Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De memoires (2002)

Informatie terzijde

Titelpagina van De memoires
Afbeelding van De memoiresToon afbeelding van titelpagina van De memoires

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.96 MB)

XML (1.40 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De memoires

(2002)–Leo Tindemans–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 583]
[p. 583]

49
IJdelheid der ijdelheden

Vaak schieten me de woorden te binnen die ik bij Emmanuel Mounier - een van de pioniers van het ‘communautair personalisme’ waarvan ik een aanhanger ben geworden - vond toen ik hem begon te lezen: ‘Une vie n'est pas brisée, qui a porté un grand témoignage.’ Een leven dat een grote getuigenis heeft afgelegd, is niet gebroken. Ik ben van die stelling vast overtuigd. Zulk leven wordt niet gebroken.

We kennen allen de spreuk: ‘IJdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid.’ Het heeft me altijd verbaasd, hoeveel mensen - hoe knap ook - hypergevoelig zijn voor onderscheidingen, nationale en internationale. Bij mezelf stelde ik op dat gebied een afwezigheid van enige passie vast. Dit belet niet dat mij zes ‘prijzen’ werden toegekend die me gelukkig hebben gemaakt en die in mijn leven ongetwijfeld iets hebben betekend. Ik heb er nog andere gekregen, maar ik wil er mij zes in herinnering brengen omdat ze betrekking hebben op mijn politiek en geestelijk engagement. In die zin vormen ze een getuigenis.

 

De eerste mocht ik in 1976 in Aken in ontvangst nemen en droeg de prestigieuze naam Karlspreis. De stad Aken had de figuur van Karel de Grote opgeroepen om er de Europese gedachte mee te dienen. De Brit Roy Jenkins sprak op de plechtigheid een opmerkelijke rede uit, waarvoor de voortreffelijke auteur zich de moeite had getroost haar zelf helemaal op te stellen. Vele ‘grote namen’ uit Europa werden onder de toehoorders opgemerkt. Mijn vrouw en mijn kinderen waren ook aanwezig.

De tweede werd me toegekend te Paderborn en droeg de naam Liboriusmedaille, ter nagedachtenis van de heilige Liborius, die zowel in le Mans als in Paderborn wordt gevierd omdat hij met de pelgrimsstaf in de hand de gebieden doorkruiste die nu Frankrijk en Duitsland worden

[pagina 584]
[p. 584]

genoemd. Hij wilde toenadering en vrede brengen tussen volkeren die elkaar in de geschiedenis zo dikwijls naar het leven hadden gestaan. Vandaar ook dat de volledige naam van de prijs is: ‘Liboriusmedaille voor vrede en vrijheid.’ Men bedoelde in feite ‘blijvende verzoening’, wat met het woord ‘vrede’ goed werd samengevat. Er lag onwillekeurig ook een verzuchting in voor het deel van Europa dat niet op de plechtigheid was vertegenwoordigd.

De derde was de Stresemannmedaille. Dit was een prijs die in Duitse kringen met belangstelling voor Buitenlandse Politiek hoog aangeschreven stond. Gustav Stresemann was na 1923 gedurende enkele maanden kanselier van de jonge Duitse Republiek geweest, maar dankte zijn reputatie aan zijn houding die hij tussen 1923 en 1929 als minister van Buitenlandse Zaken had aangenomen. Hij had zijn politiek gevestigd op het Verdrag van Locarno. Dit hield een aanvaarding in van de beslissingen die in Versailles waren genomen. Daardoor had hij zich de haat van de nazi's op de hals gehaald. Hij vond in zijn Franse collega Aristide Briand een tegenspeler die de betekenis van zulke politiek begreep. Beiden lanceerden een Europees initiatief bij de Volkenbond in Genève, maar Stresemann stierf vooraleer het tot rijpheid was gekomen.

In 1979 publiceerde ik over hem een uitvoerig essay in Het Tijdschrift voor Diplomatie. In de DDR werd hij nog afgeschilderd als een suppoost van het westerse kapitalisme, in de Bondsrepubliek integendeel gold hij als een Realpolitiker die de Europese gedachte genegen was. Dat de prijs die zijn naam droeg aan een Belg werd gegeven, had meer dan een symbolische betekenis. In zijn politieke apenjaren had Stresemann immers nog geijverd voor een annexatie van Antwerpen bij Duitsland.

De vierde was de Schumanprijs. Dit gebaar deed me bijzonder veel genoegen. Ik had Robert Schuman, de man die de eerste Europese Gemeenschap (EGKS) tot een werkelijkheid had gemaakt, nog even gekend. Dat de prijs die de naam droeg van deze christen-democraat, pionier van Europa, aan mij werd gegeven, ontroerde me. De plechtigheid vond plaats in Bonn, in de aanwezigheid van velen die mee hadden geijverd voor de Europese integratie, voor de verzoening tussen Duitsland en Frankrijk, toen dit nog niet als een vanzelfsprekende politieke daad werd beschouwd. Ik besloot mijn antwoord op de laudatio met volgende woorden: ‘Van hem werd gezegd dat hij Thomas van Aquino en Johannes a Cruce las en commentarieerde, bij wijze van ontspanning. Hij zocht in het politiek debat nooit te kwetsen, zelfs niet als hij gemeen werd aangevallen. Hij was en bleef een man van cultuur, vertrouwd met de

[pagina 585]
[p. 585]

Germaanse en Latijnse prestaties daarvan. Hij stond bekend als een beginselvast maar verdraagzaam man. Zijn evenwicht, maar ook zijn overtuigingskracht, putte hij uit zijn diepe christelijke levensbeschouwing waarop zijn hele leven was gericht. Indien men één aspect van Schuman zou uitkiezen om zijn persoonlijkheid op gebalde wijze weer te geven, zou men zonder twijfel moeten wijzen op zijn sterk innerlijk leven. Hij kon zijn actief bestaan perfect verbinden met grondige studie en contemplatie. Deze eigenschappen maakten hem tot een rots in de storm. Hij was wars van uiterlijkheden. Hij was de grote politicus die in deze rumoerige tijd geen zucht naar public relations vertoonde. Hoe meer men Robert Schumans leven bestudeerde, hoe meer men onder de indruk kwam van zijn degelijkheid, zijn politieke zuiverheid, zijn menselijke waarde, zijn prachtig voorbeeld.’

De vijfde onderscheiding, de dr. Heinrich Braunsprijs, had voor mij een zeer persoonlijke betekenis. Dr. Brauns was een Duits priester die tussen 1920 en 1928 in de Weimarrepubliek minister van Arbeid was geweest. In zijn memoires zegt de vroegere kanselier Heinrich Brüning over hem dat hij een der opmerkelijkste ministers van de Republiek was geweest en dat alle partijen, met uitzondering van de communistische, grote achting voor hem hadden. Vooral werden zijn talenten van bemiddelaar geprezen dankzij welke hij herhaaldelijk een dreigende politieke crisis had kunnen verdrijven. Brüning had een tijdlang samengewerkt met Carl Sonnenschein, die een organisatie van jonge arbeiders leidde. De werkloosheid in het verslagen Duitsland, bovendien geteisterd door een galopperende inflatie, bleven niet zonder gevolgen bij de jeugd. Brüning kon ideeën van Sonnenschein bij minister Brauns verdedigen en aldus bijdragen tot nieuwe sociale initiatieven. Als student had ik geschriften van Sonnenschein ontdekt. Zij maakten zulke indruk op mij, ook wat hun stijl betrof, dat ik ettelijke bladzijden met de hand heb gekopieerd en, tot op vandaag, heb bewaard. EEG-commissaris Frans Andriessen, die de laudatio uitsprak en die dit - ook als vriend - schitterend deed, maakte zonder het te weten, met het oproepen van dit verleden, iets in mij wakker dat destijds bijgedragen had tot mijn vorming. Dr. H Brauns was een inspirerende figuur uit een ellendige tijd geweest. Zijn nagedachtenis liet ons nu toe de band te maken met de huidige Europese samenwerking en de wil te versterken om door integratie Europa te beschermen tegen de crisis en de werkloosheid die destijds de democratie hadden vernietigd.

De zesde onderscheiding die me zowel cultureel als politiek verblijdde was de toekenning van de gouden Chateaubriandmedaille. Hoe

[pagina 586]
[p. 586]

het er officieel is toegegaan, ben ik nooit te weten gekomen maar de Chateaubriandkering, een uitstekende kleine think tank met internationale samenstelling, had er beslist iets mee te maken. De medaille werd me in de Franse Senaat door zijn voorzitter, Alain Poher, overhandigd. Nu heet de kring Actiecomité voor de Europese Unie, maar bij zijn stichting had hij met trots de naam Chateaubriand aangenomen. Luidens de stichtingsakte werd in de Franse schrijver en politicus een voorbeeld gezocht, aangezien hij de enige persoonlijkheid met grote envergure was die niet met Napoleon had geheuld. Ik had als onderwerp voor mijn dankwoord twee aspecten van de actuele politiek gekozen: enerzijds de houding van kleine landen in de wereld, anderzijds een gemeenschappelijk Europees buitenlands beleid. In 1991 was in Maastricht aangenomen dat een Europese pijler in de Atlantische Alliantie zou worden gevormd. Een gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid zou kunnen leiden tot een geloofwaardige Europese defensie. Ik feliciteerde Frankrijk en de Bondsrepubliek, die poogden met elkaar een defensiebeleid tot stand te brengen. Dit kon het vertrekpunt voor een breder bondgenootschap worden. Mijn stelling bleef: zonder defensiebeleid geen Europese Unie. Het tweede voorwerp van mijn zorg was de toekomst van onze landen. België was een creatie van de mogendheden en een factor van Europees evenwicht. De grote Raymond Aron had geschreven dat niet zijn strategische betekenis België tot een actor maakte op zoek naar een autonome politiek, maar wel tot een territorium van betwisting tussen de belangrijkste actoren. De waarde van een Europese Unie kon bijgevolg niet genoeg worden geprezen.

Het gebeurt wel meer dat onderscheidingen slechts gedurende een dag - die van de uitreiking - het leven verfraaien. De zes prijzen waarvan ik even de betekenis heb toegelicht, hielden elk een herinnering in, maar ook een aansporing om het pad dat ik had gekozen niet te verlaten. Geen van de zes verdiende banaal te worden genoemd. Voor mij hebben ze in ieder geval een meer dan gewone waarde. Zij bevestigen ook dat ik mijn krachten aan waardevolle doelstellingen heb besteed.

Wat nu?

Wie memoires schrijft aan het einde van een loopbaan (een leven?) wordt onvermijdelijk geconfronteerd met de vraag: ‘Wat nu?’ Dit is anders dan bij iemand die nog veel te verwachten heeft en bij wie de ambities het

[pagina 587]
[p. 587]

slapen nog bemoeilijken. Iemand van deze laatste categorie kan - tijdelijk - worden getroost met de woorden van een Engelse vriend die me een briefkaart stuurde met daarop: ‘There is life after politics. Believe me.’ Maar wie de tachtig heeft bereikt kan zich met zulke passe-partout niet tevredenstellen. De waarheid is dat ik het laatste hoofdstuk van mijn leven ben begonnen. Nu al vind ik dat de dagen sneller verstrijken dan ooit tevoren.

Het was mijn bedoeling uit mijn belevenissen die door de politiek op een of andere wijze werden beheerst, een aantal feiten en gebeurtenissen te lichten die een verbeterd inzicht kunnen geven in wat er de laatste vijftig jaar - ik rond af- in politiek België is gebeurd. Dit veronderstelt vanzelfsprekend een keuze want ik kan uiteraard niet alles vermelden. Wie echter is verslingerd op memoires of autobiografieën stelt vast dat de meeste auteurs van die genres ook hun uitvaart enigszins voorbereiden, althans schriftelijk. Degenen die na een generale biecht zichzelf ook de absolutie geven - als het geen verwerping wordt - zijn al veel minder talrijk. Wie geeft eigenlijk iets om die memorialistische neigingen? Laten we dus een duidelijk onderscheid maken tussen het verhaal en de verteller. Een mens is een ingewikkeld wezen, een politicus wellicht nog meer. De bekende abbé Henri Bremond beweerde zelfs dat niets raadselachtiger was dan ‘une âme simple’, een eenvoudige ziel. Wat de mens in zijn diepste binnenste waardeert, waaraan hij in de afzondering vasthoudt, wat hij uit de levensstormen heeft overgehouden, zal ik niet aan de openbaarheid prijsgeven.

Politiek wordt gelijkgesteld met openbaar leven en toch heeft de politicus - behalve de idioot - een persoonlijk waardestelsel, een overtuiging waarmee hij zijn bestaan voor zichzelf probeert zin te geven, een innerlijke gedragscode waaraan hij zeer is gehecht. Wellicht heeft hij ook opvattingen die niet voor het marktplein, de microfoon of de camera zijn bestemd. We lopen niet te koop met de gedachten die ons overweldigen als we zelf of onze dierbaren met ziekte worstelen, als we ouderdomsverschijnselen niet meer kunnen verbergen, als we worden ontredderd door verdriet. Zij vormen nochtans in wezen de essentie van een oordeel over ons menselijk bestaan. Ook als we zielsgelukkig zijn. Ik beschouw die gevoelens, opinies of waardeoordelen als zeer persoonlijk en zal er de eeuwigheid mee ingaan.

Mag ik er aan herinneren dat Charles Péguy een der eersten was in moderne tijden die over ‘voor de mens innerlijke schatten’ durfde te spreken. De openbare ambten, de eerbewijzen, de titels noemde hij ‘kleine

[pagina 588]
[p. 588]

eilandjes’, maar de diepe zee bestond uit die andere, persoonlijke, beslissende ideeën, opvattingen en waarderingen die een mensenleven bepalen of een conflict vormen.

Ik prijs me gelukkig met de ouders die de mijne waren. Betere kon ik mij niet wensen. Zij wezen mij de weg naar een verinnigd gezinsleven. Zij droegen er zorg voor dat ik behoorlijke studies kon volgen, ook in moeilijke omstandigheden. Ik deed ervaring op in het beroepsleven zonder dat ik daardoor werd vernietigd of verdorde. Ik behoorde inderdaad tot een generatie die goeddeels in soldatenplunje de dood heeft gevonden. Ik kon gelukkig zelf aan het oorlogsgeweld ontsnappen. Ik mocht doceren aan de universiteit.

Ik kreeg de kans me langs Cepess in te zetten voor ideeën en idealen waarin ik geloofde en ik werd op verantwoordelijke posten geroepen om ze te helpen realiseren. In die geest mocht ik een regering van mijn land leiden. Gaston Eyskens noemde de politiek ‘rough work’. Hij zei dat in het Engels om niet te moeten kiezen tussen de woorden ‘ruw’, ‘ruig’, ‘grof’, ‘hard’ of ‘moeilijk’. Het is niet moeilijk erin te ontsporen. Maar de gemeenschap naar best vermogen dienen is nog altijd het mooiste wat men in een mensenleven kan doen. Voor dat alles spreek ik de oude, geheiligde woorden uit: ‘Deo Gratias.’

 

Edegem, augustus 2002


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken