijn predicaties....

Op Palmzondagnacht zou zij ins de Broederschap opgenomen worden. De vader van Clara hong als een schaduw over hun mystiek geluk. Die man was in staat om al de Minderbroeders een kop kleiner te maken, als ze zijn dochter van hem zouden aftrekken. Franciscus had zorg, en groote. Maar nog voor geen duzend van zulke vaders was hij van zins Clara te lossen. Franciscus, die ge kondt omver blazen, had als eenig wapen zijn g[ebed.] Op een avond riep hij de Broeders bijeen, en vertel[de hen] 't geval.



illustratie

- Broeders, help mij nu met uwe: [gebeden!] Jesus begint Zijn lijden de volgende week, laten w[ij zijn pijn ee]n beetje verlichten met onze eerste zuster als [balsem aan Zijn] hart te brengen, en laat ons God op v[oorhand bedanken.]

Hij knielde en allen knielden me[e. De maan bruukte door de] wolken en schoot haar licht door [de boomen en over die] mannen, die met hunnen kop tot [tegen de grond gebogen] zaten. Maar één stond er op, een[en met nen hoed. Die ging] naar zijn hut. - Neen, zei hij har[dop tegen zijn eigen, geen] vrouwvolk hier, en hij deed de [deur toe.]

[pagina 108]
[p. 108]

Alles was als weggezogen in eeuwigheid. Clara zat nog in haar wit zijden kleed in den donkeren op haar kamer op den bidstoel. Ze bad niet, ze deed niets anders dan verlangen en luisteren. Ze luisterde naar den nacht; daar was in den nacht niets te hooren. Ze ging op haar teenen naar het vensterke, ze had nog nooit zooveel sterren gezien.

- God! zei ze en ze boog het hoofd. En dan zag ze weer verrukt en opgetogen naar omhoog, dweers achter de sterren door, vol zalig heimwee. Na langen tijd kwam er een brok maan boven de vallei gerezen. Zij zocht in den molligen donkeren naar het bosch, ze zag niets. Maar er verroerde ginder ver een lichtje. Daar was het bosch. Haar hart ging aan 't jagen. Zij luisterde. Daar tikte iets heel, heel stil, lijk een meelwormke. Ze voelde aan de lucht dat de deur open ging. Ze ging er henen, al tastend, en nam de uitgestoken hand, die haar zocht. De hand van hare tante klopte. Ze gingen in den donkeren de steenen trap af en kwamen in den hof. De tante deed Clara een mantel aan en nam haar mee over het gras, ver den hof in, naar een achterpoortje. 't Was een achterpoortje dat in jaren niet meer was open gegaan. Onder het fijn licht van de sterren zaagt ge er hout liggen, bemoste steenen, en een kapot Venusbeeld. Er groeide onkruid en klimop. En de tante dan aan 't werk om alles weg te krijgen, haastig en voorzichtig.

- Als het nu maar open gaat, fezelde Clara, anders klim ik over den muur. Ze wierd ineens gejaagd, 't was of heel het huis en heel Assisië naar haar toeschoof om haar tegen te houden.

- Geen nood, zei de tante fier, dat is al los van gisteren. Voetelings schoof ze nog eenige steenen weg, en toen trok ze het poortje met een schok open. Onder hen lag de vallei flauw verlicht door dat beetje maneschijn.

- Kom, zei de tante. Ze gingen een weggeske af, en dan kwamen ze o[p de] platten grond.

Nevens e[en beeks]ke gingen ze verder, en ginder verroerde een licht, [nog een, n]og een, daar waren er wel tien. - De Broeder[s! zei Clara.]

De [Broeders kwam]en dichter en daar in 't midden, die kl[eine, dat was Francis]cus. Toen bleef Clara staan en boog [het hoofd. - God zei g]eloofd Zuster, dat gij gekomen zijt, [zong zijne stem. En zij] gingen te samen, omringd van de [Broeders en de fakkels] zwijgend het bosch in.... Zij kniel[den voor den auteur en z]agen begeesterd naar het donkere [Lieve-vrouwenbeeld. Fran]ciscus stond vóór haar, met een

[pagina 109]
[p. 109]

pij op zijnen arm. Rond haar, lijk bronzen beelden, stonden er Broers met fakkels en buiten stonden de anderen, want het kapelleke was veel te klein. En in de heiligste stilte zei Franciscus: - Zuster, hier is uw hemelsch kleed van de armoede.

- Dank u, zei Clara. De tante hielp Clara haar de juweelen afdoen, en 't wit, zijden kleed uittrekken. Franciscus deed haar de pij aan, een grove bruine pij, hier en daar gelapt, en met een dik koord in de lenden. - Uw schoenen, Zuster, zei hij. Ze deed haar roode, zijden schoentjes uit, en hare witte kousen. Ze kreeg houten sandalen aan die witte voeten. En.... hij zei het niet. Maar een Broeder gaf hem een scheer. Zij bezag hem vol geluk, omdat hij haar zooveel ontnam, want hoe meer hij haar afnam, hoe rijker zij wierd aan verdiensten. Zij schudde haar haren los, ze golfden als een gouden mantel over haren rug, en ze boog zich voorover. Hij nam die wondere haren met zijn donkere, magere, lange hand. Hij zette de schaar open en knip, knip, zoo een keer of vier. Zijn hand ging open, en het haar viel slordig bij haar zijden kleed, zilveren gordel, perlenkapje, juweelen en schoenen op den grond, dat daar allemaal lag gelijk een hoop verslenste bloemen.

Hij gaf haar den zegen. - Zuster, zei hij, nu zijt ge de bruid van den Koning van het licht.

Dankbaar bezag ze hem, tranen rolden over hare wangen.

De Broers zongen: Met olijftakken in de hand gingen de kinderen van Israël Hem tegen. Heel het bosch weergalmde van den zang.

- Kom Zuster, zei Franciscus, en van tusschen de zingende Broers zijn ze samen weggegaan, met nog twee Broers, die elk een fakkel droegen. Ze gingen de kostelijke schat verbergen, tegen de woede van haar vader, naar het klooster van St. Paulus, dat ievers in de moerassen lag. De maan ging mee.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken