Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het sociaal-democratisch programma. De beginselprogramma's van SDB, SDAP en PVDA 1878-1977 (2002)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het sociaal-democratisch programma. De beginselprogramma's van SDB, SDAP en PVDA 1878-1977
Afbeelding van Het sociaal-democratisch programma. De beginselprogramma's van SDB, SDAP en PVDA 1878-1977Toon afbeelding van titelpagina van Het sociaal-democratisch programma. De beginselprogramma's van SDB, SDAP en PVDA 1878-1977

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.18 MB)

ebook (3.28 MB)

XML (1.58 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

studie
non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het sociaal-democratisch programma. De beginselprogramma's van SDB, SDAP en PVDA 1878-1977

(2002)–Bart Tromp–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 467]
[p. 467]

Epiloog: ‘noodzakelijk maar onmogelijk’

Deze studie eindigt met het beginselprogramma van 1977 en zijn nawerking in de PvdA. Daarmee kwam er vanzelfsprekend geen eind aan het debat over beginselen en beginselprogramma's. Op het moment dat ik dit schrijf, ligt een door het partijcongres van maart 2001 verworpen conceptbeginselprogramma ter tafel dat uitgangspunt is voor een verdere discussie in de PvdA die op termijn tot een nieuw beginselprogramma moet leiden.

Er zijn echter twee redenen waarom ik de lijn van deze studie niet heb doorgetrokken tot de meest recente stand van zaken.

De eerste is een persoonlijke. Als lid van de Partij van de Arbeid ben ik nauw betrokken geweest bij de vraag of er een nieuw beginselprogramma zou moeten komen, wat daarvan de teneur zou kunnen zijn en welke mogelijkheden en onmogelijkheden bij het opstellen van zo'n programma onder ogen zouden moeten worden gezien.

Uit hoofdstuk negen is naar voren gekomen dat ik met het beginselprogramma van 1977 op uiteenlopende wijze bemoeienis heb gehad. Op het congres van 1973 verdedigde ik namens de afdeling Eindhoven één van de voorstellen om tot opstelling van een nieuw beginselprogramma te komen. Toen het er was, heb ik er het eerste commentaar op geleverd.Ga naar eind1 Dit resulteerde uiteindelijk in de publicatie van de Wiardi Beckman Stichting Beginselen ter sprake,Ga naar eind2 welke de feitelijke en formele ter aarde bestelling van het programma van 1977 is geweest. Bij het onderzoek voor deze studie ontdekte ik ook nog dat ik indertijd voor het lidmaatschap van de commissie beginselprogramma ben gewogen, maar te licht bevonden. Ik hoop echter dat mijn betrokkenheid bij het programma van 1977 niet de distantie in de weg heeft gestaan die in acht moet worden genomen bij een studie als deze. Bij de

[pagina 468]
[p. 468]

gang van zaken rond de opvolger van het program van 1977 is mijn betrokkenheid echter veel verder gegaan. Het komt mij voor dat in dit geval de noodzakelijke afstand moeilijk zou zijn op te brengen, en dan nog naar buiten toe zeker niet geloofwaardig zou zijn.

Deze reden om met het beginselprogramma van 1997 de studie af te ronden volstaat op zich. Daarnaast echter zou het methodisch ook niet goed mogelijk zijn geweest om de aanzet tot het nu overwogen beginselprogramma te behandelen op dezelfde wijze als ik dat met voorgaande programma's heb gedaan. Daarvoor ligt de gang van zaken te dicht tegen het heden aan.

Dit tweede argument is al in het begin van deze paragraaf aangevoerd. Het nieuwe beginselprogramma is er nog niet en het is dus niet mogelijk een beschouwing over de context waarin het is ontstaan, af te ronden volgens het stramien waaraan de eerdere beginselprogramma's zijn onderworpen.

 

Het zou echter onbevredigend zijn deze studie zonder meer af te sluiten met het programma van 1977. De twee hierboven aangevoerde argumenten om dat niet te doen, mogen beschouwd worden als caveats bij deze epiloog, waarin ik het verhaal naar het heden doortrek. Maar om de afstand met de eigenlijke studie te benadrukken is deze epiloog dan ook als een persoonlijk relaas geschreven en maakt zij geen deel uit van de eigenlijke studie.

 

Mijn analyse van het beginselprogramma van 1977 heb ik indertijd geschreven op verzoek van Isaac Lipschits, toentertijd hoogleraar contemporaine geschiedenis aan de Rijksuniversiteit van Groningen, waar hij het Documentatiecentrum voor Nederlandse Politieke Partijen had opgericht. In het begin van de jaren tachtig nam hij het initiatief om tot een hedendaagse uitgave te komen van de bundel uit 1909, waarin politieke partijen gekenschetst werden door eigen voormannen.Ga naar eind3 Ik vrees dat ik zijn invitatie om het beginselprogramma van de PvdA kritisch uiteen te zetten zo serieus heb genomen dat het daardoor uiteindelijk niet tot publicatie van zo'n bundel is gekomen. Daarna bood ik het manuscript aan aan de Wiardi Beckman Stichting. Die organiseerde op basis daarvan de in het vorige hoofdstuk gememoreerde bijeenkomst,Ga naar eind4 welke uitmondde in de publicatie Beginselen ter sprake.

[pagina 469]
[p. 469]

Het is gebruik dat voorgenomen publicaties ter goedkeuring worden voorgelegd aan het curatorium van de wbs, dat zich daartoe onderhoudt met de auteur. Bij de vergadering waar Beginselen ter sprake op de agenda stond voerde onder andere de fysicus prof. dr. Ph.B. Smith, een oude bekende uit Groningen, het woord. Hij roemde mijn analytisch vernuft, maar ook mijn sarcasme. Beide kwamen naar zijn mening tot uiting in de wijze waarop ik, zonder rechtstreeks politiek commentaar te leveren, het programma belachelijk had gemaakt door de gekozen woordkeus en zinsbouw. Ter adstructie las hij enkele passages voor, die op de geamuseerde andere leden van het curatorium een overtuigende indruk maakten. Daarna kreeg ik het woord, om naar voren te brengen dat wat Phil Smith had voorgelezen niet een tekst van mij was, maar door mij geciteerde frasen uit het beginselprogramma.

De publicatie van Beginselen ter sprake markeerde het eind van het debat over het beginselprogramma van 1977, al was het maar omdat behalve Nauta niemand er nog voor op kwam. De laatste keer dat het werkelijk ter discussie heeft gestaan, was op een druk bezochte bijeenkomst van de afdeling Groningen van de PvdA, toentertijd de grootste in het land. Daar discussieerde Nauta met mij over sociaal-democratische beginselen, onder voorzitterschap van Jacques Wallage. De Groene Amsterdammer gaf daarvan een uitgebreid verslag.Ga naar eind5 Maar Nauta was geen Wiedijk en hij verliet, zonder er ruchtbaarheid aan te geven de PvdA begin jaren negentig, nadat Rottenberg voorzitter was geworden. Daarmee verloor het programma van 1977 zijn voornaamste voorvechter. Met al mijn kritiek en bezwaren op dat programma, en de rol van Nauta, stel ik niettemin vast dat hij de enige van de beginselprogrammacommissie was die, ondanks duidelijke reserves ten opzichte van dat programma, de moed had het in de PvdA in ernst te verdedigen toen dit aan de orde was.

 

Een nieuw beginselprogram kwam voor het eerst binnen de PvdA expliciet ter sprake, nadat de voorzitter van het partijbestuur, Marjanne Sint, mij had uitgenodigd over dit onderwerp op een bijeenkomst bij de Partijraad van 11 februari 1990 een inleiding te houden. De tekst verscheen in Socialisme & Democratie onder de titel ‘Beginselprogramma: noodzaak en onmogelijkheid’.Ga naar eind6 In dit artikel constateerde ik dat

[pagina 470]
[p. 470]

de behoefte aan een in mijn ogen realistisch beginselprogramma groter was dan ooit. Groter dan ooit, juist vanwege de heterogeniteit van de bestaande PvdA. Daarbij zou niet, zoals in dat van 1977, uitgegaan moeten worden van het streven naar een socialistische maatschappelijke orde die geheel en al van de kapitalistische verschilde, maar evenmin van de gedachte dat de taak der sociaal-democratie vooral bestaat uit het verminderen van de onaangename en onrechtvaardige gevolgen van dat kapitalisme, omdat dit een te defensief program is, dat bovendien negeert dat kapitalisme een bovenstatelijk verschijnsel is en dus niet werkelijk op het niveau van de nationale staat kan worden ingetoomd. Vervolgens schetste ik de contouren van zo'n nieuw program, zowel wat betreft de analyse van de maatschappij die eraan ten grondslag zou moeten liggen als aangaande de beginselen en hun uitwerking.

Bij herlezing vind ik dit verhaal nog steeds actueel. Ik eindigde mijn betoog toen echter met de slotsom dat de PvdA niet aan een herijking van haar beginselen en een nieuw beginselprogramma toe was, omdat ik op basis van de geschiedenis van dergelijke programma's meende dat aan een aantal voorwaarden moest zijn voldaan, ‘wil er kans op zijn dat een programma tot stand komt dat politiek van gewicht en theoretisch van voldoende kwaliteit is’.Ga naar eind7 Dat waren er drie: er moest binnen de partij een zekere eensgezindheid zijn gegroeid over de belangrijkste vraagstukken; de opstelling van zo'n beginselprogramma wordt gedragen door de partijleiding en niet beschouwd als tijdverdrijf voor activisten en partij-intellectuelen; de intellectuele basis voor het programma is beschikbaar in de vorm van eerder verrichte studies en gevoerde discussies. Aan die drie condities, zo stelde ik vast, werd op dat moment in het geheel niet voldaan. Een beginselprogramma mocht dan noodzakelijk zijn, bij gebrek aan deze aanvangsvoorwaarden was het nu niet zeer verstandig daartoe aanstalten toe te maken.

 

In het najaar van 1990 stelde het partijbestuur een commissie in met als opdracht een analyse te geven van de plaats van politieke partijen in de jaren negentig, welke moest uitmonden in een visie op de wijze waarop de PvdA georganiseerd zou moeten zijn. De commissie stond onder voorzitterschap van J.J.A. van Kemenade en bestond verder uit

[pagina 471]
[p. 471]

D. Mulock Houwer, P. Kalma, A. Peper, F. Rottenberg, C.J.M. Schuyt, S. Stuiveling en schrijver dezes.Ga naar eind8 Deze maakte in juli 1991 haar bevindingen publiek. Eén van de aanbevelingen luidde dat de Partij van de Arbeid een nieuw beginselprogramma moest gaan voorbereiden, dat bij een partijcongres in 1994 zou kunnen worden vastgesteld.

De discussie over zo'n programma kan het kader vormen waarbinnen het ‘gestolde’Ga naar eind9 vernieuwingsdebat in de PvdA over de identiteit en uitgangspunten van de sociaal-democratie weer op gang kan komen.Ga naar eind10

Met dit argument liet ik mijn eerdere reserves over ‘noodzaak en onmogelijkheid’ varen voor de hoop dat de voorbereiding van een nieuw beginselprogramma binnen de PvdA katalysator zou kunnen zijn tot een reveil, een stoomcursus waarin de verdiensten en tekorten van het ‘verzorgingsstaatssocialisme’ in kaart zouden worden gebracht en tegen elkaar afgewogen met als uitkomst een nieuwe, enigszins samenhangende verwoording van ‘de taak der sociaal-democratie’.

Het partijbestuur nam deze aanbeveling overGa naar eind11 en legde deze vast in een ontwerp-resolutie die op het buitengewoon congres van de PvdA, 13 maart 1992 in Nijmegen, werd aanvaard. Daarna werden Felix Rottenberg en Ruud Vreeman tot voorzitter en eerste vice-voorzitter van het partijbestuur gekozen. Zij legden echter geen enkele ijver aan de dag om dit congresbesluit uit te voeren en de rest van het partijbestuur dat toen gekozen werd, berustte erin dat besluiten van het hoogste orgaan van de PvdA willens en wetens werden genegeerd. De PvdA was als organisatie toen al zo gedesoriënteerd en gedesorganiseerd dat - voorzover ik weet - op de partijcongressen nieuwe stijl, gekenmerkt door veel toespraken van ministers en andere hoogwaardigheidsbekleders en weinig ruimte voor discussie, nooit zelfs maar gevraagd is hoe het met de uitvoering van dit congresbesluit stond.Ga naar eind12 In een radioprogramma hoorde ik Vreeman in die tijd uitleggen waarom de Partij van de Arbeid beter niet over een nieuw beginselprogramma beschikte: als het er wel zou zijn, bestond het gevaar dat men eraan gehouden zou kunnen worden. Ook in een interne nota voor het partijbestuur werd dit als bezwaar aangevoerd. ‘Te pas, maar vooral te onpas kan door iedereen worden gewezen op de beginselen zoals die staan vermeld in het programma.’Ga naar eind13

[pagina 472]
[p. 472]

Na de verkiezingen voor de Tweede Kamer van 1994 nam Thijs Wöltgens afscheid als voorzitter van de PvdA-fractie om burgemeester van Kerkrade te worden. Bij zijn afscheid vroeg de toenmalige voorzitter van het partijbestuur, Felix Rottenberg, of hij Wöltgens nog ergens een plezier mee kon doen. Wöltgens antwoordde dat hij gaarne de opstelling van een conceptbeginselprogramma voor zijn rekening zou willen nemen, een wens die Rottenberg graag inwilligde, overeenkomstig de informele verhoudingen die hij bij het besturen van de PvdA had ingevoerd. (Deze leidden er bij voorbeeld ook toe dat hij een gepensioneerd hoogleraar in de medicijnen zonder enige ervaring in de politiek benoemde tot voorzitter van de kandidaatstellingscommissie voor de Tweede Kamerlijst van de PvdA.) Later heeft hij deze toezegging aan Wöltgens echter ontkend. Bij gebrek aan schriftelijke gegevens kan ik niet vaststellen wie toen de waarheid sprak.Ga naar eind14 Onder normale bestuurlijke verhoudingen was er sprake geweest van een besluit van het partijbestuur, schriftelijk vastgelegd. Maar normale bestuurlijke verhoudingen en gebruiken waren afgeschaft bij het aantreden van Rottenberg en Vreeman.Ga naar eind15 Ik heb echter geen reden te twijfelen aan het woord van Wöltgens,Ga naar eind16 die vervolgens contact opnam met Paul Kalma, de directeur van de Wiardi Beckman Stichting, en met mij, met het voorstel gedrieën aan de opstelling van zo'n conceptvoorstel te gaan werken.

Gedurende een periode van een kleine twee jaar hebben wij gediscussieerd en geschreven. Het kwam mij voor dat wij om verschillende redenen een gelukkige combinatie vormden. De voornaamste was dat wij weliswaar staat konden maken op uiteenlopende politieke ervaringen, maar daarnaast toch vooral drie verschillende ‘grondhoudingen’ binnen de PvdA vertegenwoordigden, echter niet zó van elkaar gescheiden dat zij niet tot een overtuigend gemeenschappelijk ontwerpprogram konden leiden.

Wöltgens neigde tot wat tegenwoordig ‘communitarisme’ heet, maar wat in Nederlandse termen de voortzetting is van de gemeenschapsidee, waarvan Banning in Nederland de meest authentieke woordvoerder is geweest. Kalma vertegenwoordigde vooral het libertaire socialisme, en was, wellicht zonder het te beseffen, in dit opzicht erfgenaam van De Kadt. Tot mijn eigen verbazing bleek ik, vaak - het eerst door Joop den Uyl - gezien als een De Kadt redivivus, inhoudelijk

[pagina 473]
[p. 473]

eerder ‘zware metaal-socialist’, in de zin dat ik de nadruk legde op de ontwikkeling van de kapitalistische wereldeconomie als het kader waarbinnen het streven van de PvdA zin zou kunnen hebben. Wöltgens had vooral oog voor solidariteit - de verzorgingsstaat -; Kalma voor democratie en individuele vrijheid; ik voor de wijze waarop de ontwikkeling van het kapitalisme daarbinnen keuzes voor sociale rechtvaardigheid in deze of gene richting verbood of toch mogelijk maakte. De enige keer dat wij naar buiten traden (februari 1996) was ook meteen de laatste: een interview in Elsevier, waaruit de lezer op kon maken dat het ons erom ging door middel van een nieuw beginselprogramma de Partij van de Arbeid weer duidelijk als sociaal-democratische partij te profileren.Ga naar eind17

Dit interview verscheen aan de vooravond van het partijcongres op 10 februari 1996 en ruim een maand na de Den Uyl-rede van Wim Kok. Daarin had hij een ‘definitief afscheid’ verkondigd van ‘de socialistische ideologie’. Wat er voor Partij van de Arbeid, ontdaan van ideologische veren, nog te doen bleef, daarover had Kok niet veel te zeggen. Kenmerkend is dat hij op het laatste ogenblik de oorspronkelijke titel van zijn lezing, ‘Een haalbaar ideaal’, schrapte en verving door het raadselachtige ‘We laten niemand los’.Ga naar eind18 Dit ‘afscheid van de ideologie’ vertoonde opmerkelijk parallellen met wat Den Uyl veertig jaar eerder naar voren bracht in ‘Theorie en beweging’, waarin hij stelde dat ‘het dringendste probleem van de socialistische beweging in West-Europa nog steeds is de afrekening met die veelvuldige theorieën en utopieën, die als sta-in-de-weg voor het verrichten van concrete hervormingsarbeid fungeren.’ In dit citaat komt echter ook een kenmerkend verschil tussen Kok en Den Uyl naar voren, dat de laatste nog eens accentueert als hij afscheid van ideologieën slechts één kant van de medaille noemt: ‘werkelijkheidsaanvaarding en concrete hervormingsarbeid kunnen niet zonder perspectief’.Ga naar eind19 Kortom, waar bij Den Uyl het ‘afscheid van de ideologie’ een voorwaarde vormt voor ‘concrete hervormingsarbeid’ in een bepaald perspectief, staat dit bij Kok daarvan los: een perspectief is niet nodig en ‘hervormingsarbeid’ evenmin.

Op het partijcongres bleek het partijbestuur allerminst gecharmeerd van onze inspanningen.Ga naar eind20 Eerst stelde Vreeman - die de door ziekte gevelde Rottenberg begin 1996 als voorzitter was opgevolgd -

[pagina 474]
[p. 474]

dat Wöltgens helemaal geen opdracht tot het schrijven van een conceptprogramma had gekregen. Hij was alleen maar gevraagd, zo deelde Vreeman partijbestuur en congres mee, een notitie te schrijven met gedachten en ideeën voor een nieuw beginselprogramma. Op grond daarvan zou het partijbestuur te zijner tijd beslissen òf er een nieuw beginselprogramma moest komen, ‘en kan, indien noodzakelijk, een commissie worden samengesteld’.Ga naar eind21 Aangezien het verzoek aan Wöltgens kennelijk niet schriftelijk was vastgelegd, kan ik de juistheid van Vreemans omschrijving ervan evenmin bevestigen als hij.

Uit het tweede deel van zijn mededeling moet men opmaken dat de functionerend voorzitter van de PvdA niet op de hoogte was van het congresbesluit van maart 1992, of dat willens en wetens loochende, zodat men wat hem betreft hier mag kiezen of het ging om bestuurlijke incompetentie dan wel tekort schietende integriteit. In dit geval moet daarnaast een combinatie van beide allerminst worden uitgesloten.

Op 31 maart 1996 meldden wij het partijbestuur per brief dat wij uiterlijk in oktober van dat jaar het bestuur een notitie zouden voorleggen ‘op grond waarvan het Partij Bestuur definitief kan besluiten over de totstandkoming van een nieuw beginselprogramma’. Op die brief kwam geen antwoord.

Drie maanden later meldde de Volkskrant dat het partijbestuur Wöltgens zijn opdracht had ontnomen; Vreeman verklaarde tegenover deze krant dat het allemaal te lang duurde. In plaats van een stuk van Wöltgens zou een twintigtal PvdA-leden, geselecteerd uit vier generaties (twintigers, dertigers, de ‘77-generatie’ en de oudgedienden) zich buigen over de vragen of er een beginselprogramma nodig was, zoja, in welke vorm, en zoja, met welke inhoud.Ga naar eind22 Het partijbestuur vergaderde op 21 juni 1996 over dit voorstel van Vreeman. Uiteindelijk leidde dit tot niets, behalve tot druk op Wöltgens om haast te maken. Hij wist in een vergadering van het partijbestuur de gemoederen tot bedaren te brengen, met als resultaat dat nu van hem werd verwacht dat hij in het najaar zijn concept aan het partijbestuur zou voorleggen; iets wat Kalma, hij en ik op 31 maart al in onze brief hadden gesteld.

De redactie van het Jaarboek voor het democratisch socialisme, toen

[pagina 475]
[p. 475]

bestaande uit Frans Becker, Wim van Hennekeler, Marjet van Zuijlen en schrijver dezes, had al eerder besloten het zeventiende jaarboek aan de beginselen van het democratisch socialisme te wijden, als bijdrage aan het debat dat men daarover nu in de PvdA mocht verwachten. Het jaarboek verscheen eind augustus 1996. Bij de presentatie sprak fractievoorzitter Jacques Wallage zich onverbloemd uit voor de opstelling van een nieuw beginselprogramma.Ga naar eind23

Inzake beginselen beoogde het debat over de beginselen van de PvdA niet alleen te stimuleren, maar ook in een bredere en vergelijkende context te plaatsen. Achteraf is kenmerkend dat het gemeenschappelijke thema in de meeste bijdragen, hoe uiteenlopend deze in andere opzichten ook mochten zijn, een argumentatie ten gunste van een nieuw beginselprogramma voor een hedendaagse PvdA was. Alleen Wöltgens concentreerde zich in zijn bijdrage op de inhoud van zo'n programma, in termen van waar het zich tegen moest afzetten - neoliberalisme - en waar het zich voor moest inzetten: de verzorgingsstaat. Niet de inhoud van een nieuw beginselprogramma - het oude werd algemeen als achterhaald beschouwdGa naar eind24 - stond centraal, maar de vraag of er nog wel behoefte bestond aan zoiets als een beginselprogramma.

Redactrice Marjet van Zuijlen vond beslist van niet; ik herinner me nog dat ze wit wegtrok toen in een interview voor het jaarboek dat zij en ik over dit onderwerp Hilda Verwey-Jonker - haar tante - afnamen, deze zich krachtig uitsprak voor een nieuw beginselprogramma. Van de andere bijdragen maakte op haar alleen die van Hans Banens indruk, waar hij daarin tot de conclusie kwam ‘dat de behoefte aan beginseldiscussies in een politieke partij minstens even groot, zo niet groter zal zijn dan die in een commerciële onderneming.Ga naar eind25

Ruimschoots op tijd slaagden Kalma, Wöltgens en ik erin de nota af te ronden. De teksten werden vooral geleverd door Wöltgens en mij, ook al liet Kalma zich niet onbetuigd als het ging om kritische kanttekeningen. Van de nota kan gesteld worden dat de inhoud van het eerste en het laatste hoofdstuk vooral op mijn conto staat en die van de andere op die van Wöltgens, zonder de bijdrage van Kalma daarmee te veronachtzamen. Ik heb de eindversie geredigeerd en herinner mij nog hoe opgelucht Thijs reageerde toen ik met mijn laptop, met daarin de laatste versie, het vertrek in het gebouw van de Eerste Kamer

[pagina 476]
[p. 476]

binnenkwam waar wij tot een afronding moesten komen. (De burgemeester van Kerkrade wist toen al wel met een pc om te gaan, maar dan alleen als typemachine, zonder de getikte tekst vast te kunnen leggen.)

Wij besloten toen Wöltgens als enige de verantwoordelijkheid voor ons stuk te laten dragen.Ga naar eind26 Gedeeltelijk was dit op inhoudelijke gronden. Kalma, bijvoorbeeld, meende dat thema's waar hij aan hechtte, als democratisering, er wat bekaaid vanaf waren gekomen. De voornaamste overweging was echter dat wij niet wilden dat de nota al los van de inhoud in het partijbestuur en wellicht ook de partij controversieel zou worden alleen op grond van mijn medewerking en die van Kalma. Wöltgens stond er echter op dat onderdeel van de nota een aanbiedingsbrief zou zijn, waarin hij duidelijk maakte dat hij bij deze nota door ons terzijde was gestaan.Ga naar eind27 Het partijbestuur accepteerde dit beding. Het is typerend voor de goede trouw van voorzitter Vreeman dat toen de nota door het partijbestuur gepubliceerd werd, de aanbiedingsbrief er ‘per vergissing’ niet in was opgenomen.Ga naar eind28

De wbs organiseerde vervolgens op 30 januari 1997 een druk bezochte bijeenkomst in De Rode Hoed, Amsterdam, waar het woord werd gevoerd onder andere door Arie van der Zwan en Marjet van Zuijlen, de laatste omdat zij een uitgesproken tegenstander van een beginselprogramma was. ‘Het schrijven van een nieuw beginselprogramma is een zinloze exercitie van een stelletje hobbyisten.’Ga naar eind29 Van der Zwan daarentegen hield een krachtig inhoudelijk pleidooi voor een gerevitaliseerde sociaal-democratische beweging die gebruik maakte van een verlopend neoliberaal getij.Ga naar eind30

In zijn voorwoord bij de ‘notitie’ van Wöltgens had het partijbestuur aangekondigd dat hier in de komende maanden ‘een eerste discussie’ aan zou worden gewijd. In ieder geval zou pas na de verkiezingen van 1998 aanstalten worden gemaakt om een nieuw beginselprogramma op te stellen,Ga naar eind31 een mededeling die de tijdsdruk waarmee datzelfde bestuur een half jaar tevoren Wöltgens had belaagd in een zonderling licht stelde.

In feite is de wbs-conferentie echter de enige gelegenheid geweest waar over Een nieuw beginselprogramma voor de Partij van de Arbeid? in partijverband is gesproken. Het stuk is verder alleen verspreid onder de afgevaardigden voor het partijcongres in februari 1997, maar was

[pagina 477]
[p. 477]

niet geagendeerd en maakte geen deel uit van de daar gevoerde beraadslagingen en besluitvorming. Het is stilzwijgend begraven. Het partijbestuur heeft zelfs niet de moeite gedaan er in welke vorm dan ook op te reageren.

 

Hoe het verder is gegaan? In het voorjaar van 1998 kreeg het partijbestuur een notitie voorgelegd van zijn nieuwe voorzitter, Karin Adelmund, het net van Groen Links naar de PvdA overgelopen kandidaatlid voor de Tweede Kamer, Jet Bussemaker, en de directeur van de wbs, Paul Kalma. Daarin werd voorgesteld een commissie in te stellen, met als opdracht een discussienota te schrijven als basis voor een nieuw conceptbeginselprogramma.

De commissie zou, behalve uit Bussemaker en Kalma, moeten bestaan uit de bestuurskundige Maarten Hajer, Geertje Lycklama à Nijeholt, lid van de Eerste Kamer, de hoogleraar rechten Willem Witteveen als voorzitter, Thijs Wöltgens en Marjet van Zuijlen.Ga naar eind32 In een inleiding over het ontwerp-beginselprogramma voor de werkgroep partijpolitieke processen van de wbs (8 maart 2001) vermeldde Witteveen hoe verbaasd hij was dat hij, en niet ik, voor deze functie was uitgenodigd. Maar ik kreeg indertijd te horen dat er geen plaats voor mij was in de commissie juist vanwege het feit dat ik mij al zo lang met dit onderwerp bemoeide. De commissie werd overeenkomstig dit voorstel benoemd en alle kandidaten accepteerden, ook Marjet van Zuijlen, die haar eerdere, hierboven geciteerde, oordeel kennelijk had opgeschort.

De samenstelling van de commissie maakte duidelijk dat de partijleiding dit project niet relevant achtte voor koers en toekomst van de PvdA. Niemand uit die leiding committeerde zich eraan, zeker niet door lid van de commissie te worden of daar leiding aan te geven. De commissie telde slechts één politiek zwaargewicht, maar Thijs Wöltgens telde vanaf het moment dat hij teruggetreden was uit de landelijke politiek en in woord en geschrift zijn kritiek op de heersende neoliberale ideologie had geuitGa naar eind33 in de top van de PvdA vooral als een voormalig zwaargewicht.

De PvdA-Commissie Beginselen publiceerde in oktober 1998 het rapport De rode draden van de sociaal-democratie.Ga naar eind34 Ik was daar niet van onder de indruk, zoals ik liet blijken in een artikel in Socialisme & Democratie.Ga naar eind35 Daaruit laat ik hier een deel volgen:

[pagina 478]
[p. 478]
Dit rapport is, zo valt af te leiden uit Nieuwe uitdagingen. Discussie-notities voor het PvdA-congres van 20 februari 1999, geagendeerd voor het aanstaande partijcongres als ‘discussiestuk’. Maar de tekst is niet amendeerbaar, in het kader van het als ‘vernieuwing’ gepresenteerde muilkorven van de partijdemocratie. De uiterst warrig omschreven procedure die het Partijbestuur in gedachten heeft ten aanzien van de discussie over, en de opstelling van een nieuw beginselprogramma, voorspelt niet veel goeds en demonstreert daarnaast dat het niet in staat is van het verleden te leren. Zo verandert de PvdA steeds meer van een min of meer professionele organisatie met ooit heldere procedures in een op improvisatie en organisatorische onkunde gebaseerde reeks chaotische projecten.(...) Rode draden bestaat uit vier hoofdstukken.
Het eerste is een poging tot diagnose van wat er in de wereld is veranderd sinds het beginselprogramma van 1977. Daarbij is niet gekozen voor een beredeneerde waardering van het bestaande programma, maar voor een aantal losse opmerkingen, wellicht met als gemeenschappelijk basis de these van toegenomen mondialisering (verderop vaak het anglicisme ‘globalisering’) van economische en maatschappelijke processen. Dit hoofdstuk eindigt met de vraag of de mondialisering van de economie tot een ‘anglosaksische’ (sic! bt) vorm van kapitalisme zal leiden of dat de sociaal-democratische en ‘Keynesiaanse’ verzorgingsstaat een niet nader omschreven waardige opvolger zal vinden. Het was relevanter geweest met deze vraag te beginnen, de beide typen van politiek-economische organisatie op staatsniveau duidelijk te definiëren en de verdergaande vraag te stellen hoe zij zich tot elkaar verhouden in een kapitalistische wereldeconomie.
Dat was één mogelijkheid geweest om een centraal thema voor een nieuw beginselprogramma te benoemen. In 1947 was dat de Doorbraak, in 1959 de gemengde economie. In Rode draden gaat het over van alles en nog wat. De brochure doet denken aan een camera waarmee het onmogelijk is scherptediepte in te stellen. Dit resulteert in foto's waarop alles staat wat de lens heeft gevangen, maar zonder een object waar het om gaat, zonder voorgrond en achtergrond, zonder hoofdzaak en bijzaak: alles vaag en grijs.
In het tweede hoofdstuk gaat het om de beginselen van de sociaal-democratische beweging. Deze worden achtereenvolgens samengevat in drie begrippen - gelijkheid, solidariteit en vrijheid - en vervolgens in één be-
[pagina 479]
[p. 479]
grip, emancipatie. Ik vind dit geen gelukkige constructie, alleen al omdat ‘emancipatie’ geen helder begrip is, zoals bij verdere uitleg ook duidelijk wordt gemaakt. Maar meer nog omdat het socialisme van het liberalisme als politieke stroming altijd kwalitatief verschild heeft, omdat het zich niet in de eerste plaats op abstracte beginselen baseerde, maar op een bepaalde analyse van de maatschappij. Die ontbreekt hier: het blijft bij een te kortzichtige en beknopte beschrijving in termen van de opmars van een angelsaksisch shareholder-capitalism.
Los daarvan is de verdere uitwerking van dit hoofdstuk in termen van ‘complexe gelijkheid’ (ook al weer een anglicisme), kennelijk gebaseerd op Michael Walzers Spheres of Justice, noch theoretisch en begripsmatig helder, noch erg begrijpelijk opgeschreven voor lezers die geen cursus moderne politieke filosofie hebben afgerond. Ik noem als voorbeeld het begrip ‘solidariteit’, dat op bladzijde 21 achtereenvolgens omschreven wordt als een gegeven, als een noodzaak, als een norm en als een georganiseerd arrangement in een moderne samenleving.
In het derde hoofdstuk wordt getracht de beginselen uit het tweede hun bruikbaarheid te laten bewijzen op een achttal heden ten dage belangrijke thema's: ‘het publiek domein’, ‘de democratische rechtsstaat’, ‘de gemengde economische orde’, ‘individualisering en de betekenis van de arbeid’, ‘het multiculturele perspectief’, ‘duurzaamheid’, ‘internationale solidariteit’, en ‘een sterk, sociaal en democratisch Europa’.
Deze uiteenlopende politieke en maatschappelijke thema's komen aan de orde zonder dat van een duidelijke ordening en afstemming sprake is. Soms krijgt de lezer de indruk dat het hier gaat om met elektronisch knip- en plakwerk aan elkaar gezette teksten van ongelijke strekking en statuur. Met veel van wat er in te berde wordt gebracht ben ik het inhoudelijk niet eens, maar dat is minder relevant dan de observatie dat er ook veel in staat dat ik niet begrijp. Wat betekent de zin ‘Publiek domein suggereert dat burgers veel actiever hun verantwoordelijkheid ten aanzien van het algemeen belang moeten bepalen’? Wat is een ‘publiek domein benadering’? Wat is ‘vrijheid, opgevat als duurzame ontwikkeling’? Wat is ‘milieuproduktiviteit’ en hoe wordt deze ‘door publieke investeringen bevorderd’? Deze voorbeelden kunnen moeiteloos vermenigvuldigd worden.
Veel in dit hoofdstuk doet denken aan de tekst van een hedendaags verkiezingsprogramma, in zoverre allerlei wenselijkheden zonder veel ar-
[pagina 480]
[p. 480]
gumentatie en onderling verband achter elkaar zijn afgedrukt. Ik neem één paragraaf als voorbeeld, ‘Internationale solidariteit’. In de eerste alinea wordt geconstateerd dat ‘internationalisering’ (verder in de brochure meestal ‘mondialisering’ genoemd) enerzijds tot verdere integratie van de wereldeconomie leidt, anderzijds dat deze minder dan ooit aan politieke en maatschappelijke beheersing is onderworpen. Dit is een - juiste - constatering. De tweede alinea roept op tot aandacht voor de gevolgen van het uiteenvallen van het Oostblok.
De derde stelt dat het sociaal-democratische streven naar internationale solidariteit daarom opnieuw moet worden geïnterpreteerd. Dat ‘opnieuw’ komt niet echt uit de verf, evenmin als het ‘daarom’. Een ‘internationale rechtsorde’ was ook in het programma van 1947 al een doelstelling, evenals de bereidheid om nationale soevereiniteit aan internationale organen over te dragen. Nu wordt gevraagd om een ‘versterking van de Verenigde Naties, in het bijzonder van het permanent internationaal strafhof en de snelle-reactiecapaciteit van de vn’ (die beide nog niet bestaan). Maar terwijl in een volgende paragraaf aan de institutionele orde van de Europese Unie even terechte als vage eisen inzake democratische ordening worden gesteld, vinden de auteurs het bij de vn kennelijk vanzelfsprekend om Nederlandse soevereiniteit over te dragen aan een lichaam dat voor het merendeel bestaat uit niet-democratische staten en waar de dienst wordt uitgemaakt door een klein aantal grote of voormalige grote mogendheden.
Daarna volgen een aantal wensen op het gebied van het bestrijden van discriminatie en systematische verkrachting en ten gunste van de opvang van vluchtelingen, zonder dat men aangeeft wie wat daaraan zou moeten doen en de paragraaf besluit met een preek over solidariteit - ‘een allesomvattend en wereldwijd begrip’ - die eindigt in een vage morele oproep tot ‘het wegwerken van de armoede in de wereld, op basis van gelijkwaardigheid, zodanig dat mensen onafhankelijk en zelfredzaam worden en bestaanszekerheid en welvaart verwerven.’
Het is niet eens de zwakste paragraaf van dit hoofdstuk, want de tekst is geheel in begrijpelijk Nederlands vervat. Wat er mis aan is, is dat de problemen die in de diagnose beschreven zijn, niet of nauwelijks in relatie staan met de remedies in de volgende alinea's, en dat die remedies ofwel niet doordacht en geargumenteerd zijn (de vn) ofwel blijven steken in een vaag moralisme. Van een aanzet tot een beginselprogram mag men
[pagina 481]
[p. 481]
echter verwachten dat het a) aangeeft hoe men de bestaande politieke, sociale en economische werkelijkheid ziet en beoordeelt; b) welke tendensen men meent waar te nemen in die werkelijkheid; en c) welke daarvan men wil bevorderen en bestrijden op grond van de eigen doelstellingen en beginselen.Ga naar eind36 Gemeten aan deze criteria, schiet niet alleen dit derde hoofdstuk, maar de hele brochure tekort.
Het derde hoofdstuk bestaat, zoals gezegd, uit een aantal kortere en langere beschouwingen met schijnbaar een gemeenschappelijk uitgangspunt, maar in feite zonder samenhang. Samenhang wordt echter wel gesuggereerd door een bepaalde retorische constructie. Steeds weer leest men dat ‘wij, sociaal-democraten’ ‘altijd’ al hebben gevonden dat iets zo en zo moet zijn. Dit is om tenminste twee redenen niet overtuigend, maar het is wel irritant. Niet overtuigend, want als dat zo zou zijn, waar is dan een nieuw beginselprogramma voor nodig? En wie zijn dat dan wel, die ‘wij, sociaal-democraten’? De huidige 60.000 leden van de PvdA, of de meer dan 60.000 leden die de PvdA sinds Koks wao-avontuur hebben verlaten? In de tweede plaats is dit beroep op een bestaande politieke traditie al te vaak lachwekkend. Ten aanzien van het milieu kan toch niet in alle ernst worden geschreven of gelezen ‘In de afgelopen jaren is de “kwaliteit van het bestaan” een steeds belangrijker plaats in het sociaal-democratisch gedachtengoed gaan innemen’?
Het vierde hoofdstuk, ‘Proeve van een beginselprogramma’, is veel coherenter dan het voorgaande, en wordt gepresenteerd als proeve van een nieuw beginselprogramma. Het zou om meer dan één reden verstandig zijn de drie eerste hoofdstukken maar te negeren en de discussie te beperken tot dit vierde.Ga naar eind37 Ondanks het feit dat ook dit hoofdstuk niet beantwoordt aan de drie criteria die Vorrink aan een beginselprogramma stelt, ondanks het feit dat dit hoofdstuk meer het karakter heeft van een opstel over de precaire situatie van een sociaal-democratische partij in de gelukkige kernzone van de wereldeconomie, dan van een eerste aanzet tot een nieuw beginselprogramma.
Toch doe ik dit voorstel alleen al om een practisch-organisatorische reden. In 1974 begon de opstelling van een nieuw beginselprogramma ook met een discussienota, Socialisme tussen Nu en Morgen. In de geest der tijd werd daar toen van verwacht dat deze niet alleen de bouwstenen, maar ook de structuur van het nieuwe programma zou leveren. Die nota had - uiteraard bij een andere inhoud - net zo'n karakter als het eerste
[pagina 482]
[p. 482]
deel van Rode draden, maar anders dan dit in ieder geval één duidelijke auteur. De discussie die naar aanleiding daarvan in de PvdA is gevoerd, werd - anders dan nu kan gebeuren - op basis van een van te voren gemaakt plan zorgvuldig geregistreerd en geëvalueerd. Maar de resultaten bleken waardeloos te zijn bij de opstelling van het ontwerp-programma. In de kern omdat een discussie onder honderden, duizenden mensen, alleen maar iets oplevert als men zich kan aansluiten of afzetten tegen duidelijk omschreven stellingen binnen een heldere structuur. En die bood Socialisme tussen Nu en Morgen evenmin als Rode draden.
In dit opzicht vormt de totstandkoming van het programma van 1959 een bijna ideaal voorbeeld van hoe het ook kan.Ga naar eind38 Toen stelde een commissie met als gangmakers Banning en Den Uyl een voorontwerp op, dat zowel duidelijk en geargumenteerd afstand nam van elementen van het programma van 1947 als zijn basis vond in een markante diagnose van maatschappelijke veranderingen sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. De discussie daarover in de partij leidden tot een kleine 3000 reacties welke aanleiding waren tot een grondig gewijzigd ontwerp-programma, dat vervolgens langs de normale weg van amendering vanuit afdelingen en bespreking op een partijcongres het beginselprogramma van 1959 werd.
In een democratische politieke organisatie is het samenspel van inhoud en werkwijze van beslissende betekenis voor het uiteindelijke resultaat. Rode draden is mede daarom in mijn ogen een gemiste kans, inhoudelijk eigenlijk onbegrijpelijk gezien de kwaliteit van een aantal leden van de commissie die voor het rapport tekende. Heeft dit er misschien iets mee te maken dat, voorzover ik weet op Wöltgens na, niemand van de leden van de commissie als ‘gewoon lid’ weet wat en hoe een vereniging van vrijwilligers met zo'n tekst aan moet?
Los daarvan laat de brochure een beeld van vaal- en vaagheid achter. Er zitten fragmenten in die wel de moeite waard zouden kunnen zijn, maar ze vormen geen politiek geheel. Vreemd: bij al het aanroepen van internationale solidariteit ontbreekt een perspectief op de dynamiek van de kapitalistische wereldeconomie en op het daaraan gelieerde proces van staatsvorming en staatsontbinding. Terwijl in die wereldeconomie ongelijkheid en uitsluiting toenemen, terwijl ook in nominaal democratische staten de voortgaande concentratie en privatisering van economische macht de democratie dreigt uit te hollen, terwijl ook in het veilige Neder-
[pagina 483]
[p. 483]
land bestaansonzekerheid zich op termijn uitstrekt tot de ‘middenklassen’, wordt in een brochure over een nieuw beginselprogramma van de PvdA een grondige analyse van de werking van het hedendaagse kapitalisme achterwege gelaten. Een tijdlang heb ik er anders over gedacht, en gehoopt dat een discussie over een nieuw beginselprogramma de PvdA zou revitaliseren. Nu ik deze brochure heb bestudeerd, neig ik echter tot mijn stellingname uit 1990, beginselprogramma: noodzakelijk maar onmogelijk.Ga naar eind39

Aan een formeel georganiseerde discussieronde is dit rapport niet onderworpen. Waar de PvdA sinds 1989 voor het eerst in haar geschiedenis niet meer over een eigen opinieblad beschikte, was Socialisme & Democratie het enige medium waar publiekelijk over De rode draden van de sociaal-democratie standpunten werden ingenomen. De teneur van de commentaren was niet geestdriftig, zonder dat daarin een neiging viel te bespeuren het programma van 1977 te verdedigen.Ga naar eind40 Voorzover ik dat heb kunnen achterhalen liep de teneur van deze kritiek synchroon met wat discussies in afdelingen van de partij in het algemeen hadden opgeleverd. Rode draden werd te moeilijk bevonden, mede daarom geen geschikte basis voor een verdere discussie. Voorzover over dit rapport een discussie plaats vond is deze niet uitgemond in een of andere openbare slotsom of evaluatie door de commissie of het partijbestuur.

 

Vervolgens heeft het partijbestuur de PvdA-Commissie Beginselen in dezelfde samenstelling opgedragen een ontwerp-beginselprogramma op te stellen. Dit kon moeilijk anders uitgelegd worden dan als definitief bewijs dat het dit project niet werkelijk serieus nam. Alle voorgaande commissies bij de opstelling van een beginselprogramma waren niet alleen veel breder samengesteld, maar daarvan had ook steeds de leiding van de partij deel uitgemaakt, als deze al niet - met ‘1977’ als uitzondering - een drijvende kracht achter de totstandkoming was geweest. Door de beperkte en eenzijdige samenstelling van de commissie toonden zowel het partijbestuur als degenen die in de PvdA de dienst uitmaakten - i.c. premier Wim Kok, en fractievoorzitter Ad Melkert - aan dat zij aan zo'n beginselprogramma allerminst behoefte hadden. Hoogstens mocht het nuttig worden geacht als

[pagina 484]
[p. 484]

daardoor dat van 1977, met zijn socialistische retoriek die, juist door hernieuwde discussie over beginselprogramma's weer aandacht kreeg, op de vuilnis-hoop van de geschiedenis kon worden gesmeten. Van enige behoefte om zo'n programma te benutten als middel om een brede en nieuwe gestalte aan het sociaal-democratisch programma te geven viel niets te bespeuren. Waarschijnlijk gaf Bram Peper, ghostwriter bij de ‘Den Uyl-lezing’ waar Wim Kok afscheid zei te nemen van de ‘ideologische veren’ van het socialisme, de opvatting van de partijleiding weer, toen hij - kennelijk als reactie op de niet door hem genoemde notitie van Wöltgens en het wbs-debat van 30 januari - in nrc Handelsblad (13 februari 1997) over het streven naar een nieuw beginselprogramma schreef:

Dat in deze ‘verwarrende’ tijden de PvdA behoefte heeft aan een ideologische herijking - vertaald in: het schrijven van een beginselprogramma - is even begrijpelijk als aandoenlijk. Begrijpelijk omdat de intellectuelen/ideologen in de partij, aan wie meestal zo'n opdracht wordt gegeven, hun prominente plaats hebben verloren; zij proberen door het schrijven van zo'n programma het (hun) verloren terrein te herwinnen. Aandoenlijk, omdat zij als geen ander behoren te weten dat beginselprogramma's, anders dan voor een héél kleine kring, weinig of geen betekenis hebben gehad voor het politieke handelen van alledag.Ga naar eind41

Het ontwerp-programma verscheen in 2000 onder de titel ‘Tussen droom en daad’, een niet zozeer malle als wel halvegare titel. Deze verwijst immers naar het gedicht van Willem Elsschot, waarin een man zich erover beklaagt dat tussen zijn droom - de vrouw in zijn allang uitgebluste huwelijk te vermoorden - en die daad ‘wetten in de weg staan en practische bezwaren’. Om de idiotie van dit motto voor alle zekerheid onder ieders ogen te brengen, drukte partijorgaan pro het hele gedicht af.Ga naar eind42

Bij de publicatie kwam naar voren dat niet de hele commissie met het ontwerp-programma had ingestemd.Ga naar eind43 Hajer en Kalma distantieerden zich ervan. Zij hadden ernstige bezwaren tegen inhoud en teneur: ‘te vrijblijvend’, ‘inhoudelijk te weinig onderscheidend ten opzichte van andere politieke stromingen’, en ‘onvoldoende in de analyse van maatschappelijke ontwikkelingen sinds 1977’. Als gevolg daar-

[pagina 485]
[p. 485]

van waren ‘een aantal thema's die de kern van het sociaal-democratisch program raken’ niet of nauwelijks in het concept aan de orde gekomen. Hajer en Kalma noemden in dit verband:

 

-de rol van de overheid;
-democratische beïnvloeding van de technologische ontwikkeling;
-ontwikkelingen in en rond de markteconomie.Ga naar eind44

 

Hun bezwaren hebben zij later op verzoek van het partijbestuur in een uitvoerig document uiteengezet, dat vervolgens naar de afdelingen is verzonden.Ga naar eind45 Het eindigde aldus:

Kern van het sociaal-democratisch programma is altijd geweest: beperking van onze afhankelijkheid van economie en technologie; bestrijding van de heerschappij van het geld; een bewuste vormgeving aan de eigen leefwereld. Ze zullen ook in deze eeuw haar belangrijkste opdracht blijven.

Het uiteenvallen van de commissie was niet het gevolg van een discussie die tot onoverkomelijke meningsverschillen had, maar van de weigering van een deel van de commissie om over de door Kalma aan de orde gestelde thema's überhaupt een discussie aan te gaan. Deze leden, bij monde van Bussemaker, dreigden de commissie te verlaten als de voorzitter hierover zou laten vergaderen, waarop deze weigerde de commisie beginselprogramma te convoceren. Kalma, en ook Hajer, trokken daaruit hun consequenties; Wöltgens deed dat ook. Omdat hij de laatste zes maanden niet aan de werkzaamheden van de commissie had deelgenomen en zich incommunicado had gehouden, meende hij zijn handtekening echter niet te kunnen weigeren. De gedachtewisseling tussen leden van de commissie vond nu plaats in nrc Handelsblad, waar Witteveen en Bussemaker reageerden op het artikel van Hajer en Kalma in een bijdrage, die onder andere de stelling bevatte dat een debat over de tegenstelling tussen markt en overheid was achterhaald.Ga naar eind46

Kortom, de hele gang van zaken kreeg steeds bizarder trekken. Bij de bespreking in de afdelingen bleek dat het meerderheidsconcept allerminst algemeen werd onderschreven. Overigens had het partijbe-

[pagina 486]
[p. 486]

stuur er vanaf gezien om, zoals te doen gebruikelijk, het ontwerpprogramma voor zijn verantwoording te nemen, waardoor het een vreemde, want onbepaalde status kreeg. In de media werd het ontwerpprogramma vrij algemeen ofwel als een ‘ruk naar rechts’Ga naar eind47 maar meer nog als een mislukking gezien.Ga naar eind48 nrc Handelsblad eindigde een hoofdredactioneel commentaar aldus:

De PvdA houdt zich in haar nieuwe beginselprogramma bezig met allerhande maatschappelijke kwesties, behalve met de kwesties waarop ze invloed zou moeten nastreven. Dat is teleurstellend.Ga naar eind49

Anders dan bij de voorgaande besprekingen van beginselprogramma's kan ik hier volstaan met mijn eigen commentaar, althans delen daaruit:

Het ontwerp-beginselprogramma dat voorligt moet niet allereerst op zijn inhoud worden beoordeeld, maar op de context waarin het tot stand is gekomen. Een eenvoudig gedachte-experiment verheldert deze these: als dit document als anoniem artikel was aangeboden aan de redactie van Socialisme & Democratie had deze het voor publicatie afgewezen: geen duidelijke boodschap, te lang, vol herhalingen, politiek en intellectueel te kort schietend en gelardeerd met onbeantwoorde vragen. Met andere woorden: de tekst ontleent zijn waarde alleen aan zijn status als ontwerp-beginselprogramma.
Maar aan die status schort het nogal. In de traditie van de PvdA en haar voorgangers is de opstelling van een ontwerp-beginselprogramma een cruciale opdracht, waaraan de partijleiding zich committeert, onder andere door daar zelf aan mee te werken. Echter, vooral omdat deze in de opstelling en formulering een noodzaak ziet, voor de partij en voor de eigen positie En dan niet zozeer als inhoudelijk programma, maar teneinde de eigen identiteit te bepalen ten opzichte van andere partijen en stromingen.Ga naar eind50
Voorzover er in de partij over De rode draden van de sociaal-democratie een discussie volgde,Ga naar eind51 leverde deze geen duidelijke conclusies op, of het moest het algemeen gevoelen zijn dat de nota niet een toegankelijk en geschikt uitgangspunt voor meningsvorming was gebleken. Waar deze discussie op geen enkele manier tot een resultaat leidde dat richting kon
[pagina 487]
[p. 487]
geven bij de opstelling van een ontwerp-programma, moet deze eigenlijk als zinloos worden bestempeld.
In tegenstelling tot de gang van zaken bij eerdere beginselprogramma's is nauwelijks sprake geweest van een inhoudelijke discussie in de partij, noch van een aan de hand van zo'n discussie gereviseerd concept. Voorzover de waarde van een beginselprogramma niet in de laatste plaats ligt in de discussie rond de totstandkoming ervan, is deze gang van zaken veelbetekenend. Ik ben daarom geneigd dit programma al als irrelevant te beschouwen, ongeacht of het wordt aangenomen.
Dat ook vanwege de inhoud: veel te lang, redundant, vol open deuren en onevenwichtig. Veelvuldig wordt gewaarschuwd tegen illusies over ‘maakbaarheid’ en overheidsinterventie; heel wat minder over de invloed van economische machtsconcentraties en maatschappelijke ongelijkheid als gevolg van gebrek aan overheidsinterventie. Het ontbreekt mij aan ruimte - maar eigenlijk ook aan aandrift - om de tekst gedetailleerd te kritiseren; ik wil het laten bij twee brede opmerkingen.
De eerste is dat het concept blijft hangen op het niveau van morele principes en hun onderlinge verhouding, maar zowel een politieke als een sociaal-historische dimensie mist. De opstellers hadden hier kunnen leren van Banning, die in zijn rede op het congres van 1959, waar toen een PvdA-beginselprogramma werd vastgesteld, aan het begrip ‘beginsel’ drie elementen onderkende: zedelijke motieven, daarop gebaseerde politieke, sociale en economische uitgangspunten en tenslotte hun institutionele vertaling. Deze drie elementen zijn alle drie noodzakelijk. Ontbreken de laatste twee, dan is slechts sprake van een verzameling kreten; is alleen het middelste element aanwezig, dan heeft men een technisch geraamte zonder hart; beperkt men zich tot het laatste dan gaat het om reparatiewerk aan een verouderd vehikel.Ga naar eind52
De tweede: met dit concept neemt de PvdA afscheid van de centrale lijn in het sociaal-democratisch program zoals dat in meer dan een eeuw geëvolueerd is. Die lijn bestaat eruit dat de sociaal-democratische beweging zich definieerde als tegenkracht van het kapitalisme, dat als de voornaamste dynamiek in de samenleving werd gezien. De opmars van het socialisme stond gelijk aan de breideling van het kapitalisme, zelfs toen de gedachte aan zijn eliminatie - nog voorzien in het program van 1947 - was opgegeven; ongeacht de vormen waarin die breideling werd gedacht - ethisch, electoraal en etatistisch, institutioneel, cultureel.
[pagina 488]
[p. 488]
Dit perspectief is volledig verdwenen. Het woord ‘kapitalisme’ valt dan ook maar één keer in het concept, in een terzijde dat juist daardoor aandacht trekt. Dit is des te opvallender, omdat het programma werkelijk in het geheel niet ingaat op de geweldige veranderingen die zich in de afgelopen twintig jaar in de kapitalistische werelddeconomie hebben voorgedaan, veranderingen die in de kernlanden van die wereldeconomie de bijna een eeuw lange trend in de richting van meer gelijkheid hebben omgebogen, of, om het in traditionele termen te zeggen, de geleidelijke breideling van het kapitalisme in een tegengestelde richting hebben omgebogen.Ga naar eind53 Een sociaal-democratisch programma dat deze ontwikkeling niet tot kernpunt van zijn diagnose en analyse maakt, verdient die naam niet.Ga naar eind54

Uit de discussie in de afdelingen bleek al snel dat het concept zeker niet op algemene instemming zou mogen rekenen; sterker nog dat het twijfelachtig was of het zelfs in een geamendeerde vorm op voldoende steun op het partijcongres in maart 2001 staat zou kunnen maken.

Om de zaak nog ondoorzichtiger te maken stelde het partijbestuur, nadat de afdelingen amendementen hadden ingediend, een nieuwe versie vast, waarin het stuk van Hajer en Kalma - overigens zowel zonder hun medeweten en medewerking en dat van Witteveen in het oorspronkelijke concept verwerkt was. Deze bewerking hield niet in dat het partijbestuur het gewijzigde conceptprogramma nu wel voor zijn verantwoording nam. De bewerking hielp niet echt. Al een maand voor het congres trad de voorzitter van de Commissie-Beginselprogramma in de openbaarheid met het verwijt dat het het partijbestuur aan voldoende gezag ontbrak om het beginselprogramma te doen aannemen en dat Kok en Melkert, door er zich niet over uit te spreken, ‘de noodzakelijke modernisering’ - hiermee bedoelde hij de vaststelling van het ontwerp-beginselprogramma - ondermijnden.Ga naar eind55

Op het congres hield Witteveen een toespraak waarin hij duidelijk maakte dat er volgens hem eigenlijk geen intellectuele basis was op grond waarvan een diagnose van de maatschapppij geformuleerd had kunnen worden die algemene instemming zou kunnen vinden als basis van het nieuwe beginselprogramma.Ga naar eind56 Ik kon er een late bevestiging van mijn these over ‘noodzakelijk en onmogelijk’ in beluisteren.

[pagina 489]
[p. 489]

Maar paradoxaal leidde de poging om aan die ‘onmogelijkheid’ te ontkomen door iets op te schrijven dat elke politieke stootrichting ontbeerde en zo algemeen was dat niemand binnen (of buiten) de PvdA ertegen kon zijn, nu juist tot wat de meerderheid van de commissie had willen vermijden: een gebrek aan consensus.

Het congres besloot wat het partijbestuur beter eerder had kunnen doen: om het concept niet te aanvaarden als beginselprogramma. Geheel naar de prullenbak verwijzen durfde het evenwel niet aan; het concept bleef liggen ‘als basis’ voor een verdere discussie ten dienste van de vaststelling van een nieuw beginselprogramma. De Partij van de Arbeid is daarmee terug bij af, en zit nu opgescheept met een uitgangspunt voor een ontwerp dat zijn ongeschiktheid al ruimschoots heeft bewezen.

 

Uit dit relaas kan men twee conclusies trekken. De eerste is dat de leiding van de Partij van de Arbeid geen enkele behoefte heeft gehad aan een nieuw beginselprogramma en vrijwel systematisch zowel het congresbesluit van 1992 om zo'n programma te concipiëren heeft gesaboteerd als de relevantie van een nieuw program heeft ontkend.

De tweede dat de PvdA na de teloorgang van het verzorgingsstaatssocialisme er nog altijd niet in geslaagd is een nieuw min of meer samenhangend politiek project te ontwerpen, dat zich vroeg of laat in een beginselprogramma, in welke vorm dan ook, laat samenvatten.

Deze tweede conclusie is echter gebaseerd op de vooronderstelling dat de PvdA een sociaal-democratische partij is, een partij die systematische hervorming van de maatschappij ten dienste van vrijheid en gelijkheid als centrale opgave ziet.

Politieke partijen, althans wat Weber WeltanschauungsparteienGa naar eind57 noemde, zijn onderhevig aan dezelfde drang die andere primair waarde-georiënteerde instituties als kerken en universiteiten ondervinden: zich te transformeren in op nut ingestelde instellingen, zowel in termen van de partij als zodanig als in die van de individuen die er deel van uit maken. Het is een eigenaardige beweging, zeker als men in aanmerking neemt hoezeer nuts-georiënteerde instituties als bedrijven trachten zich zowel naar buiten toe als naar hun werknemers ook waarde-georiënteerd te profileren. De feitelijke weigering van de elite in de Partij van Arbeid om een nieuw beginselprogramma op te stel-

[pagina 490]
[p. 490]

len markeert zo gezien de transformatie van de PvdA van Weltanschaaungspartei in Appropriationspartei.Ga naar eind58

 

De discussie over een nieuw beginselprogramma van de PvdA is al meer dan tien jaar gekenmerkt niet door de vraag wat de centrale boodschap van zo'n programma zou moeten zijn, maar door de vraag of zo'n programma enige zin heeft en of het juist niet gevaarlijk is een wispelturig electoraat met beginselen te confronteren.

Maar in feite draait de discussie om de vraag of een partij als de PvdA nog iets anders wil zijn dan een mechanisme om, desnoods op niets anders dan het inspelen op de zogenaamde voorkeuren van kiezers door middel van opinie-onderzoek en focusgroepjes, politieke functies te verwerven en te verdelen. Of individueel politiek eigenbelang cement van voldoende hechtingskracht vormt om een partij bijeen te houden, is een vraag die nog beantwoord moet worden.Ga naar eind59 De huidige afkeer van een beginselprogramma markeert echter het opgeven van het streven naar een gemeenschappelijk ideaal dat individuele politieke ambities opwekt en kanaliseert tot collectieve strevingen. Zo verwordt politiek tot bestuur en democratie tot ritueel.

eind1
Tromp, Bart, ‘Heeft de PvdA nog wel een ideologie?’, Haagse Post, 64, (1977), 15 oktober.
eind2
Tromp, Bart, e.a., Beginselen ter sprake. Staatkundige notities nummer 3, Amsterdam, Wiardi Beckman Stichting, 1985.
eind3
Bijvoorbeeld: Mr. P.J. Troelstra, ‘De sociaal-democratische arbeiderspartij’, in: Onze politieke partijen, nr 3, Baarn, Hollandia, z.j. (1909).
eind4
Zie blz. 329.
eind5
Wal, Geke van der, ‘“En dan zeg ik: nu ruik ik een rechts luchtje”. Het debat tussen Lolle Nauta en Bart Tromp’, De Groene Amsterdammer, 12 november 1986. Ook: Bisschop, Wim, ‘Nauta eigenlijk geen partij voor Tromp. Debat in Groningen over koers PvdA’, Nieuwsblad van het Noorden, 7 november 1986.
eind6
Tromp, Bart, ‘Beginselprogramma: noodzaak en onmogelijkheid’, Socialisme & Democratie, 47, (1990), 4, (april).
eind7
Idem, 107.
eind8
Kalma, P., e.a., Een partij om te kiezen. Partijvernieuwing en PvdA, Amsterdam, PvdA, 1991, 152-153.
eind9
Deze term verwees naar mijn artikel ‘Gestolde vernieuwing’, Socialisme & Democratie, 46, (1989), 12, (december), waarin ik de balans opmaakte van het na de ‘overwinningsnederlaag’ van 1986 begonnen vernieuwingsdebat en constateerde dat ten onrechte in de PvdA de mening opgeld deed dat dit met de zojuist begonnen regeringsdeelname aan zijn natuurlijk einde was gekomen.
eind10
Een partij om te kiezen, op. cit., 58.
eind11
Maar achtte de opstelling van zo'n programma pas mogelijk na 1994. Cf. Tromp, Bart, ‘Partijvernieuwing’, Socialisme & Democratie, 49, (1992), 1, (januari), 29.
eind12
De ontwikkeling van de PvdA in de jaren negentig in termen van het moedwillig afbreken van interne democratie en constitutionele verhoudingen heb ik in kaart gebracht in enkele artikelen: ‘De vloek van Michels. Afscheid van de partijdemocratie’, Socialisme & Democratie, 52, (1995), 2, (februari) en ‘Inzake partijvernieuwing’, Socialisme & Democratie, 53, (1996), 1, (januari).
eind13
Notitie ‘beginselprogramma’ van Paul Depla, Beleids-staf, PB 076 1996, 7 juni 1996.
eind14
Cf. Jansen, Jaap, ‘Tegen het kapitalisme! Nieuw beginselprogramma trekt PvdA naar links’, Elsevier, 10 februari 1996.
eind15
Cf. noot 12.
eind16
Cf. Peter de Bruijn, ‘De spijt van Wöltgens’, De Groene Amsterdammer, 19 juli 1995.
eind17
Cf. Jansen, op. cit..
eind18
Cf. Tromp, Bart, ‘Een haalbaar ideaal’, Het Parool, 13 december 1995; Wim Kok, We laten niemand los, Amsterdam, Stichting Den Uyl-lezing, 1995.
eind19
Uyl, J.M. den, ‘Theorie en beweging’, Socialisme & Democratie, 1956; geciteerd naar: dezelfde, Inzicht en uitzicht. Opstellen over economie en politiek, Amsterdam, Bert Bakker/Wiardi Beckman Stichting, (1978), 1988, 57.
eind20
Jaap Jansen, ‘PvdA-top: Wöltgens loopt te hard van stapel’, Elsevier, 17 februari 1996.
eind21
‘Verwarring over beginselprogram’. pro. Maandblad over de Partij van de Arbeid, februari 1996, 1.
eind22
‘PvdA onderzoekt nut van beginselprogram’, de Volkskrant, 20 juni 1996; basis van dit verhaal was een notitie van stafmedewerker Paul Depla voor het partijbestuur, pb 076 1996, gedateerd 7 juni 1996.
eind23
Becker, Frans, Wim van Hennekeler, Bart Tromp, Marjet van Zuijlen, red., Inzake beginselen. Het zeventiende jaarboek voor het democratisch socialisme, Amsterdam, Wiardi Beckman Stichting/De Arbeiderspers, 1996.
eind24
Alleen Femke Halsema, toen nog verbonden aan de wbs, had er enige goede woorden voor over. Halsema, ‘Leeft gij oude vormen en gedachten!’, in: Inzake beginselen, op. cit..
eind25
Banens, Hans, ‘Beginselprogramma's en strategisch management in ondernemingen’, in: Inzake beginselen, op. cit..
eind26
Nog in een interview in Het Parool op 28 september 1996 had Wöltgens gewag gemaakt van ‘een voorstel van Bart Tromp, Paul Kalma en mij’ dat ‘binnenkort door de PvdA-leiding’ besproken zou worden.
eind27
De betreffende passage luidde:
‘De bijgaande notitie komt geheel voor mijn verantwoordelijkheid. Maar zij zou in deze vorm niet tot stand zijn gekomen zijn zonder de hulp van Paul Kalma en Bart Tromp. In schriftelijke bijdragen en mondelinge discussies hebben zij deze notitie mede gestalte gegeven. Wij hebben elkaar echter niet willen dwingen het op alle punten eens te worden.’
eind28
Wöltgens, Thijs, Een nieuw beginselprogramma voor de Partij van de Arbeid?, z.p., Partij van de Arbeid, november 1996.
eind29
Geciteerd bij Wansink, Hans, ‘Beginselpartij? Nee, dank u!’, de Volkskrant, 1 februari, 1997.
eind30
Van der Zwan, Arie, ‘Het wordt tijd dat de PvdA in de aanval gaat’, de Volkskrant, 1 februari 1997.
eind31
Volgens een brief van partijbestuurslid Jan Marinus Wiersma aan Wöltgens. ‘PvdA schrijft nieuw program met beginselen’, nrc Handelsblad, 12 december 1996.
eind32
Brief aan het bestuur van de PvdA van Karin Adelmund, Jet Bussemaker en Paul Kalma, 15 april 1998.
eind33
Wöltgens, Thijs, De nee-zeggers. Of de politieke gevolgen van het economisch liberalisme, Amsterdam, Prometheus, 1996; dezelfde, De actualiteit van opvattingen die men socialistisch zou kunnen noemen, Willem Drees-lezing 1996, Den Haag, Stichting Willem Drees-lezing, 1997.
eind34
Bussemaker, Jet, e.a., De rode draden van de sociaal-democratie. Rapport van de PvdA-Commissie Beginselen, Den Haag, oktober 1998.
eind35
Tromp, Bart, ‘Geen goed begin beginseldebat’, Socialisme & Democratie, 56, (1999), 1, (januari).
eind36
Vrij naar K. Vorrink, Een halve eeuw beginselstrijd, tweede druk, Amsterdam, De Arbeiderspers, 1945, 43.
eind37
Veel later vernam ik dat dit vierde hoofdstuk door enkele leden van de commissie was geschreven als alternatief voor de eerste drie. Bij wijze van compromis is het echter daaraan toegevoegd.
eind38
In afwachting van de publicatie van Het sociaal-democratisch program verwijs ik naar Beginselen ter sprake, 34.
eind39
Tromp, ‘Beginselprogramma: noodzaak en onmogelijkheid’, op. cit.
eind40
Cf. Tonkens, E., ‘Betekent diversiteit het einde van de gelijkheid en solidariteit’ en Jos de Beus, ‘Het echte millenniumprobleem: hoe sociaal-democratische beschaving te handhaven en te beschaven’, beide in: Socialisme & Democratie, 56, (1999), 1, (januari). Willem Witteveen reageerde in het volgende nummer, ‘De sociaal-democratische beginselen volgens Joseph, Olympe, Jos, Evelien, Bart en de anderen’, Socialisme & Democratie, 56, (1999), 2, (februari).
eind41
Peper, Bram, ‘Voorwaarts en vrij veel vergeten’, nrc Handelsblad, 13 februari 1997.
eind42
pro. Ledenblad van de Partij van de Arbeid, 8, november 2000, 4.
eind43
Althans bij de publicatie in pro. In de officiële uitgave van het conceptprogramma werd er geen melding van gemaakt. Cf. Idealen in praktijk brengen. Deel 1. Voorstellen voor partijvernieuwing en een nieuw beginselprogramma, z.p., Partij van de Arbeid, november 2000.
eind44
Cf. hun brief in pro. Ledenblad van de Partij van de Arbeid, 8, november 2000, 3.
eind45
Hajer, Maarten en Paul Kalma, ‘De terugkeer van de politiek’, dat in iets gewijzigde vorm onder de titel ‘PvdA moet nu aanval op liberalisme inzetten’ verscheen in nrc Handelsblad, 27 november 2000.
eind46
Bussemaker, Jet, en Willem Witteveen, ‘Markt versus overheid is achterhaald debat’, nrc Handelsblad, 23 december 2000.
eind47
Bij voorbeeld Andries Hoogerwerf, ‘PvdA slaat rechtsaf’, De Bazuin, 9 februari 2001.
eind48
Bij voorbeeld Hilhorst, Pieter en Hans Wansink, ‘De verdwijntruc van de PvdA’, de Volkskrant, 11 november 2000.
eind49
‘PvdA-beginselen’, nrc Handelsblad, 7 november 2000.
eind50
Zoals in de loop van dit jaar valt na te gaan aan de hand van mijn dan gepubliceerde studie Het sociaal-democratisch program 1878-1977, waarop ik mij ook verder in dit artikel baseer.
eind51
In Socialisme & Democratie, 56 (1999), 1 (januari) reageerden ondergetekende, ‘Geen goed begin van beginseldebat’, Evelien Tonkens, ‘Betekent diversiteit het einde van de gelijkheid en solidariteit?’ en Jos de Beus, ‘Het echte millennium probleem: hoe sociaal-democratische beschaving te handhaven en te verbreiden’; in het daaropvolgende nummer repliceerde de voorzitter van de Commissie-Beginselen, Willem Witteveen, ‘De sociaal-democratische beginselen volgens Joseph, Olympe, Jos, Evelien Bart en de anderen’. Socialisme & Democratie, 56 (1999), 2 (februari).
eind52
Cf. Willem Banning, ‘Het beginselprogramma 1959’, Socialisme & Democratie, 17 (1959), 204-211.
eind53
Cf. Frans Becker, Wim van Hennekeler en Bart Tromp, red., Hedendaags kapitalisme. Het twintigste jaarboek voor het democratisch socialisme, Wiardi Beckman Stichting/De Arbeiderspers, 1999.
eind54
Tromp, Bart, ‘Organisatie en program: de PvdA op een historisch dieptepunt, Socialisme & Democratie, 58, (2001), 2, (februari).
eind55
‘“Zwakke partijleiding ondermijnt vernieuwing beginselprogram PvdA”’, de Volkskrant, 17 februari 2001.
eind56
Witteveen, Willem, ‘Toespraak op het partijcongres over sociaal-democratische beginselen’, kopie in bezit auteur.
eind57
Weber, Max, Wirtschaft und Gesellschaft. Grundriss der verstehende Soziologie, fünfte, revidierte Auflage, Band 1, Tübingen, J.C.B. Mohr (Paul Siebeck), 1976, 167.
eind58
Idem, 167-168.
eind59
Ik heb geargumenteerd van niet. Cf. Tromp, Bart, ‘Een partijloze democratie, of: het einde van de politieke partij?’, De Gids, 163, (2000), 8, (augustus).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken