Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ramp en misdaad. 1623-1638 (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ramp en misdaad. 1623-1638
Afbeelding van Ramp en misdaad. 1623-1638Toon afbeelding van titelpagina van Ramp en misdaad. 1623-1638

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

Scans (9.33 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ramp en misdaad. 1623-1638

(1924)–Arnaud de Trega–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

In de ‘Wintmolen’.

In de gelagkamer van ‘de Wintmolen’ in de Groote Staat, zaten als naar gewoonte, tegen den avond, vele notabelen en gewone burgers der stad te zamen en spraken over de feiten van den dag.

Eenige vreemden die zich, bij gelegenheid van de Sint Servaasfeesten en de groote processie, te Maestricht bevonden, waren in de ‘Wintmolen’ afgestapt en mengden zich in het algemeen gesprek.

- Ik vrees, zeide schepen van Stockum, dat het een kwestie van dagen wordt en wij zullen de Hollanders het beleg zien slaan voor Maestricht.

- Gij vreest, antwoordde de Leegtenborg, kapitein eener compagnie ruiterij; waartoe vrees? Is de stad niet beter versterkt dan ooit en, wat meer is, wordt zij niet bevolkt door eene burgerij, wier verleden elken vijand waarborgt dat hij op eene hartelijke ontvangst kan rekenen.

- Om niet te spreken, zeide cornet de la Cour, van een garnizoen van 2000 man.

- Heeren officieren, zoo gaf schepen van Stockum tot bescheid, gij vooral, die van Maestrichtschen bloede zijt en de geschiedenis dient te kennen van onze ongelukkige stad, gij moet weten, wat eene belegering beteekent. In 1579 was ik een jongen van 15 jaar; ik heb meegevochten tegen de Spanjaarden; al het leed der belegering beleefd; mijn vader verloren en mijn moeder aan mijne zijde zien vallen in den woedenden strijd. Wij vochten als Maestrichtenaren en wij zullen, als het moet, opnieuw vechten als Maestrichtenaren; vechten tot den dood voor de vaderstad!... Maar toch, jeugdige vrienden, mag een oude man vreezen, dat wij opnieuw door een groote ramp zullen geteisterd worden.

[pagina 2]
[p. 2]

- Bravo! schepen van Stockum, riep een burger, gezeten bij de toonbank. Uwe woorden zijn betrekkelijk verstandig, vergeleken bij de krijgstaal dezer lieden en hadt gij de les getrokken uit de gebeurtenissen van 1579, dan zou uwe conclusie, ten aanzien van een nieuw beleg, heel wat verstandiger zijn.

- Heer Hofmeyer, zeide de schepen, ik verlang nóch uwe ‘bravo's’ nòch uwe terechtwijzing.

- Hofmeyer! wat is dat voor snuiter, zeide de Leegtenborg tot de la Cour; ik heb dat ongunstige gezicht, met die kleine valsche oogen meer gezien en hij vervolgde met stemverheffing: ‘Gij die luistert naar den naam Hofmeyer, zeg eerst eens wie gij zijt, waar van daan gij komt...

- Wil U soms ook weten, waar naartoe ik ga, kapitein, antwoordde Hofmeyer.

- Dat zullen wij later zien, zeide de Leegtenborg; wil voorloopig alleen uwe woorden verduidelijken.

- Ik geloof, dat het een verkapte Hollander is, zeide de la Cour.

- Dan is het zeker een protestant, riep een stem.

- En de zoon van een beeldenstormer, zeide een derde.

- Dus een vijand van Maestricht, riep Laurent Bollen, deken van het gilde der smeden.

- Niet allen tegelijk, zeide de Leegtenborg, laat den man aan mij over.

- Het is geen porture, voor U kapitein, bracht Jan van Sichum, koster van de Onze Lieve Vrouwe, in het midden.

Hofmeyer, die zich intusschen in de richting van de deur verplaatst had, omdat hij het blijkbaar wat benauwd kreeg, zocht steun bij zijn metgezel Jan van Duren, een kerel als een reus, en zeide tot de Leegtenborg:

- Kapitein ik heb U, noch een dezer, rekenschap te geven van mijne woorden; overigens messire, ken ik U niet en wensch U niet te kennen, gelijk ik, in het algemeen, niets te doen wil hebben met opgeblazen standjes...

Nog had de man zijn woorden niet beeindigd of de Leegtenborg stond in dreigende houding voor hem en beet hem toe:

[pagina 3]
[p. 3]

- Ik zal U voorstellen aan U zelf en aan de aanwezigen:

- Poorters van Maestricht, ik stel U voor, Jacob Hofmeyer, ex-diaken, weggeloopen kloosterling, oud vaandeldrager en secretaris van Claude de Lanoy graaf de la Motterie, gouverneur dezer stad en door dezen weggejaagd als mijneedige, gelijk ik hem wegjaag uit ons midden.

Bij deze woorden vatte de Leegtenborg hem bij den kraag en stiet hem met een smak buiten de deur.

- En wat U betreft, Jan van Duren, gij moet eerst uwe zaken regelen met het gilde, dat weigerde U op te nemen.

- Goed gedaan, riep het gezelschap in koor. Hij heeft wat hij verdient en een verrader moest erger hebben.

- Graaf de Leegtenborg, zeide van Duren op nijdigen toon, wij zullen elkaar nog wel eens ontmoeten en hij wierp de deur dicht.

- Kapitein, hernam schepen van Stockum, wat gij deedt was recht, doch weet, dat gij van nu af aan een paar doodsvijanden hebt, die U op al uwe wegen, bij dag en bij nacht, verradelijk zullen tegemoet treden.

- Dank U voor uwe waarschuwing, heer schepen zeide de kapitein; ik hoop dan de gelegenheid te hebben hen voor goed onschadelijk te maken.

- Doch genoeg hiervan. Laten wij onze zinnen liever zetten op het feest van St. Servaas, ons opmaken voor de groote processie van morgen en deze, in afwachting van de mogelijke komst der Hollanders, dan voor het laatst, zoo luisterrijk mogelijk houden en het groote volksfeest vieren als nooit te voren.

- En nog eens goed bidden, zeide de koster.

- De koster blijft in zijn stijl, spotte de la Cour, nam hem zijn pas ontvangen beker wijn voor den neus weg en dronk dien onder algemeen gelach uit.

Toen de koster een nieuwen verlangde, kreeg hij van den geeuwenden waard, Franz de Grati, schepen der stad, ten antwoord: Koster gij moet morgen vroeg om vijf uur luiden, en ik heb het huis vol gasten en de handen vol werk.

- Hoor! de klok heeft twaalf geslagen en de Wacht doet de laatste ronde.

[pagina 4]
[p. 4]

Terwijl de koster, een kleine bochel, met scherpe doordringende oogen en haastige bewegingen, zijn muts zocht, die de la Cour en de zijnen aan de panden van zijn jas hadden gespeld, zeide deken Bollen:

- Kapitein wij gaan beiden in de richting van de Stockstraat, ik mag U wel vergezellen.

En terwijl zij de Kleine Staat doorliepen, sloopen twee lieden achter hen aan, met de kennelijke bedoeling, te weten waar de kapitein woonde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken