Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Pijp en toebak (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Pijp en toebak
Afbeelding van Pijp en toebakToon afbeelding van titelpagina van Pijp en toebak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.80 MB)

Scans (10.78 MB)

ebook (4.28 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Pijp en toebak

(1933)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 131]
[p. 131]

Mademoiselle de Chanterie

't Was die dag toen de kastanjelaar zijn keersen opstak dat er na de noen, een gesloten voituur voor 't huis van de pastoor van 't Begijnhof stil hield. Er stapte een slanke, blonde dame uit in purperen zijden kleed.

De koetsier ging daarover in 't stamineeken wachten. Hij at er een boterham met hesp, en na

illustratie

de tweede pint wist de bazin al, dat hij die dame uit Brussel had meegebracht, dat ze van Parijs kwam, en ze geweldig rijk moest zijn, want zij had een camee opsteken, zei hij, roos lijk een garnaat, waarop een wit engeltje met boog en pijltjes door de wolken en de bloemen vloog. Een stuk dat ge zeker voor geen tweeduizend frank kunt koopen, en schoon dat die vrouw is. Ik heb haar van dichtbij bezien. Een engel. Ik heb nooit zoo voorzichtig gereden. Want het is voor een goede koetsier niet eender wie hij vervoert. Oude, leelijke wijven, daar rotsen en botsen we mee, dat hun beenderen gelijk gebroken pijpesteelen in hun vel
[pagina 132]
[p. 132]

overhoop rammelen. Ik snak al naar straks om haar weer terug te kunnen voeren.

Maar wat ze hier eigenlijk kwam doen, daar kon hij geen antwoord op geven, daarbij dat zijn mijn zaken niet, zei hij, en hij viel stillekens in slaap in het rustig stamineeken.

Een uur nadien kwam de meid van de pastoor op de ruit tikken en aan de bazin zeggen, de koetsier te roepen.

De pastoor kwam zelf in de deur, gaf hem geld en een handsvol cigaren.

Al wegrijdende riep de koetsier naar de bazin die natuurlijk kwam zien: - Ze blijft. Spijtig voor mij, zoo alleen naar Brussel! En krachtig smorend reed hij er van door.

Toen het avond geworden was, zagen de menschen de pastoor met die dame het begijnhof optrekken, naar 't huis van Juffrouw overste.

- Een nieuw begijn bijgekomen, ging het gezegde.

Doch 't was niet zoo. Een week later woonde die rijke dame, in het klein huizeken ‘De Goede Herder’, bij 't begijntje Verdonck, achter de kalvarieberg.

Een rijke dame in zoo een klein, simpel huizeken! En ze naaide en brodeerde voor de menschen uit de stad!

De tongen gingen hunnen gang, en achter de gordijntjes wierd naar het raadsel gezocht.

[pagina 133]
[p. 133]

Mademoiselle de Chanterie, zoo was haar naam, was de eenige dochter van een grooten bankier uit Parijs. Toen zijn vrouw stierf had hij haar beloofd al zijne zorgen aan hun eenig kind te besteden. Hij gaf haar een schitterende opvoeding. Hij bewonderde haar, en werkte en handelde voor haar toekomst zonder rusten of verpoozen. Zijn rijkdom was fabelachtig, heel de hooge wereld en alles wat zich aan kunst en talent onderscheidde schitterde op zijn geroemde wekelijksche soirees. En in Gasconje waar hij een prachtig kasteel bezat, ontlook de langverwachte liefde tusschen een graaf van hoog aanzien en zijn dochter.

De groote bladen schreven heelder kolommen over het verlovingsfeest

Mademoiselle de Chanterie begon toen God en het leven te danken. Zij verborg haar schoon aangezicht in de bloemen, van geluk. Wat kon haar al die weelde en dien roem schelen nu zij de liefde had gevonden! Zingend riep zij naar de lucht. ‘Ge moogt mij alles ontnemen, als onze liefde maar behouden blijft!’ En alles werd haar ontnomen, en ook de liefde. Een maand voor haar huwelijk, terwijl men den bruidskorf gereed maakte, een kasteel in Normandië luisterlijk in orde bracht, en men de hoogste namen uitzocht voor de feestvierders, wierd de vader onrustig, zat in zijn eigen te spreken, zuchtte, sloeg zijn handen tegen zijn blinkend voorhoofd. En opeens, zoo onverwachts, klonk het schot. De vader lag dood aan de fontein. Bij het nazien der nalatenschap bleek dat de bankier alles verloren had. Alles wierd verkocht,

[pagina 134]
[p. 134]

kasteelen, meubelen en kleederen. Mademoiselle Hélène hield niets over dan haar purperen zijden kleed, de schoone camee en de brieven van haren geliefden, die van zich niet meer liet hooren. Zij verliet de puinen van hare glorie. Er kwam een gevoel van opstand in haar, dat weldra omkeerde in een verlangen naar afzondering en stilte. Een trotsche afzondering. In die dagen toen ze bij een oude dienstmeid woonde, kwam haar bij toeval het boek ‘L'Histoire des Béguinages en Flandre’ in handen. Zoo kwam ze naar het kleine stadje. Maar de liefde was in haar zoo diep en heerlijk geweest, dat ze zonder die herinnering niet meer wilde leven. Toen begon ze den schijn, den overschot, den echo van hare liefde te beminnen. Zij naaide en brodeerde witgoed voor de stad en met de magere verdiensten kon ze haar leven onderhouden. Ze was geduldig, vriendelijk en stil. Maar 's Zondags als de lamp brandde, lei ze de camee die ze van haren beminden gekregen had voor haar op de tafel en dan schreef ze opgewonden naar hem een brief, waarin ze op vier volle bladzijden de onvergankelijkheid van hare liefde uitdrukte. Zij herlas hem, vouwde de brief dan toe, sloot hem in een omslag, waarop ze zijn naam en adres schreef en lei hem bij de andere brieven in een naaikistje.

...... En zoo gingen de jaren voorbij in een onbereikbaar verlangen en een gedwongen herbeleving harer herinneringen. Ze was gelukkig, ze droeg met St. Margeriet mee de zilveren relikwiekast in

[pagina 135]
[p. 135]

de processie, en schreef alle jaren het gedicht voor mijnheer pastoor zijnen feestdag. Intusschen stapelden zich de liefdberieven op en was het naaikistje te klein geworden en wierd er een houten, oude hoedendoos voor gebruikt. Nooit vernam ze nog iets uit Frankrijk, uit Parijs, uit Gasconje. Ze verwachtte ook niets. Ze dacht soms zoo van ver: haren geliefde kon reeds lang dood zijn, of getrouwd en in het bezit van kinderen. Maar daar ging ze niet op in, voor haar bleef hij altijd den blonden, jongen man, die met het verloop van tijd niet veranderd was, en in hare verbeelding acht en twintig jaar bleef. Nochtans waren er in haar schoon gelaat de rimpels gekomen, de wangen zakten af, de ronde keel verschrompelde en de roode mond verloor zijn verlangende lijn. En toch, alle weken nieuwe brieven. En zoo ging haar leven stillekens uit, in 't stille huis achter de kalvarieberg. Op een Zondag toen ze pas een brief begonnen was, zakte haar grijs hoofd naar de tafel en zoo vond men haar 's morgens. Zooals ze vroeger de wensch had uitgedrukt aan den pastoor, hechtte deze de camee bij de vele andere juweelen rond het beeld van O.L. Vrouw van de Stilte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken