Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik zag Cecilia komen (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik zag Cecilia komen
Afbeelding van Ik zag Cecilia komenToon afbeelding van titelpagina van Ik zag Cecilia komen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.38 MB)

ebook (2.84 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik zag Cecilia komen

(1938)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 60]
[p. 60]

XVI

's Anderendaags is het een motregen, die alles vergrijst en verkilt. De boer steekt mijn brief in zijn klak en gaat hem naar het dorp bussen. 't Is twee dagen nevelig en nat. Ik blijf rillerig binnen, en lees wat in de meegebrachte boeken, aan den haard. Ik zit meer in de vlammen te zien dan in de boeken, maar ik zie de vlammen niet, ik zie hare oogen. Uwe oogen Cecilia, waar ik mij wend of keer, zien mij steeds aan met verheuging en verdriet. Zij brengen de tranen in mijn oogen en een glimlach op mijn mond, zooals de kunstenaar op een orgel twee liederen speelt, die samenvloeien in elkander.

En den derden dag breekt de zon er door. Na den noen ga ik naar broeder-portier.

De dikke man zit van in zijn venster te visschen. De hofgracht onder hem is als een

[pagina 61]
[p. 61]

effen laken van het kroes. Het lisch blinkt snijdend, en de visch bijt, de visch snokt en trekt aan de lijn, maar broeder portier slaapt met de zon op zijn gezicht.

Ik wil hem niet storen en zal morgen weer komen. Dan naar den plas. Maar halverwege in de bosschen overvalt mij die angst en bijgeloof, die de buitenlieden er van hebben. ‘Het is daar niet goed.’

Ik wil er tegen ingaan, uitleg van dit gevoel geven, het uitblazen als een kaars, maar tegelijkertijd ga ik terug, en maak mezelven wijs dat het toch een ontgoocheling zou zijn. Weer in de dreef erger ik mij dat ik heb toegegeven, en wil terug gaan. Ach, het is een ziek gevoel om die plaatsen te willen weerzien, waar mijn leven een ommekeer heeft genomen.

Het helpt niets en maakt mijn verdriet nog erger. Ik moet hier weg en zoo rap mogelijk.

Morgen vertrek ik. Morgen.

Uit eerbied voor Cecilia zal ik niets bekennen, en mij bot weg laten trouwen. Want het zou er toch niets aan verhelpen.

En dan kan ik mijn geheim rein en ongekreukt doorheen mijn leven dragen.

[pagina 62]
[p. 62]

Morgen vertrek ik. Ik zal van uit de stad naar het Everzwijn en Broeder portier mijn afscheid schrijven. Met deze beslissing ben ik rustiger en gelaten en wandel ver de heide op.

Als ik tegen den schemer bij de boerin kom, en de woorden mij reeds in den mond liggen dat ik morgen vertrek, zegt ze mij fluisterend en gewichtig, dat het Everzwijn zoo juist is weggegaan, en hij in langen tijd niet zal kunnen komen, want zijn dochter heeft een zware kou gepakt dat z'er van te bed ligt, en hij moet haar oppassen en verzorgen. En ze voegt er klagend bij: - Arm Everzwijn, ik vrees dat hij Cecilia ook weer niet zal houden. Dat zijn daar allemaal kinderen voor het graf...

Ik haal den schoolmeester in.

De zorg verdoft zijn oogen. Hij legt uit dat het een zware kou is met te lang in den regen te gaan. De dokter kan nog geen vaste uitspraak doen. Zoo iets kon maanden slepen,... er is niet veel aan te doen... z'is te zwak. - Doch het komt alleen van dien regen niet, zegt het Everzwijn, ze broeide die ziekte. Het is al eenige dagen, dat ik aan haar iets

[pagina 63]
[p. 63]

miszie. Er is iets aan veranderd. Vroeger was ze wel niet lustig en uitbundig, z'is altijd een weinig schuw en stil geweest, maar ze was toch flink en opgeruimd, het goede zonneke van het huis. Sedert een paar weken is ze zoo zwijgzaam geworden, ze eet voor een musch, en is gedurig afwezig met hare gedachten. Als ik zei: ‘Op wat staat ge te peinzen, Cilleken’, dan lachte ze eens verrast, en scheen ze een neiging tot weenen te hebben...

Mijn ribben worden als met een ploeg doorsneden. Ik zou het willen uitroepen en alles bekennen, maar hij beziet me zoo goedig en vertrouwvol, dat het onmogelijk is hem in het gelaat te zeggen dat de oorzaak bij mij ligt...

- Een schoon zieltje, zegt de schoolmeester met een krop in de keel. 't Leven is hard, jonge man, als men het niet door het licht van den geest ziet, is er niet door te geraken... Laat ons niet wanhopen, de dokter is een begaafd man. Denk er ook eens aan voor haar te bidden...

In verbeelding zie ik mij op mijn knieën vallen en mijn armen rond zijn beenen slingeren. Maar ik sta daar als van de hand Gods

[pagina 64]
[p. 64]

geslagen, en kan er geen woord uitkrijgen. - Als ge wilt kom al eens binnen, vraagt hij, 't is eender wanneer. Ik ben nu toch altijd thuis en ge zult er mij veel plezier mee doen. De kazuivels zullen we later eens gaan bezichtigen.

Ik heb den moed niet om te zeggen dat ik morgen vertrek.

- Ze ijlt veel in haar koortsen, zegt hij nog, ze wil altijd weg naar heel, heel ver, en ze spreekt nu en dan uw naam uit...

 

Denzelfden avond schrijf ik nog naar huis, dat ik nog zoo gauw niet zal terugkomen, daar ik mij een weinig zwakker voel, en van dit schoon septemberweer, dat aangevangen heeft, nog wil genieten. Ik laat vele groeten aan Roelinde doen, met de verontschuldiging dat ik te moe word van het schrijven.

Ik huichel en in eens zie ik in dit huichelen een zekere redding. Huichelen dat ik ziek ben en tegelijkertijd gaat de wensch in mij open om ook waarlijk zieker en zieker te worden.

Word ik het niet, dan zal ik er den schijn

[pagina 65]
[p. 65]

van aannemen. Zoo kan ik in elk geval de naderende dingen uitstellen.

Misschien verandert er ondertusschen iets in de constellatie van mijn leven, dat mij nader tot Cecilia brengt. Het leven, misschien ook de dood. De jachthoren, de kruislievenheer, en de tyrolerbergen zien mij weer vertrouwelijk aan, al zien ze mij ook bidden en weenen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken