Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De toeschouwers (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van De toeschouwers
Afbeelding van De toeschouwersToon afbeelding van titelpagina van De toeschouwers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

Scans (7.23 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De toeschouwers

(1963)–Willem van Toorn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 155]
[p. 155]

11

Op maandagmorgen was de wind naar het oosten gedraaid en de vorst was weer begonnen. Oskar was laat en toen hij het schoolplein opkwam, waren de kinderen al binnen, hij hoorde hun stemmen door de openstaande deur, minder luid dan anders. De gordijnen waren nog dicht achter de ramen van het huis. Braakman en Veere stonden in de donkere gang bij de deur van de hoogste klassen. In de deuropening van Oskars lokaal stond het grote meisje en keek naar hen. Braakman had een donkerblauw pak aan, dat er even goedkoop uitzag als het grijze dat hij altijd in school droeg. Hij had wel het gebreide vest eronder aan en zag er bleek en zenuwachtig uit. Zijn wangen waren ingevallen, alsof hij zijn kunstgebit niet in de mond had. Veere praatte zacht tegen hem, met een zorgelijk gezicht. Toen ze Oskar zag binnenkomen, zweeg ze. Oskar voelde zich dom en houterig worden terwijl hij de paar meter van de deur naar de twee mensen aflegde. Hij gaf Braakman de hand. ‘Ik betuig u mijn deelneming,’ mompelde hij. Dat zijn niets-zeggende en belachelijke klanken, dacht hij. ‘Goedemorgen,’ zei hij zacht tegen Veere, die knikte.

‘Dank je Lee. Dank je,’ zei Braakman met een doffe stem. Enige tijd stonden ze zwijgend in de tochtige gang. Een zacht gemompel en gefluister klonk in Braakmans lokaal. Oskar zag het meisje zijn klas ingaan, even later haar hoofd om de hoek steken en het snel weer terugtrekken. Het draagt die witte kniekousen weer, dacht hij. Boven de elastieken is het vel rood, omdat ze daar altijd krabt.

De hoofdonderwijzer legde zijn hand op de kruk van zijn klasdeur. ‘We moesten maar beginnen, dat is het beste,’ zei hij onduidelijk. Hij probeerde tevergeefs te glimlachen,

[pagina 156]
[p. 156]

staarde tussen Veere en Oskar door en haalde een paar maal zijn neus op. ‘Het leven gaat door,’ zei hij.

Veere en Oskar liepen verder de gang in. ‘Hij hoefde nog niet te beginnen,’ fluisterde Veere, zodra Braakman in zijn klas verdwenen was. ‘Maar hij wilde het. Misschien is het ook beter zo. Waarom zou hij daar gaan zitten piekeren over iets dat niemand had kunnen voorkomen. Hij is altijd goed voor haar geweest.’

‘Natuurlijk, dat is zo,’ zei Oskar.

‘Vanavond is de bezoekavond,’ zei Veere. ‘Een lid van de oudercommissie gaat het rondzeggen. Maar jij wist het al.’ Bij de deur van Oskars lokaal bleven ze staan.

‘Hoe was Christ eronder?’ vroeg hij, langs het permanent van Veere het lokaal inkijkend. ‘Voor zo'n meisje moet dat toch iets vreselijks zijn.’

‘Ze was heel flink,’ zei Veere. ‘Ze heeft geen traan gelaten. Misschien was het beter als ze dat wel gedaan had. Toen we haar moeder wasten en aflegden ging ze naar boven, maar daarna kwam ze toch weer beneden.’

Dit kreng heeft het niets gedaan, dacht Oskar, dat lijk versjouwen, dat stijf en ijskoud is, zij is er even schoon en gezond bij gebleven. Vol afkeer keek hij naar het stevige vlees van haar hals en handen.

‘Is ze daar nu alleen?’ vroeg hij.

‘Hoe kom je daarbij,’ zei de vrouw. ‘Dat zou toch met goed zijn. Nee, de zuster blijft tot de begrafenis. Dat heeft Estoppey in orde gemaakt.’ Ze keek Oskar onderzoekend aan. ‘Ja, dat spreekt eigenlijk vanzelf,’ zei hij. Hij glimlachte tegen haar en ging de klas in, trok zijn jas uit en nam plaats aan het tafeltje.

‘Jullie moeten vandaag maar heel stil zijn,’ zei hij zacht. Met Christ is niets gebeurd, dacht hij. Er is niets verloren.

[pagina 157]
[p. 157]

En er is een zuster in huis. Hij haalde zijn zakdoek uit zijn zak en snoot zijn neus. Vol walging zag hij dat er tabakskruimels op de tafel vielen en aan zijn vingers kleefden. De kinderen zaten afwachtend voor hem in het koude licht. ‘Want mevrouw Braakman is eergisteren gestorven,’ zei hij. ‘Dat weten jullie wel.’

 

Terwijl Oskar langs het schoolhek het huis naderde, zag hij het ganglicht in een smalle waaier op de stoep schijnen. De voordeur stond op een kier, een punt van de mat was op de drempel gelegd om te voorkomen dat hij dicht zou vallen.

Oskar ging naar binnen, liet de deur tegen de mat terugdraaien en liep door de tochtige gang naar de kapstok. Zijn oren gloeiden van de koude wind. Is het de gewoonte de jas aan te houden, vroeg hij zich af, of moet je zo lang blijven dat dat onbeleefd zou zijn? Ook de deur van de voorkamer stond open, een zacht, laag geluid van stemmen drong tot hem door. Hij trok zijn jas uit en hing hem aan de kapstok, waaronder hij een paar witte klompen opmerkte. Tussen een aantal vreemde jassen hing de zwarte montycoat van Christ. Ik zal misschien niets van belang tegen haar kunnen zeggen, dacht hij, maar ik zal haar tenminste zien, en haar laten merken dat het voor mij hiermee niet afgelopen is. Hij raakte vlug de mouw van de jas aan, trok een ernstig gezicht en ging met ingehouden adem de kamer in. Er hing een grauwe sluier van sigarenrook in het slecht verlichte vertrek. De tafel was naar het raam geschoven en om de zo ontstane open ruimte stond een aantal stoelen van verschillende soorten, waarop een stuk of tien mensen zaten. Braakman zat naast juffrouw Van de Pol recht tegenover de deur. Christ was er niet. De schuifdeuren en gor-

[pagina 158]
[p. 158]

dijnen van de studeerkamer waren open en in de smalle ruimte tussen de piano en het kastje met Braakmans boeken was de van dof zwart hout vervaardigde kist op twee schragen gezet. Bij het verste einde ervan stond de voorzitter van de oudercommissie, een kleine schrale man, gekleed in een zwart pak met zeer wijde broekspijpen. Hij hield met twee handen een pet op zijn rug en keek bezorgd naar de kist. Het was koud in de kamer. Als het te warm is bederft het sneller, dacht Oskar. Terwijl hij met stijve passen naar Braakman liep, keek hij langs de stoelen. Behalve Veere, die een donkergrijze glimmende japon droeg en zacht praatte met een vrouw die hij alleen van gezicht kende, zaten er nog drie leden van de oudercommissie met hun vrouwen. Een van de mannen, evenals de anderen gekleed in een zwart pak, droeg alleen dikke zwarte sokken aan zijn voeten.

Oskar schudde Braakman, die was opgestaan, ernstig de hand. Hij wist niets te bedenken om te zeggen en mompelde onverstaanbaar: ‘Goedenavond.’

‘Dank je Lee,’ zei Braakman met een trillende stem. Hij liet Oskars hand los en ging weer zitten. Oskar knikte tegen juffrouw Van de Pol en liep naar de kist. Ze moet toch komen, dacht hij. Ik moet haar toch zien, dat is niet veel gevraagd. Hij begon te zweten. De voorzitter van de oudercommissie verliet de ruimte tussen de kist en de piano. Hij gaf Oskar een hand.

‘Goedenavond meester,’ zei de man. ‘Goedenavond,’ zei Oskar. Hij nam de plaats van de man in en keek door het vierkante raampje in het deksel naar het gezicht van mevrouw Braakman. Er was een witte doek over het haar gelegd en de hals was met eenzelfde doek bedekt. Het gezicht had een vuilwitte kleur en een matte glans, alsof het van

[pagina 159]
[p. 159]

paraffine gemaakt was. De lippen waren rood geschilderd. Het heeft niets met een mens te maken, zei Oskar bij zichzelf. Het is dode stof. Van binnen is de vernietiging al begonnen. Het gaat in de grond.

Het zweet jeukte in zijn hals. Hij slikte en keek naar de vloer naast de schraag. Na korte tijd keerde hij terug naar de voorkamer en nam plaats op de korte rij stoelen aan de raamkant, zodat hij de kist recht voor zich had. Naast hem zat de voorzitter van de oudercommissie, die zijn pet op zijn knieën gelegd had en een sigaar rookte. ‘Het is wat meester,’ fluisterde de man. Oskar knikte langzaam en keek naar de vloer.

‘...en die pianolessen zeker,’ zei de vrouw naast Veere.

De rust is al bijna weergekeerd, dacht Oskar. Net als bij een toneelstuk, iedereen kan het einde voorzien, de spanning is eruit. Toen ze gek begon te doen had iedereen een smoes om te maken dat hij wegkwam en uit de verte te kijken. De kamerdeur ging open en een dikke, jonge vrouw in verpleegstersuniform kwam binnen met een blad vol kopjes. Ze deelde ze uit en ging naast Veere zitten. ‘Er komen er niet veel,’ zei Veere zacht. ‘Estoppey kon niet, en zijn vrouw heeft haar al gezien. De burgemeester is wel even geweest.’

Oskar klemde zijn handen tussen zijn knieën en keek door de dichter wordende sigarenrook naar de kist, die hem steeds groter voorkwam.

‘Ze is naar bed,’ zei de verpleegster. ‘De reactie komt nog wel, maar nu sluit ze zich helemaal af.’ Oskar keek op. De vrouw aan de andere kant van Veere schudde met gespitste lippen het hoofd. Hij meende te merken dat Veere op hem lette en keek snel naar Braakman. Ze moesten eens weten, dacht hij. Het zit in haar buik en vreet zich vol en groeit.

[pagina 160]
[p. 160]

De hoofdonderwijzer had zijn handen op zijn knieën gelegd en staarde verbaasd naar het midden van de vloer. Ze komt niet, dacht Oskar. Hoe krijg ik haar in godsnaam te zien? Bij de begrafenis moet ze er toch zijn.

De verpleegster, die een heftig fluistergesprek met Veere had gevoerd, stond op en ging de lege kopjes ophalen. Enkele mensen gaven Braakman een hand en verlieten de kamer.

‘Het is een nieuw soort griep die heerst,’ zei de man met de zwarte sokken luid. ‘A-griep noemen ze het.’

‘Het komt van de slechte zomer,’ zei de voorzitter van de oudercommissie tegen Oskar. ‘Die griep. Het is een epidemie.’

‘Ik had er nog niet van gehoord,’ zei Oskar.

‘Het is over de radio gezegd,’ verklaarde de man. Hij keek naar de studeerkamer en boog zich dicht naar Oskar toe. ‘Er zijn al vier doden van,’ fluisterde hij.

‘Dat is wat,’ zei Oskar. Nog veertien dagen, dacht hij. Ik moet Braakman dat blad vragen en solliciteren. Ik heb haar niets aan te bieden, veiligheid wel het minst van alles. Hij stond op en gaf de man een hand. ‘Goedenavond,’ zei hij. ‘Goedenavond meester,’ zei de man. Oskar knikte tegen Veere en ging naar Braakman.

‘Dank je wel voor je komst, Lee,’ zei de hoofdonderwijzer opstaand. Oskar gaf hem een hand. ‘Ze ligt er bijna... bijna vredig, vind je niet Lee?’ zei Braakman. ‘Dat is een troost.’

‘Dat begrijp ik,’ zei Oskar zacht. Hij groette de man en ging de kamer uit. De voor hem vertrokken mensen verheten juist het huis. Oskar bleef luisterend bij de kapstok staan. Behalve het gemompel uit de kamer was er geen enkel geluid in het huis. Hij trok zijn jas aan en ging naar bui-

[pagina 161]
[p. 161]

ten. Het groepje mensen liep naar de lantaarn aan de westelijke driesprong.

Braakman heeft zijn rol al op zich genomen, dacht hij. De man die een groot verdriet dapper draagt. Voor hij het postagentschap bereikt had, was zijn gezicht gevoelloos van de snijdende oostenwind.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken