Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3 (1855)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3
Afbeelding van Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3Toon afbeelding van titelpagina van Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.34 MB)

Scans (4.29 MB)

XML (0.55 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3

(1855)–Hendrik Tollens–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 99]
[p. 99]

Tehuiskomst.

 
Weer een drokken dag gesloofd,
 
Met verpijnde kracht,
 
En een suf gebeuzeld hoofd
 
Met mij t'huis gebragt.
 
 
 
Weer met daaglijksch lief en leed
 
d'Avond achterhaald;
 
En met zorg en eerlijk zweet
 
Weer mijn brood betaald.
 
 
 
Goeden avond, hartlijk wijf,
 
Mijn geluk en lust,
 
Dat mij vurig prangt aan 't lijf
 
En mij welkom kust!
[pagina 100]
[p. 100]
 
Goeden avond! 't uur is daar,
 
Elken dag mijn hoop,
 
Voor vermaak noch feestmisbaar
 
Ooit bij ons te koop.
 
 
 
Eerst nu 't wiegkleed opgedekt
 
Van het speelziek wicht,
 
Dat zijn handjes tot mij strekt,
 
Reeds met de oogjes digt.
 
 
 
Eerst het woelig bed bezocht
 
En de kreb genaakt,
 
En den kindschen ademtogt
 
In de ziel gesmaakt!
 
 
 
Eerst mijn kussen omgedeeld
 
Tusschen al mijn kroost,
 
Dat mij hand en wangen streelt
 
En mij kust en koost. -
 
 
 
Gij, die op mijn rijkdom ziet,
 
Bron van alle goed!
 
o, Versma de bede niet
 
Van mijn vol gemoed.
[pagina 101]
[p. 101]
 
Zie, mijn ziel is aangedaan
 
En mijn stem gesmoord:
 
Maar, o God! toch ook een traan
 
Wordt van U verhoord.
 
 
 
o, Wiens lot gezegend zij,
 
Zalig is mijn deel!
 
Vele kindren gaaft Gij mij,
 
Maar niet een te veel.
 
 
 
'k Heb geen wensch bij hun bezit
 
Dan hun heil alleen,
 
En een traan, die voor hen bidt,
 
Maar geen woorden, neen! -
 
 
 
Goeden avond, lieve vrouw,
 
Die mijn blijdschap ziet,
 
Die uw deel hebt aan mijn rouw
 
En mijn vreugd geniet!
 
 
 
God zij dank! het uur is daar,
 
Dat mij lokt en streelt,
 
Dat ons weergeeft aan elkaar
 
En mij nooit verveelt.
[pagina 102]
[p. 102]
 
o, Die zalige avondstond,
 
Zaligst aan uw zij,
 
Plengt zoo mild zijn zegen rond
 
Tusschen u en mij!
 
 
 
Tuig van ons bevoorregt lot,
 
Lieve, die het deelt,
 
Als dat nooit berouwd genot
 
Ons in stilte streelt:
 
 
 
Als wij, aan onszelv' genoeg,
 
Wat het lot ons gaar',
 
Dat, wat onze bede vroeg,
 
Danken aan elkaar:
 
 
 
Als geen zorg ons hart beklemt,
 
Uit belang of nijd,
 
En geen uitzigt, ver en vremd,
 
Onzen kring verwijdt:
 
 
 
Als ons eigen deel alleen
 
Onzen wensch verzaadt,
 
En geen wereld om ons heen
 
Meer voor ons bestaat.
[pagina 103]
[p. 103]
 
Hij is daar, de blijde stond,
 
Wel ons wenschen waard,
 
Die mij nergens liever vond
 
Dan aan eigen haard:
 
 
 
Hij is daar, en vindt mij weer,
 
Waar de vreugd mij wenkt,
 
En op nieuw een droppel meer
 
In mijn beker schenkt:
 
 
 
Hij is daar, en lokt ons uit
 
Tot den zoeten kout,
 
Die mijn hart zoo streelend luidt
 
En zoo bezig houdt.
 
 
 
Vang het aan dan, zet het in,
 
('t Is uw blijde taak)
 
't Praatje van ons dier gezin,
 
Mijn geliefdst vermaak!
 
 
 
o, Wie oor en aandacht trekk',
 
Boei' met stijl en stem,
 
Roerend is me ons zoet gesprek,
 
Boven kracht en klem:
[pagina 104]
[p. 104]
 
Roerend, als een stille vrees,
 
Om ons kroost bezwaard,
 
Heimlijk in ons binnenst rees,
 
Voor hun lot vervaard:
 
 
 
Roerend, als een blijde hoop,
 
Die zoo zoet verdicht,
 
Neerlonkt op hun levensloop
 
En hun pad verlicht:
 
 
 
Als onze aanblik in 't verschiet
 
Door de neevlen breekt,
 
En een toekomst dagen ziet,
 
Waar ons hart om smeekt:
 
 
 
Roerend, als 't ons innig zegt,
 
Nadenkt en waardeert,
 
Wat ons God heeft opgelegd
 
En van ons begeert:
 
 
 
Als het heimlijk banger slaat,
 
Van die zorg geprangd,
 
Maar aan Hem het overlaat,
 
Wat aan ons niet hangt.
[pagina 105]
[p. 105]
 
Roerend, als de rouw herleeft,
 
Aan 't herdenken vast,
 
Wat ons God ontnomen heeft
 
Van dien lieven last:
 
 
 
Als we een opgewelden traan,
 
Die aan 't hart ontschiet,
 
In elkanders oog zien staan,
 
Dat naar boven ziet:
 
 
 
Als de smarte zoekt naar lucht
 
In 't beklemd gemoed...
 
Roerend dan is elke zucht,
 
Maar ook dan nog zoet.
 
 
 
Zoo vervliegt dat vreedzaam uur,
 
Altijd wél besteed;
 
Zoo verdwijnt het op den duur,
 
Eer ik zelf het weet.
 
 
 
Zoo vervliegt het onverdacht,
 
Met geen verder doel;
 
Maar niet vruchtloos doorgebragt
 
Voor ons dierst gevoel. -
[pagina 106]
[p. 106]
 
Somtijds, in den schoot der rust,
 
Die tot peinzen spoort,
 
Kruipt er, ja, een stille lust
 
Door mijn aders voort:
 
 
 
Heimlijk, tegen wil en dank,
 
Stemt een zoete drang,
 
Als belust op maat en klank,
 
Mijn gevoel tot zang:
 
 
 
'k Grijp onwillens blad en veêr,
 
Onverhoeds ontgloeid,
 
En een liedje rolt er neer,
 
Uit mijn ziel gevloeid.
 
 
 
't Is een liedje, los en ligt,
 
Zonder vlugt of vond,
 
Ruw en kunstloos weg gedicht,
 
Maar toch warm en rond.
 
 
 
't Is een liedje voor ons hart,
 
Voor ons dier gezin:
 
Daar toch is mijn vreugd en smart
 
En mijn wereld in! -
[pagina 107]
[p. 107]
 
Somtijds, als ik los en vlug
 
Langs de luitsnaar strijk,
 
Denk ik aan mijn jeugd terug,
 
In gezang zoo rijk:
 
 
 
't Heugt mij, dat ik rang noch schat,
 
Koningskroon noch staf,
 
Voor de lier gewisseld had,
 
Die natuur mij gaf.
 
 
 
't Heugt mij - wat het oog verlokk',
 
Wat het hart begeer' -
 
Dat geen doel mijn zinnen trok
 
Dan de schim der eer:
 
 
 
Dat een traan mijn oog ontviel,
 
Die aan 't hart ontsprong,
 
Als de pligt mijn volle ziel
 
Tot de koopzorg dwong:
 
 
 
Dat ik, trots den strengen vloek,
 
Die mijn lot mij scheen,
 
Verzen schreef in 't haatlijk boek,
 
Door de cijfers heen.
[pagina 108]
[p. 108]
 
Dat herdenk ik, dat zoo vaak,
 
Dat zoo gaarne, ja,
 
Heimlijk met een stil vermaak
 
En een glimlach na.
 
 
 
Want nu lokt geen valsche pronk,
 
Nu geen schim mij meer,
 
Na mij God aan liefde schonk,
 
Wat ik mis aan eer:
 
 
 
Nu ik dankbaar elders heen
 
Blij en moedig streef,
 
En voor uw geluk alleen,
 
Lieve panden, leef:
 
 
 
Nu om u mij al het zuur
 
Wordt verkeerd in zoet,
 
En mij ieder avonduur
 
Elken dag vergoedt:
 
 
 
Nu na d'arbeid mij de rust
 
Opneemt in haar schoot,
 
Waar gij weer mij welkom kust,
 
Lieve lotgenoot!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken