Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De memoires (2002)

Informatie terzijde

Titelpagina van De memoires
Afbeelding van De memoiresToon afbeelding van titelpagina van De memoires

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.96 MB)

XML (1.40 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De memoires

(2002)–Leo Tindemans–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 527]
[p. 527]

43
Veiligheid en Defensie

In de maand maart van het jaar 1995 kwamen de leden van de Commissie Veiligheids- en Defensiebeleid uit het Europees parlement tot de conclusie dat ze de problematiek zelf moest aanpakken, als bijdrage tot de Intergouvernementele Conferentie aangekondigd voor 1996. De Europese Commissie kwam immers niet met voorstellen voor deze sectoren en de Raad bleef al even lusteloos. Een andere niet minder ernstige reden was gelegen in het feit dat een geloofwaardig Buitenlands Beleid steeds de steun behoefde van een veiligheids- en defensiebeleid. Sinds het Verdrag van Maastricht had de Europese Unie verklaard op die gebieden tot een gemeenschappelijke politiek te willen komen.

Zulke beslissing zou in vroeger jaren debatten over de verhouding tussen het leger en de natie, later een controverse over het leger, en nog later een polemiek over een Europese verdediging hebben uitgelokt. De concretisering van dit ernstige besluit bleef echter uit. In het Europees parlement werd almaar sterker gehoord wat de vertegenwoordigers van het volk over dit probleem dachten, nu Commissie en Raad toch niet bewogen. Dat verlangen verkreeg inwilliging. Niemand verlangde kandidaat te zijn voor die taak tot men mij de vraag officieel stelde en ik ze aannam. Tevens kregen ook de commissie Institutionele Problemen en de subcommissie Veiligheid, Defensie en Ontwapening de opdracht een aanvullend advies uit te brengen, overeenstemmend met hun bevoegdheid. Toen er echter een tekst werd voorgedragen in het parlement merkte ik hoe verdeeld de geesten waren en hoevelen de vraag naar een veiliger bestaan liefst negeerden. Ik stond voor een uitdaging. Ofwel probeerde ik toch een meerderheid te overhalen voor mijn stellingen, met het risico te mislukken, ofwel besloot ik me als rapporteur terug te trekken, wat een nederlaag betekende.

[pagina 528]
[p. 528]

Ik besliste om Veiligheid en Defensie afzonderlijk te behandelen. Dat betekende twee verslagen die later konden worden samengevoegd. Het voorstel werd aanvaard en ik kreeg weer hoop, althans voor het eerste deel, want wat kon men eigenlijk tegen een streven naar meer veiligheid inbrengen? Ik ging uit van de verklaring dat de Europese Unie een gemeenschap van lotsverbonden landen vormt die zich met het Verdrag van Maastricht tot een Unie heeft uitgeroepen, bevestigd op het internationale vlak door de uitvoering van een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid. Met de EGKS al wilden de Founding Fathers oorlog voorkomen. De preambule tot het Verdrag van Rome legde de beginselen van een vredesbeleid vast, met name vrede, welzijn en werkgelegenheid. Met het Verdrag van Maastricht werd nog een stap verder gezet. In 1997 zouden overigens de beginselen van een defensiepolitiek worden bepaald aangezien de conceptuele standpunten bij de lidstaten nog ver uit elkaar lagen.

Maastricht verschafte in ieder geval een referentiekader voor een veiligheidsbeleid. Ik kon dat samenvatten in vijf punten. Ten eerste, bescherming van gemeenschappelijke waarden, fundamentele belangen, en onafhankelijkheid van de Unie; ten tweede, versterking van de veiligheid van de Unie en haar lidstaten; ten derde, handhaving van vrede en verbetering van internationale veiligheid overeenkomstig de beginselen van het Handvest van de VN, de Slotakte van Helsinki en de doelstellingen van het Handvest van Parijs; ten vierde, bevordering van de internationale samenwerking; ten vijfde, ontwikkeling en bekrachtiging van de democratie en de rechtsstaat, en eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden.

Het rapport poneerde dat de Europese Unie in het kader van haar veiligheidsbeleid op autonome wijze gebruik kon maken van gewapende strijdkrachten of kon deelnemen aan collectieve operaties, besloten in de VN of in de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), bijvoorbeeld voor de vervulling van Petersbergmissies (peacekeeping, peacemaking, peace enforcement, ook aanvaard door de niet-gebonden lidstaten), vrede behouden, herstellen of opleggen. De uitvoering kon worden toevertrouwd aan de WEU, eventueel in samenwerking met de Navo. De Europese Raad van Lissabon van 1992 had voor een dergelijke veiligheidspolitiek vier gebieden vastgelegd: de OVSE; het beleid van ontwapening en wapenbeheersing in Europa; de onderhandelingen over nonproliferatie van kernwapens; de economische aspecten van veiligheid, ook wapenexport.

[pagina 529]
[p. 529]

Het paste vanzelfsprekend dat ik een onderscheid maakte tussen externe en interne veiligheid. Tot de eerste rekende ik volgende punten: de integriteit van het grondgebied van de Unie; de wapenbeheersing; de onopgeloste grensproblemen of problemen met minderheden. Op dit gebied kon het Stabiliteitspact voor Europa, goedgekeurd op 21 maart 1995 in Parijs, als een belangrijk feit worden beschouwd. Daarnaast behoorden er ook toe: de ongelijkheden tussen rijke en arme landen en milieubescherming. Tot de interne veiligheid rekende ik enerzijds terrorisme, georganiseerde misdaad, verboden handel en anderzijds de economisch-sociale crisis.

Ik bevestigde dat het lidmaatschap van de Europese Unie al een veiligheidsfactor op zichzelf vormde. Op 15 juli 1996 legden de vijftien lidstaten van de EU een verklaring af waarin sprake was van de ‘natuurlijke solidariteit’. Bovendien waren elf lidstaten van die Unie lid van de Navo en tien van de WEU. De artikels 5 zowel van het Verdrag van Washington als dat van Brussel betekenden een veiligheidsgarantie. Mijn verslag verleende grote aandacht aan de regionale veiligheidsaspecten en ik weidde uit over de landen aan de Oostgrens van de Unie, het Balkangebied, het Oostzeegebied, het Middellandse-Zeegebied, het Zwarte-Zeegebied, Kaukasië en het Midden- en Nabije Oosten. Enkele aanbevelingen werden geformuleerd met de bedoeling er de aandacht van de komende IGC op te vestigen.

Ten slotte stelde ik dat een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid alleen, de EU niet tegen alle bedreigingen kon beschermen. Bijgevolg werd aanbevolen dat overeenkomstig artikel XII van het WEU-Verdrag een conferentie van het type Messina zou worden bijeengeroepen om over defensie te beslissen. De ontwikkeling van een veiligheidsbeleid zou de weg openen voor een gemeenschappelijk veiligheids- en buitenlands beleid, met inbegrip van de defensie.

Defensie

Na de Veiligheid kwam de Defensie aan bod. De titel van het rapport daarover verraadde de moeilijkheden waarmee we hadden af te rekenen: Over de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid van de Europese Unie. Het vertrok van het axioma dat zulk beleid alleen zin had wanneer het diende ter ondersteuning van een gemeenschappelijk buitenlands beleid. Over dit laatste oordeelde ik terecht dat het totnogtoe

[pagina 530]
[p. 530]

onvoldoende gestalte had gekregen. Zulk Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB) zou trouwens zijn gebaseerd op diverse componenten: de traditionele buitenlandse politiek met diplomatieke kanalen, ontwikkelingshulp, handel, vredesbewaring, conflictoplossing, ontwapening en militair defensiebeleid. Dit laatste was bijgevolg een van de middelen om de veiligheid van de lidstaten en de burgers te waarborgen en de territoriale integriteit te beschermen. Het kon ook een element betekenen in de crisispreventie. Op dit ogenblik vervulde de Navo deze opdracht.

De Noord-Atlantische Raad van 3 juni 1996 in Berlijn erkende de veiligheids- en defensie-identiteit binnen het Atlantisch Bondgenootschap. Het concept Combined Joint Task Forces liet toe dat een GBVB in een bilateraal of multilateraal kader met de infrastructuur en de middelen van het Bondgenootschap kon werken, ook als de Verenigde Staten niet zouden deelnemen aan de operatie. We mochten niet vergeten dat de totstandkoming van een open binnenmarkt in de bewapeningssector en de productie van gemeenschappelijke militaire uitrustingsgoederen essentiële onderdelen waren van een gemeenschappelijk defensiebeleid. Dit kon samengaan met de doelstellingen van wereldwijde ontwapening. Aldus keurden de vijftien lidstaten van de EU een gedragscode voor wapenexperts goed.

Ik pleitte nogmaals voor de publicatie van een Witboek over de vredesoperaties. Het kon bijdragen tot de harmonisatie van de defensiedoctrines van de lidstaten. Een Raad van ministers van Defensie leek me onmisbaar, terwijl de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie in bepaalde gevallen gezamenlijk zouden vergaderen. Het was aangewezen dat de secretarissen-generaal van de Navo en de WEU minstens tweemaal per jaar met de bevoegde commissies van het parlement zouden samenkomen.

Belangrijk in mijn ogen leek het inzetten van politietroepen in crisisperiodes. Ik had in de Balkan kunnen zien op welke geïmproviseerde wijze deze manschappen vaak werden ontplooid. In eigen land waren hun relaties met Binnenlandse Zaken en Justitie geregeld. Maar de opvatting van die banden verschilden van land tot land. Hoe moesten we dat oplossen in een Europees kader? Het scheen me dringend nodig tot een Europese doctrine te komen en aan te dringen op de beschikbaarheid van bekwame, gemotiveerde politiekrachten.

Zulk beleid kon vanzelfsprekend in zijn conceptie niet tegen iemand zijn gericht. We moesten bijgevolg nagaan op welk niveau de veilig-

[pagina 531]
[p. 531]

heidsvraagstukken tussen de EU, de GOS-landen en Rusland werden besproken.

Ik affirmeerde dat we een samenleving moesten opbouwen ‘die ons eigen was’, met waarden die tegelijk het erfgoed en het gemeenschappelijk scheppend talent van onze volkeren bekrachtigden. Zolang echter die volkeren deze gemeenschappelijke lotsbestemming niet aanvoelden en het gemeenschappelijk belang niet inzagen, zou het voor de Unie moeilijk, zelfs onmogelijk, blijken om haar stem te laten horen. Ik aarzelde niet om mijn stelling van 1976 te herhalen: ‘De Europese Unie blijft onvoltooid zolang ze geen gemeenschappelijk defensiebeleid heeft.’ Hield dat vandaag nog steek met de enorme veranderingen in geografisch Europa en elders en met de vooruitgang van wetenschap en technologie? Er waren ongetwijfeld nieuwe risicogebieden ontstaan. We stelden vast dat landen die het sterkst aan militaire allianties waren gebonden, hun handelingsvrijheid terugnamen wanneer vitale kwesties in het gedrang kwamen. De Falklandoorlog was daar een voorbeeld van. In feite bestond de idee van een Europees defensiebeleid sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog met het Verdrag van Duinkerken (1947), het Verdrag van Brussel (1948), het Verdrag van Washington (1949), het Plan Pleven (1950), de Europese Defensiegemeenschap (1952), de opneming van de Duitse Bondsrepubliek en Italië in de Navo en de WEU (1954), de Fouchetplannen I en II (1961-1962), en ten slotte de Verdragen van Maastricht en Amsterdam (1992 en 1997). Meestal streefden deze pogingen naar een intergouvernementele samenwerking. Voor de EU leidde dit echter niet tot overtuigende resultaten. Zij leverden - dat zei ik al in 1998 - het bewijs dat de betrokken landen nog niet helemaal rijp waren om met een gemeenschappelijk defensiebeleid te leven. Elf lidstaten behoorden tot de Navo, tien waren lid van de WEU, vier beweerden neutraal of niet-gebonden te willen blijven. Nochtans was in Maastricht in 1991 overeengekomen om een gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid na te streven.

Met het oog op de nieuwe IGC (Intergouvernementele Conferentie) deed het Europees parlement onder meer volgende voorstellen: politieke solidariteit en integriteit inzake de grenzen van de EU en haar lidstaten; opname van de economische veiligheid in de verdragen; opname van de opdrachten type-Petersberg in de verdragen; oprichting van een centrum voor politieke analyse, preventie en programmering; versterking van de samenwerking tussen WEU en Europese Unie; bepalen van de vergaderingen van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie; gemeen-

[pagina 532]
[p. 532]

schappelijk overleg inzake bewapeningsbeleid; wijziging van artikel 223 van het Verdrag van Rome ter ondersteuning van een Europese wapenindustrie; gemeenschappelijk restrictief wapenuitvoerbeleid.

Het Verdrag van Amsterdam nam enkele van die voorstellen over. De precisering van een Europees defensiebeleid bleef evenwel noodzakelijk. Het moest bijdragen tot de veiligheid van de leden van de EU, vanaf het ogenblik dat de grenzen van een diplomatiek optreden waren bereikt, ter preventie, ter bescherming van hun territoriale integriteit en ter vergroting van de stabiliteit in Europa. Het zou instaan voor de bescherming van de belangen van de Unie en haar burgers en de verdediging van haar waarden. Het doel was de handhaving van de stabiliteit en de vrede in de wereld, overeenkomstig het Handvest van de VN.

Bij de politieke maatregelen mocht de integratie van de WEU in de EU geen verzwakking van het artikel V van het Verdrag van Brussel betekenen, met name solidair optreden als een lidstaat wordt aangevallen. De secretarissen-generaal van Navo en WEU zouden contact houden met de Commissie Buitenlands Beleid en Defensie van het Europees parlement. Op militair gebied zouden de leidende principes voor het inzetten van een Combined Joint Task Force duidelijker worden uitgewerkt. De oprichting van een cel voor politieke planning en snelle alarmering zou zorgen voor een eigen onafhankelijke planning. Een bewapeningsbureau, waarvan al sprake was in het Verdrag van Maastricht, zou een betere verstandhouding op dat gebied mogelijk maken.

Het probleem van een uitbreiding van de EU werd voorafgegaan door de vraag hoe de Navo zich zou gedragen. Het toekomstige veiligheidsbeleid zou steunen op het in artikel 51 van het Handvest van de VN erkende recht op collectieve defensie. Eens te meer: het zou tegen niemand zijn gericht.

Alles wel overwogen was het onderscheid tussen ‘Veiligheid’ en ‘Defensie’ in grote mate een kwestie van woorden. Het defensiebeleid moest worden begrepen als de mogelijkheid voor een land (of een groep van landen, zoals de EU) om zijn belangen en waarden te verdedigen en zijn internationale verplichtingen na te komen, dit laatste in het kader van de VN en de CVSE. Tegen die achtergrond leken kwesties als neutraliteit en niet-gebondenheid voorbij gestreefd. Een GBVB had de plicht - de verdomde plicht - het defensiebeleid zorgvuldig te onderzoeken. Een Buitenlands Beleid beschikte nu eenmaal niet over zo veel middelen, het moest worden geschraagd door een defensiepolitiek. De EU kon dit maar doen door de WEU te integreren en de gemeenschappelijke belangen te

[pagina 533]
[p. 533]

bepalen. Er kon echter geen gemeenschappelijk buitenlands beleid komen zonder gemeenschappelijke wil. De relaties tussen de Verenigde Staten en Rusland zouden ongetwijfeld een invloed uitoefenen op het politieke klimaat in Europa. De vraag naar een strategisch partnerschap tussen een uitgebreide EU, de Verenigde Staten, Rusland en andere GOS-landen verdiende veel aandacht. Op die wijze kon de mogelijkheid worden onderzocht om collectief in te staan voor de veiligheid in gevoelige gebieden als de Zwarte Zee, de Kaukasus, de Kaspische Zee en het Midden-Oosten.

Op het ogenblik dat ik deze woorden schrijf, is de historische Conventie in Europa al begonnen. Zal ze in staat zijn om deze vragen te behandelen met de ernst die ze verdienen? Het gaat inderdaad om de toekomst van dit continent, van de transatlantische overeenkomst in de nieuwe wereldconstellatie. Dit is een kwestie van ‘zijn of niet zijn’. Weten we wat we willen?

Ik heb hier mijn tekst over defensie in de Europese Unie even laten overlopen in een hedendaagse beschouwing. Maar in het parlement verkregen mijn voorstellen een ernstige meerderheid, gedragen door verschillende politieke strekkingen. Zowel de Europese Volkspartij als liberalen en een aantal socialisten en radicalen keurden het goed. In Straatsburg werd de goedkeuring aangevoeld als een aansporing voor Raad en Commissie en een doorbraak van defensie en veiligheidsdenken in Europese kringen. De internationale media besteedden er aandacht aan. In België niets.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken