Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het kindeken Jezus in Vlaanderen (1964)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het kindeken Jezus in Vlaanderen
Afbeelding van Het kindeken Jezus in VlaanderenToon afbeelding van titelpagina van Het kindeken Jezus in Vlaanderen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.13 MB)

Scans (7.50 MB)

ebook (3.39 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het kindeken Jezus in Vlaanderen

(1964)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
In de kader en de landschappen van ons schoon en goed Vlaanderen, heb ik mij het goddelijke verhaal van het Kindeke Jesus, zijne zoete moeder en zijn goeden voedstervader verbeeld, en met wat letterkunde in groot genoegen omcierd.
En vol van groten eerbied draag ik deze tafereelkens aan Maria Viola, van Holland, op.
Felix Timmermans
[pagina 5]
[p. 5]

De aankondiging

Murmelend bad Maria in de late zondagsstilte:

‘Hij kusse mij met den kusse zijns mondts; want uw borsten zijn beter dan wijn. Welriekende naar de alderbeste zalven; uitgestorte oly is uw naam. daarom hebben de jonge dochterkens u bemint...

Ik ben een bloeme des veldts en ene lelie der dalen...

Gelijk een appelboom onder de bomen der bosschagen alzo is mijn lief onder de zonen, onder zijne schaduw heb ik gezeten en zijn vrucht is zoet in mijn kele.

Hij heeft mij geleid in den wijnkelder, hij heeft de liefde in mij geschikt, onderzet mij met bloemen, omzet mij met appelen want ik quelle van liefde!...’

Maria zweeg en even opziende uit het zwaar getijdenboek, zag zij reeds de smalle sikkel van de maan in de perelmoeren hemel hangen.

De avond kwam, en in het proper tuintje stonden aangename geuren van bonen van genuchten, en ievers was een vogel die voor zijn eigen floot.

Zij duwde haren neus in de gele bloemen die zij in een blauw delfts vaasje op de tafel had gezet, en zij zuchtte.

Het was van een week en zoet gevoel dat haar deed stil zijn en de ogen luiken. Het was het vrouwelijk verlangen om kinderen te hebben, zoete, zachte kinderen met blond haar en blozende gezichten; en die zij in hare kinderlijke verbeelding niet zag groter worden, en haar zouden gegeven zijn lijk 's avonds de dauw op de beemden zijgt.

Want Maria was zeer rein en zuiver van gepeinzen.

Zij verlangde zo smachtend naar 't bijzijn van een eigen kind! Ach, hoe dikwijls heeft zij niet gestaan met tranen in de ogen, te dromen naar de blijde kinderen, die bij avonddaling zingend uit de velden kwamen!

En nu in dezen maartsen zondagavond liep er haar hart

[pagina 6]
[p. 6]

van over en voelde zij daardoor een grote eenzaamheid.

Want zij was nog maar een maagdeken van achttien jaar. Zij woonde in het witte huisje, met geel en zwart geruite vloeren, alleen sedert hare goede moeder Anna in den geur van heiligheid gestorven was.

Daar aan den witten muur hong moeders beeltenis, geschilderd door den monnik Lucas, een man die heilige boeken verluchtte en 't leven der aartsvaderen en eremieten kunstig op 't glas wist neer te malen en te bakken.

De schemering die om de eenvoudige dingen waarde, zoals

illustratie

er daar waren koperen kandelaars en gebloemde telloren en zilveren glazen vazen met wassen bloemen in, liet nog alleen zien het bleke hoofd der eerbiedwaardige moeder Anna.

Met die profetelijk bijeengehouden lippen, de perelzwarte ogen en het haar zorgelijk over de oren gekamd, zo leefde ze steeds helder voort in de verbeelding van haar enig kind. Zo zag Maria haar nog de boterhammen snijden, de avondgebeden zeggen en 's zondags uit de mooie kamer komen, gereed om naar de kerk te gaan; hare zwarte klederen ruisten dan, een kerkboek strak onder den arm en een witte trekmuts verhelderde haar hoofd.

De moeder bracht haar kind op in de vreze Gods, en toen ze kalm en gelaten haar ongerepte ziel door Onzen Lieven Heer liet afplukken lijk een bloem, kwam er een lach op

[pagina 7]
[p. 7]

hare lippen en begon haar lichaam naar kostelijk fruit te rieken.

Maria, die toen nog maar zestien jaren was, en zag hoe hare moeder kalm sterven kon, hield een groten troost over, en met de goede herinnering harer, leefde zij het eenvoudige, witte leven voort.

De dag kwam en de nacht, het wierd winter en weer zomer en Maria at zuinig den schaarsen kruimel brood dien zij verdiende over het kantkussen gebogen. Dit had ze nog geleerd toen zij met haar ouders op de heuvelen van Zuid-Vlaanderen woonde - en haar genot was leven in den Heer en bidden in het boek door Lucas rijkelijk met kleurige printen en guldene versiersels opgeluisterd.

Maar nu in deze zondagavond was zij stil van weemoed en vol van moederlijk verlangen.

Toen kwamen er trage stappen aan. 't Was de korte, dikke parochiepaap, die al wandelend in zijn brevier aan 't lezen was.

Hij wandelde nevens de haag, zag Maria aan het open venster zitten en riep haar welgezind een goeden avond toe, en dan kwam hij door het tuinpoortje over den blonden wegel naar haar.

Hij bleef buiten aan het venster staan, lachte haar eens vaderlijk toe, en toen Maria, die recht gestaan was, hem zijnen zegen vroeg, gaf hij hem haar met lui gebaar, en zei daarna, dat het een schone avond was, maar dat er morgen wel zou kunnen regen komen.

Bedeesd en vol eerbied voor den dienaar Gods gaf zij karig bescheid en liet de avondstilte heersen.

Het hoofd van dezen paap was groot, rood en vetblinkend tegen de avondlucht.

‘Ja, ja, het is goe weer,’ zei hij nogmaals. Want hoe hij ook vol iever was voor 't zieleheil zijner schapen, toch kon hij niet den geest van God in zijne woorden leggen. Hij bezag Maria, die niets op haar gemak in den boek aan 't blaren ging. Hij zag maar al te duidelijk hoe dit meisje vrouw aan

[pagina 8]
[p. 8]

't worden was, en hoe zij haar borsten wegdrukte in het spannende, zwaarplooiend blauwe kleed. En vol bekommernisse om haar zielezuiverheid zocht hij naar woorden om haar zijn onrust diets te maken. Want hij wist maar al te wel hoe gevaarlijk de duivel zoekt en vindt, bijzonder in den maagdekenstijd. En hij zei: ‘Ge zoudt nonneken moeten worden.’

‘Ja?’ vroeg Maria verschietend.

‘Ja,’ zei de paap.

Weer kwam de stilte tussen hen, de avond groeide en een ster kwam hen bezien. Eindelijk zei de man dat hij naar 't lof moest gaan, wenste haar een goeden nacht en zette zijn lezende wandeling langs een smalle wegel door de velden voort, in de richting van een spits kerktorentje.

Maria was daarna zeer aangedaan. Nonneken worden!

Medeen zag zij het klooster der witte nonnekens, waar het proper en helder was en waar de zoete, fijne geur van wierook in de lange gangen hing.

Het was haar steeds een aangename stond als zij bij de zusterkens haar kant kwam leveren. Zij konden toch zo gemakkelijk lachen, waren steeds opgeruimd, pratend en vlug, en zolang het seizoen duurde vulden zij het biezen korfken van Maria met de schoonste, sappigste appelen. 't Moest er plezierig zijn. Maar dan zou ze nooit meer door de verre velden kunnen wandelen, geen kruid en waterlelies meer kunnen plukken langs het water van de Nethe, de leeuweriken niet meer naar den hemel zien klimmen en niet meer de goedheid van den avond voelen nijgen op haar hart! De velden met hun sneeuw en hun zon, met hun bloemen en patattenvuren, och 't was er toch heerlijk! en zo aangenaam om te bidden!

En Maria zag over het land en voelde tranen in de ogen komen.

De hemel was blauwer geworden, maar een ijl groen licht bleef hangen, daar waar de zon was heengegaan; daartegen stonden de bottende bomen fluwelig zwart en er was

[pagina 9]
[p. 9]

een verre stilte over het land. Een vledermuisken fladderde voorbij de manesikkel, en door het berkebomendreefken stuurde een manke herder zijn schapen naar den stal

Toen bromde de klok voor 't avondlof en in de verte wierd er een lichtje aangestoken.

Maria ging met een zucht van 't venster weg. Zij wierp haren blauwen katoenen kapmantel om, nam haar kerkboek van de schouw en ging naar 't lof.

Zij stapte door het dreefken, hare klederen ruisten in de stilte en heur hart woog zwaar van weemoed.

En toen gebeurde het.

Er waaide een zoet muziek door de fijne takken der bomen. Maria zag bevreesd omhoog en toen ze weer voor zich keek, stond er daar, geweven uit avonddamp en maneschijn, een overschone engel met kersrode kazuivel om, en leliënbloemen in zijn hand.

Hij was doorlicht van een hemels vuur en blonk als een kerkraam in de zon. Met zijn ruisende pauwsteertenvlerken hief hij zich boven den grond, en een bedwelmende reuk van violen en kruidnagelen walmde van hem uit.

Het was alsof Maria ineens dat zag, wat ze steeds had verlangd, maar nooit had kunnen bepalen, en zonder vrees, maar overlopend van eerbied en ootmoedigheid, dierf zij den engel niet bezien en knielde neer in de madeliefkes van den weg.

En met een wonderzoet geluid, nooit van een mens gehoord, lijk een orgel, zong het uit den schonen engel zijn mond, dat zij gegroet was en den Heer bezat, en zij gebenedijd was onder alle vrouwen, alsmede de heilige vrucht haars lichaams.

Maria dierf niet te vragen hoe dit gebeuren zou, maar de engel zong: ‘De Heilige Geest zal over U nederdalen en de kracht des Allerhoogsten zal U overlommeren.’

Er kwam toen een stilte, waarin Maria sprak vol overgave en bevend van verheuging: ‘Ziehier het dienstmaagdeken des Heren, mij geschiede naar uw woord!’ en als Maria

[pagina 10]
[p. 10]

weder opzag om den engel met haar ogen te bedanken, dreef het muziek uit de bomen, was het weer stil en avondeenzaamheid en trage nevelen bedekten de velden...

Als Maria weder binnenkwam, vergat zij de lamp aan te steken, en wenend viel zij op tafel. Zij weende van overgroot geluk en van wondere begenadiging, dat de tranen op de gele bloemen lekten.

Buiten stond de lucht vol sterren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken