Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lees en luister. Deel 9 (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lees en luister. Deel 9
Afbeelding van Lees en luister. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van Lees en luister. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.76 MB)

Scans (44.32 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
non-fictie/schoolboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lees en luister. Deel 9

(1947)–H.J. Tromp–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 85]
[p. 85]

20. De wonderlijke kerstnacht.

Hans was vier en een half, Carlie pas drie geweest. Hans was groot voor zijn jaren, een stevige knaap... blozend met bolle wangen. Hij had glad donkerbruin haar, en tussen de bijna zwarte wimpers glommen zijn grote blauwe ogen, die wijd-open zo wonder-diep nadenken konden.

Carlie, een fijn bleek ventje met glinsterende vossenoogjes in een spits snoetje, onder een grote muts van zij-achtig glanzende, helblonde, golvende haarstrengen.

Zij waren broertjes, en wanneer zij beiden tegelijk hun zinnen op hetzelfde stuk speelgoed hadden gezet - en dat kwam nog al eens voor - oefenden ze zich met bittere ernst in de rollen van Kaïn en Abel.

Achteraf kwam Carlie-Abel zich huilend bij moeder beklagen. Hans-Kaïn beweerde met een gezicht, verontwaardigd van belasterde onschuld: ‘Ik heb Carlie niks gedaan.’ Indien hij in de Bijbel thuis was geweest, zou hij zich stellig hebben verantwoord met de vraag: ‘Ben ik dan mijns broeders hoeder?’

Zo leefden de beide helden voortdurend op voet van oorlog, en niemand kon zeggen, binnen hoe korte tijd er weer een uitbarsting volgen zou.

Maar op de vooravond van Kerstmis was de wapenstilstand gesloten. Althans: aan tafel geen onvertogen woord - noch openlijke, noch heimelijke aanval op wederzijdse armen, schenen of schedeldak.

Moeder vertelde, dat vannacht het Kerstkindje zou komen, en dat ze het 's morgens allebei mochten zien, tenminste... als ze heel zoet waren. En ze wáren zoet. Hans' ogen stonden schotelrond - die zagen alleen heel verre en heel mooie dingen. Carlies oogjes schitterden nog ééns zo hel als gewoonlijk. Tot de oudste uit zijn droom ontwaakte en zei: ‘Ja,

[pagina 86]
[p. 86]

Carlietsjie, en als je héél zoet bent, dan mag jij de Kerstboom ook zien, hoor.’

‘Kijk Hans, wéét je dat nog?’ vroeg Liesbeth, de oudste. ‘En weet je nog, wat daar allemaal aan hangt?’

‘Allemaal van die mooie lichtjes, en lekkers, Carlie! Dat hangt aan de boom, ja... heus waar! Tot aan de zolder. En 't kindje ligt d'r onder. Maar eerst brengt 't kindje de boom. En dan hangt 't kindje al 't lekkers d'r aan! En dan legt de moeder 't kindje in z'n bedje.’

Carlie keek moeder vragend aan.

Hans had schik in zo'n verregaande onnozelheid. ‘Nee Carlie,’ beleerde hij wijs, ‘niet dìè Moeder! Zó'n kleintje maar!’... en hij wees ter hoogte van het botervlootje boven het tafelblad. ‘En 't Kerstkindje is maar zó 'n klein pietske!!’ Bij deze informatie bracht hij de wijsvingers van beide handen héél dicht bij elkaar.

Carlie bleek machtig geïnteresseerd, en - zoet van vreugdige verwachting - at hij zwijgend zijn bordje leeg.

Hans schoot niet op. Telkens weer stond zijn kauwend mondje stil, en keken de blanke ogen roerloos van blijde verbazing in fantasie-land, waar wel wondere dingen te prijken stonden.

Na het eten was vader aan zijn werk gegaan. Die avond werd hij niet gestoord, en geen enkele maal op Moeders verzoek geroepen, om als scheidsrechter tussen de strijdende partijen orde, rust en vrede te herstellen.

Toen kwamen de jongens hun nachtzoen brengen. De kleinste voorop: vanuit moeders armen. Daarna de grootste. Andere avonden ging dat nog al eens gepaard met een wild gebaar, en een Indiaanse krijgskreet. Maar deze keer, tot vaders verwondering, was de blozende Hans een en al eerbied. Na het verrichten van de plechtige handeling bleef hij muisstil staan aan vaders knie. Zijn grote ogen zagen Vader aan, zonder knippen, met een glans van vertederd verlangen.

[pagina 87]
[p. 87]

Vader keek terug, en begreep niet.

‘En... Hans, wat is er?’

Toen kwam er heel langzaam en stil-gelukkig uit: ‘Ik wou u nòg een zoen geven.’

Nu, dat kon. Nadat ook deze tweede plechtigheid voltrokken was, wandelde de jongen voldaan met moeder mee.

 

Toen de kleintjes er onder lagen, werd de laatste hand gelegd aan boom en kribje in de mooie kamer, die al twee dagen gesloten was gebleven. ‘We kunnen de deur nu wel open laten,’ meende vader, en alles ging tegen half tien ter ruste - de nachtmis begon om vijf uur. Nog even stonden moeder en vader voor de ledikantjes van hun beide jongsten, op het kamertje boven naast de trap.

Carlie sliep lekker. Hans lag nog klaar wakker, plat op de rug, met hoogrode kleur en glanzende ogen, die niet eens knipperden tegen het plotselinge licht.

‘Maar jongen, hoe is 't nou? Slaap je nòg niet?’

Als enig antwoord gleed een geheimzinnig, week lachje over het ronde kindergezicht. Koorts had hij niet, zoals moeder vreesde, en hij werd aan zijn lot overgelaten. ‘Nu gauw gaan slapen, hoor! Morgen mag je het kribje en de kerstboom zien!’

Kwart over vier in de nacht. Driftig rammelt de wekker. Hoe nou? Ach ja! Kerstnacht! Brr... wat is het koud! Toch maar vlug er uit, en Liesbeth gewekt.

Juist, toen vader zijn boord stond aan te doen - moeder was in de huiskamer bezig met de kachel - kwam Liesbeth verschrikt de slaapkamer inlopen, en zei benauwd: ‘Vader... Hans... en Carlie... zijn wèg!’

‘Weg?... Je dróómt zeker nog?!’

‘Neen, heus. Komt u maar mee. De bedjes zijn allebei leeg!’

‘Wat is dàt dan?!’ Vader mee. En jawel! Nu schrok hij

[pagina 88]
[p. 88]

toch ook even. Maar meteen schoot hem de oplossing te binnen. ‘Zo'n aap van een jongen!’ zei hij alleen, en rende de trap af.

‘Ssst!’ kwam moeder in de gang, ‘je maakt de jongens nog wakker met je lawaai!’

‘Kom maar eens mee kijken naar je jongens,’ meende vader en opende de deur van de mooie kamer. Daar brandde lustig de lamp... een stoel stond vlak onder de schakelaar. En de Heilige Familie met os, ezel, herder en schaapjes - alles was verdwenen van onder de blikkerende boom, en gedeserteerd naar de schapenvacht voor de warme haard.

Het was een vredig toneeltje daar in dat knusse hoekje. Jozef en Maria, opgesteld aan weerszijden van de vacht, bewaakten er hun Kindje, midden tussen twee slapende reuzen: één met een donkere bol in gestreepte pyama, en een blonde in sneeuwwitte hanssop. Kameraadschappelijk lagen ze daar naast elkaar, en over het Kindje was heel zorgzaam bij wijze van deken een zakdoek gespreid, dat het niet koud zou worden. De os en de ezel waren op de schoorsteenmantel geklommen, en vanuit de hoogte keken ze goedig beschermend neer op het nachtelijke kamp diep beneden hen. Maar de schaapjes stonden verstrooid en vereenzaamd door de hele kamer. Geen wonder, want hun herder was nergens te zien.

Glimlachend genoten de ouders en zus van deze ‘vrede op aarde’, tot moeder verschrikt riep: ‘Maar wat is dàt dan???’ Met pakte ze de Heilige Jozef op. Die had een bruine snor! Liesbeth inspecteerde de Heilige Maagd... hetzelfde verschijnsel! ‘Neen maar...,’ begon vader, toen zus riep: ‘Het is chocola!’

En ja! Bij nadere beschouwing bleek, dat het gezicht van de kleinste reus helemaal onder de chocola zat. De grootste had ook alleen maar een snor, tot aan de oren. Maar och arme... het Jezuskindje! Zijn gezichtje verdween geheel en al onder de zoete tractatie, die er in klonten opgedroogd zat.

[pagina 89]
[p. 89]

Oogjes, neusje, mondje, alles stijf dicht geplakt! Zelfs os. ezel en schaapjes hadden mee gesnoept. De snuiten vertoonden onmiskenbare sporen van een aller-royaalst chocoladefestijn.

‘O wee!’ riep Liesbeth plots door de stilte van Luilekkerland, ‘kwart voor vijf al!’

De reuzen werden tamelijk hardhandig wakker geschud, zonder vorm van proces met ijskoud water gewassen - gezicht en handen, wat tot heftig protest-geschrei aanleiding gaf - en een twee drie in bed gestopt. Maar ze waren gauw stil, en toen vader een paar minuten later nog even ging kijken, sliepen ze als marmotten. Met een kort gebed stelde hij ze onder de bescherming van het kleine Jezuskindje, waarmee ze zo lief hun lekkers hadden gedeeld. En volkomen gerust ging hij met moeder en dochter naar de plechtige afkondiging van de ‘Vrede op Aarde’.

 

Eerste Kerstdag aan het ontbijt werden de beide reuzen ter verantwoording geroepen over hun nachtelijke strooptocht. Hans gaf volmondig toe, dat hij Carlie had gewekt: ‘En Carlietsj wou niet, en-ie begon haas te huile. En toe zei ik: kom Carlie, we gaan naar 't Kerstkindje, en toe was-ie drek wakker.’

‘Maar jìj dan? Hoe was jìj wakker geworden?’

‘'t Kerstkindje riept mij!’

‘Riep het Kerstkindje jou?’

‘Ja... Hans, Hans, kom dan... ik ben d'r al. Heel zachtjes, maar ik kon 't goed hore.’

‘En zei het er ook bij, dat je moest wachten, tot ze allemaal sliepen in huis?’

‘Nee,’ meende Hans heel ernstig, en verwonderd, ‘dat heb 'k niet gehoord.’

‘En toen?’

‘Toen is Carlie haas van de trap gevalle. Ik greept 'm nog

[pagina 90]
[p. 90]

net. En toe heb ik de deur los gedaan... en toe 't licht aan geknipst. En 't Kerstkindje lei d'r al - en de boom ston d'r al - en 't lekkers hing d'r al aan - en ik zei: hier Carlie, allemaal van 't Kerstkindje. En toen zei Carlie: Kindje mag ook wat hebbe, en schaapje ook. En toe heb ik de vader en de moeder van 't kindje ook wat meegegeve, en de os en de ezel...’

‘Zo, en hoe kwamen die op de schoorsteenmantel?’

‘Heb ik 'edaan!’ kwam zelfbewust het fijne stemmetje van Carlie, die stil had toegeluisterd, met oogjes, schitterend van napret.

‘Zo, en waarom dan?’

‘Dan kon de herder ze niet meer slaan met de zweep,’ antwoordde Hans in zijn plaats.

‘Zo... en die herder... waar is die?’

‘Zoete schaapje slaan... kachel 'estop,’ juichte Carlie.

‘Ja,’ bevestigde Hans. ‘Carlie zei: stoute herder... en nou ligt-ie in de kachel.’

Liesbeth de kamer uit! Een ogenblik later kwam ze terug met de tot de vuurdoop gedoemde - gelukkig ongeschonden, alleen wat zwart van de reserve-kolen in de haard.

‘Zo, zo,’ meende vader, ‘en wie heeft toen de haard weer dicht gedaan?’

‘'t Kerstkindje zei 't,’ antwoordde Hans vol overtuiging.

‘Wàt zei het Kerstkindje?’

‘Hans, zei-d-ie, je mot de kachel weer dich doen. As-t-ie ope blijft, dan valt 'r vuur uit. En dan verbrandt 't hele huis.’

Met bezorgd gelaat had moeder het laatste deel van het verslag aanhoord. Ze bedacht, dat de haard op het nachtslot had gestaan, en dat haar jongens misschien wel ontsnapt waren aan kolendampvergiftiging, en gered door deze wijze inspraak van het Kerstkindje.

‘Nou Hans, dan mag je wel eens héél mooi voorbidden

[pagina 91]
[p. 91]

deze keer, en het Kerstkindje bedanken, dat het jou vannacht zo lief heeft geroepen... en Carlie ook.’

En Hans bàd voor, met de ogen heel erg stijf dicht, en Carlie deed het hem na - zó eerbiedig, als ze het nog nooit te voren hadden gedaan - beiden nog onder de indruk van hun wonderlijke Kerstnacht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken