Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het keerseken in de lanteern (ca. 1928)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het keerseken in de lanteern
Afbeelding van Het keerseken in de lanteernToon afbeelding van titelpagina van Het keerseken in de lanteern

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.55 MB)

Scans (7.64 MB)

ebook (4.99 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het keerseken in de lanteern

(ca. 1928)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 95]
[p. 95]

Zomerkermissen.

Zij is nu een oude Mejuffrouw geworden, met verrimpelden pruimenmond. Het vel hard en blinkend over de jukbeenderen; het kleine voorhoofd in rimpels

illustratie

gekamd als een notenbalk, en het vleesch om de keel slap en vodderig, maar om dit te verbergen draagt ze daarvoor een zwart fluweelen lintje om den hals. Ze ziet zich in den spiegel, ze doet haar oogen toe; en zeggen dat zij eens een zachte bloemige schoonheid was, vol moederlijke beloften en warme verlangens.

Ze zucht. Ze wordt weemoedig.

Ze wil haar gedachten van 't verleden aftrekken, met naar buiten te zien, door het open venster.

Maar uit alle dingen, die ze ziet, kruipen de herinneringen te voorschijn.

Ginder zit het witte dorp met zijn roode

[pagina 96]
[p. 96]

daken, in den rustigen schoot van korenvelden en dennenbosschen.

Op den spitsen toren hangt slap een nieuwe nationale vlag. De hitte bibbert boven de blonde wegen, en 't insectengegons is als 't zwellend geluid van de witte hitte. In de verte, heel ver achter de mastbosschen, is al lang het naderend gegil van een stoomtram recht in de lucht.

Die zal het plezierig volk van het omliggende aanbrengen, om er de overheete danstenten mee kroptig vol te vullen.

Daar had ze nooit aan mee gedaan. Ze was de dochter van een notaris en haar stand liet dit niet toe.

Maar altijd was ze vreugdig als de kermis kwam.

Dan was er, dagen op voorhand, in 't witte heerenhuis blijdzaam geharrewar.

Het zilver, het oude zilver der familie, dat ze meekrijgen zou, als ze trouwde, werd dan verhelderd en gekuischt.

In een goed kookboek zocht ze met hare deftige moeder naar de smakelijkste en voornaamste schotels. In de stad liet ze een nieuw zomerkleed maken; nieuwe liederen werden op het spinnet ingeleerd, en de gemoedelijke vader haalde den besten wijn al boven, die maar gedronken wierd, als hij met zijn vriend den doktoor het wild opsmulde, dat zij samen op de jacht hadden geschoten....

En ze zag de trage uitdooving van haar leven langsheen al de zomerkermissen die ze gekend had.

[pagina 97]
[p. 97]

Toen ze nog maar een kind was en met haar neus slechts tot aan 't tafelblad kwam, was ze maar alleen bekoord door de taarten en het rijkelijk aanschijn van den disch.

 

Ze wierd grooter, ging naar de kostschool, de kermis viel altijd in 't verlof, en nu had z' het meest aandacht aan de genoodigde familie en kennissen, waaronder fijne, beleefde jongelingen waren, die haar door hunne innemendheid deden denken aan de boeken van Walter Scott, die ze toch zoo gaarne las.

O! die ontvangst der feesters aan den postwagen! Dan het keurig eetmaal, de jeugdige gesprekken en de liederen; een wandeling door 't dorp, nevens de smoute-bollenkramen en de rumoerige danstenten, en dan 's avonds chineesche ballonnekens in den hof, waaronder men danste bij 't getinkel van 't spinnet; dat was allemaal zoo 't hart doen kloppend, en zoo meeslijpend zwoel.

Maar als dan de familie vertrokken was en ze daar weer alleen stond, wierden als de snaren van een schoone viool doorgesneden. Hetgeen waarnaar ze had verlangd, en had probeeren te lezen in de oogen der jongelingen, was niet gekomen. Ze beet op haren zakdoek, en zag triestig naar de sterren. En als ze dan op haar kamer was, zag ze een tijd lang naar de vrijende paren, die de warme korenwegelen binnentrokken. Ze zuchtte, schudde heur haar los, en met een hollere zucht hong ze het nieuwe, schoone

[pagina 98]
[p. 98]

zomerkleed onvoldaan over den rug van een zetel, en bleef lang wakker liggen in het breede bed.

 

Zoo tot haar dertig jaar liet ze hoopvol een nieuw kermiskleed maken, maar hong het altijd 's avonds onvoldaan over den rug van dien zetel.

Moeder stierf. Veel kennissen waren gehuwd en eenigen hadden reeds kinderen. Nu was ze geworden, inplaats van blij en schuw in schoone afwachting, luidruchtig en aanstellerig. Maar als z' het aan zich zelf voelde, hoe opdringerig ze was, dan botte ze in, en wou belangstelling wekken door ziek te doen. Ze wou niet naar 't bed, en dat vond ze juist zoo tergend, dat de genoodigden haar naar 't bed wouen. Ze zette zich koppig alleen in den hof, en als ze 's avonds den overschot van den feestdisch zag, in 't licht der bijna opgebrande kaarsen, vond ze die kermissen stom en vervelend.

 

In haar nieuwe zomerkleederen zat geen hoop meer in.

 

Toen ze tegen de veertig was, was er geen enkel jonkman meer aan dien jaarlijkschen disch. Ze waren allen getrouwd, hadden hun vrouwen bij, en de gesprekken gingen nu over rustiger dingen; over 't huishouden, kinderziekten, geldbeleggingen, jacht en politiek.

Men flaneerde niet meer lijk vroeger naar het dorp. 't Waren alleen de meegekomen kinderen

[pagina 99]
[p. 99]

die lawaai en plezier maakten, en met den bal en den reep op den geschoren gazon voor het huis speelden.

 

De notaris wierd ziek, zijn leven vunsde uit, familieleden stierven. De kozijntjes en nichtjes, nu grooter geworden, zaten vol minnepret aan tafel, en met leede oogen zag zij hunne blozende doening na.

Zij moest nu maar weduwen en weduwnaars probeeren te troosten, maar 't ging niet. Ze stond dikwijls op om naar de keuken gaan te zien, en de meid een nuttelooze berisping te geven.

Haar leven was anders geworden. Er kwam geen nieuw kermiskleed meer, z' had er zooveel in de kast hangen, en de tijden waren zoo duur.

Haar vleesch bloemde uit, en er was een onderwijzende toon in hare gesprekken gekomen.

Ze toonde veel opoffering voor haar zieken, bevenden vader, en ze was blij als het volk 's avonds weg was. Ze hield van stilte en vredigheid.

Vader stierf, en toen kwam er een weemoedige rust over haar. Oudere familieleden verontschuldigden zich; de nichtjes en de kozijntjes kwamen niet meer bij hunne te onderrichtende tante. Ze waren getrouwd en brachten den zomer door in 't buitenland of aan de zee. De kermistafel kromp in, wierd kleiner en kleiner, tot een rond tafeltje waar ze aanzat met menheer Pastoor en menheer den doktoor.

Men sprak over goede werken, en over de

[pagina 100]
[p. 100]

zonden die aan de kermissen geknoopt zijn.

Maar ook de Pastoor stierf, en de dokter wierd ongeneeslijk ziek.

 

En nu is 't vandaag voor den eersten keer geen feest geweest. Ze zit alleen en heeft met bevende handen het geroerd eitje en een boterham met wat bouillon genuttigd. Ze snuift en hare lange, dunne handen streelen een lui, dik hondeken op haar schoot.

Ze is alleen met een jonge meid in 't groote, witte notarishuis, met zijn witte gordijnen en roode geraniums voor de vensters.

Met weemoed ziet ze naar de oude, glimmende meubelen, en naar het zilver in de glazen kasten, dat ze zou gekregen hebben als ze trouwde. ‘'t Is nu ook van mij,’ troost ze zich, en ze zucht. Ze ziet de empire pendule, die haar leven heeft ingetikt, nog altijd eender tikt, en na haar dood nog tikken zal.

Ze telt eenigen tijd het getik-tak, en ze peinst ‘elk tiksken neemt een beetje van mijn leven weg.’

Welk mensch zal na haar dood dit getiktak vergezellen? Ze vind een horlogie iets mysterieus, waar men bang van wordt, als men ze lang beziet.

Ineens rochelt, uit de heete stilte, in een danstent muziek los, en een klare piston tettert daar lustig boven uit. Ze luistert, en een traan loopt over hare uitgedorde, deegkleurige wang.

‘Dit is misschien mijn laatste zomerkermis,’

[pagina 101]
[p. 101]

zucht ze gebroken. En ze ziet naar de groote binnenkamer waar vroeger de lange feesttafel kleurde. 't Is alsof er daar schaduwen staan, die ze anders nooit zag.

Ze huivert.

Buiten plakt de zon zot op de wereld, en de trage klok begint voor 't lof te brommen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken