Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De erfgenaam in Amerika (ca. 1910-1920 )

Informatie terzijde

Titelpagina van De erfgenaam in Amerika
Afbeelding van De erfgenaam in AmerikaToon afbeelding van titelpagina van De erfgenaam in Amerika

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.49 MB)

Scans (31.89 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Vertaler

Simon Jacobus Andriessen



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De erfgenaam in Amerika

(ca. 1910-1920 )–Mark Twain–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 80]
[p. 80]

XIV.

Zoo ging Tracy naar huis om het avondmaal te nuttigen. De etenslucht, die hem tegenkwam, scheen sterker en verschrikkelijker dan ooit te zijn, en hij gevoelde zich gelukkig in de gedachte, dat hij daarvan zoo spoedig weder bevrijd zou wezen. Toen het avondeten afgeloopen was, wist hij ternauwernood, of hij iets had gegeten of niet, en hij had zeker niets van de gesprekken gehoord. Zijn hart had den geheelen dag gebonsd, zijne gedachten waren ver van deze dingen verwijderd geweest, en in zijne visioenen waren de kostbaarheden van het kasteel zijns vaders voor hem opgerezen. Zelfs de opgedrilde livreibediende, dat wandelende zinnebeeld van ongelijkheid, had nu niets terugstootends voor hem gehad. Na den maaltijd zeide Barrow:

‘Ga met mij mee! Ik zal u een prettigen avond bezorgen.’

‘Heel goed. Waar gaat ge naar toe?’

‘Naar mijne club.’

‘Welke club is dat?’

‘De club van handwerkslieden.’

Eene huivering ging Tracy over de leden. Hij zeide er niets van, dat hij zelf eens een bezoek aan die plaats had gebracht. Eigenlijk wilde hij de herinnering aan dien tijd niet meer verlevendigen. De gevoelens, die zijn vroeger bezoek aldaar zoo aangenaam hadden gemaakt en hem met zulke geestdrift vervuld hadden, hadden allengs eene verandering ondergaan, en zij waren in zulk eene mate gewijzigd, dat hij een herhaald bezoek aan die club niet met blijdschap kon begroeten. Eigenlijk schaamde hij zich wel wat om daarheen te gaan, daar hij er zeker van was, dat hij alsdan nog meer tot de overtuiging zou komen, hoe groot de verandering was, die er bij hem had plaats gegrepen. Hij zou er dus liever vandaan gebleven zijn. Hij verwachtte, dat hij nu niets anders zou hooren dan woorden, die bij zijne veranderde gevoelens een verwijt voor hem zouden zijn, en hij wenschte er dus liever niet heen te gaan. En toch wilde hij dit niet zeggen, toch wilde hij niet laten blijken, wat er in hem omging, toch wilde hij geen tegenzin aan den dag leggen om er heen te gaan, en zoo deed hij zich geweld aan om Barrow te vergezellen, het heimelijke voornemen opvattende om de zaal bij de eerste de beste gelegenheid te verlaten.

Nadat de spreker van dien avond zijne voorlezing had gehouden, deelde de president mede, dat het debat nu zou geopend worden over het onderwerp van de vorige samenkomst, ‘De Amerikaansche pers.’ Het verdroot den afvalligen leerling, deze aankondiging te hooren. Dit wekte te vele herinneringen bij hem op. Hij wenschte wel, dat er over een ander onderwerp gedebatteerd zou worden. Maar het debat begon, en hij zat stil en luisterde.

In den loop der discussiën beschuldigde een der sprekers - een smid, Tompkins genaamd - al de vorsten en al de edellieden op de aarde van hunne koude zelfzucht in het behouden van hunne onrechtmatig verkregene waardigheden. Hij zeide, dat geen vorst en geen zoon van een vorst, geen edelman en geen zoon van een edelman zijne medemenschen zonder schaamte moest kunnen aanzien. Schaamte over het behoud van zijne aangematigde titels, eigendommen en voor-

[pagina 81]
[p. 81]

rechten ten koste van andere menschen; schaamte over het onrechtmatig bezit van deze dingen, die vroegere onbillijkheden, ten opzichte van de natie gepleegd, vertegenwoordigden. Hij zeide: ‘Als er een edelman of de zoon van een edelman hier was, dan zou ik wel eens met hem willen redeneeren en hem aantoonen, hoe schandelijk en hoe zelfzuchtig zijne positie is. Ik zou hem trachten over te halen om deze op te geven, zijne plaats onder de menschen in te nemen, op gelijken voet met hen te staan, het brood te verdienen, dat hij eet, en allen eerbied, hem wegens zijne kunstmatige positie betoond, alle achting, niet aan zijne persoonlijke verdiensten verschuldigd, als van geringe waarde te beschouwen.’

Tracy scheen te luisteren naar uitspraken, die hij zelf wel eens in gesprekken met zijne radicale vrienden in Engeland had gevoerd. Het was, alsof een phonograaf zijne woorden opgevangen en ze over den Atlantischen Oceaan gebracht had, ten einde hem daarmede te beschuldigen in de ure van afvalligheid. Ieder woord, door dezen vreemdeling gesproken, scheen een beroep op zijn geweten te doen. Het diepe medelijden van dezen man met de onderdrukte millioenen in Europa, die de minachting van die weinig talrijke klasse boven zich te verduren hadden, was het juist, dat hem vervuld had en waaraan hij vaak uitdrukking had gegeven. Het medelijden in 's mans stem en woorden was de tweelingbroeder van het medelijden, dat in zijn eigen hart placht te wonen en van zijne eigene lippen te komen, als hij aan die onderdrukte bevolking dacht.

De schimpscheuten op de oude wereld werden door een diep stilzwijgen gevolgd. 't Was een stilzwijgen, zeer aangenaam voor Tracy's gevoel. Hij zou dit voor geen geld van de wereld hebben willen verbreken; want hij schaamde zich onder het hooren dezer woorden diep en zeide bij zichzelf:

‘Hoe onverantwoordelijk is dit alles! Het is werkelijk laaghartig, schandalig, zelfzuchtig, deze onverdiende eer te behouden, en - en -’

‘Welk een dwaze rede heeft die Tompkins gehouden!’

Deze uitbarsting kwam van Barrow. Zij overstroomde de ziel van Tracy met verfrisschende wateren. Dit waren de welluidendste woorden, die de arme, wankelende, jeugdige afvallige ooit had gehoord, - want zij wischten zijne schaamte uit, en dat is een goede dienst, als men niet bij machte is, zichzelf vrij te spreken.

‘Ga mee naar mijn kamer en rook een pijp, Tracy.’

Tracy had deze uitnoodiging reeds sedert een geruimen tijd verwacht en had zijne afwijzing reeds gereed; maar nu nam hij deze met blijdschap aan. Was het mogelijk, dat er een zedelijk bezwaar tegen de woorden van dezen man zou kunnen ingebracht worden? Hij brandde van verlangen om Barrow dit te berde te hooren brengen.

‘Wat hebt ge op de woorden van Tompkins aan te merken, Barrow?’

‘Wel, het voorbijzien van een gewichtigen factor in de menschelijke natuur; te eischen, dat anderen zullen doen, wat men zelf niet zou willen doen.’

‘Bedoelt ge....’

‘Wat ik bedoel, is zeer eenvoudig. Tompkins is een smid, heeft een

[pagina 82]
[p. 82]

gezin, werkt voor loon en hard ook. Onderstel nu eens, dat hij ten gevolge van den dood van iemand in Engeland eensklaps een graaf geworden was met een inkomen van een millioen in 't jaar. Wat zou hij dan doen?’

‘Wel, ik denk, dat hij zou moeten afwijzen om...’

‘Wel, hij zou het dadelijk aangrijpen.’

‘Denkt ge werkelijk, dat hij dit zou doen?’

‘Denken? - Ik denk het niet alleen, maar ik weet het.’

‘Waarom?’

‘Waarom? Wel, omdat hij geen gek is.’

‘Dus denkt ge, dat hij, als hij een gek was -’

‘Of hij een gek of geen gek was, hij zou het aangrijpen. En dat zou iedereen doen. Ik zou het zelf ook doen.’

Dit was balsem, dit was een geneesmiddel, dit was rust en vrede en troost.

‘Maar ik dacht, dat ge het tegen adellijke titels had.’

‘Erfelijke, ja. Maar dat tot daaraan toe. Ik ben tegen millionnairs, maar het zou gevaarlijk zijn, mij zulk eene positie aan te bieden.’

‘Zoudt ge die dan aannemen?’

‘Wis en zeker.’

Tracy dacht eenige oogenblikken na en zeide toen:

‘Ik moet erkennen, dat ik u niet al te best begrijp. Ge zegt, dat ge tegen erfelijken adel zijt, en toch zoudt ge, als ge in de gelegenheid waart....’

‘Zulk een titel aannemen? Onmiddellijk zou ik dat. En er is geen werkman in die geheele club, die het niet zou doen. Er is geen advocaat, dokter, uitgever, schrijver, tinnegieter, landlooper, er is geen menschelijk wezen in de Vereenigde Staten, dat zulk een kans zou laten voorbijgaan.’

‘Behalve ik,’ zeide Tracy zacht.

‘Behalve gij?’ Barrow kon deze woorden ternauwernood uitbrengen, zoo dwaas kwamen ze hem voor. Hij stond op, staarde Tracy verwonderd aan en herhaalde: ‘Behalve gij?’ Hij liep toen een paar malen in het vertrek rond, staarde hem nog eens aan en riep ten derden male uit: ‘Behalve gij?’ Eindelijk ging hij zitten met het voorkomen van iemand die het opgeeft, en zeide:

‘Hij doet zijn uiterste best om aan werk te komen, en toch beweert hij dat hij, als hij gelegenheid had om den titel van graaf te krijgen, deze gelegenheid niet zou waarnemen. Houd mij niet voor den gek!’

‘Ik houd u volstrekt niet voor den gek, Barrow. Ik wilde u maar zeggen, dat, als mij ooit een grafelijke titel te beurt viel...’

‘Och, ik zou mij daarover maar niet bekommeren, als ik in uw plaats was. En bovendien, ik weet wel, wat ge in zulk een geval zoudt doen. Zijt ge dan zoo geheel anders dan ik?’

‘O neen.’

‘Zijt ge beter dan ik?’

‘Wel, zeker niet.’

‘Zijt ge even goed! Spreek op!’

‘Inderdaad, ik - Maar ge overvalt mij zoo -’

‘Overvallen? 't Is geen moeilijke quaestie, niet waar? Ge zult mij moeten toestemmen, dat een stoelenmaker, die twintig dollars in de week verdient, wel wat meer beteekent dan een jonkman zooals gij, die niet weet wat hem te doen staat,

[pagina 83]
[p. 83]

die zijn brood niet kan verdienen, die geen ondervinding van het leven heeft, die geene andere kennis bezit dan boekengeleerdheid. Welnu, als ik een grafelijken titel niet zou verwerpen, wat drommel zou u dan het recht geven om dit te doen?’

Tracy dacht eenige oogenblikken na en zeide toen:

‘Ik kan mij waarlijk geen begrip maken van uwe beginselen - als het ten minste beginselen zijn. Ge zijt inconsequent. Ge kant u tegen de aristocratie, en toch zoudt ge een grafelijken titel aannemen, als ge kondt. Moet ik het zóó opvatten, dat ge het een graaf niet ten kwade duidt dat hij een graaf is en blijft?’

‘Zeker niet.’

‘En zoudt ge het niet afkeuren, als Tompkins, of gij zelf, of ik, of iemand anders, een grafelijken titel aannam, als deze hem werd aangeboden?’

‘Zeker zou ik dat niet.’

‘Welnu, wien zoudt ge het dan ten kwade duiden?’

‘De geheele natie - iedere bevolking, onverschillig waar, die de beleediging van eene erfelijke aristocratie verdraagt, waartoe zij niet kan behooren.’

‘Nu spreekt ge toch wel wat in raadsels.’

‘Dat doe ik niet. Ik ben het met mijzelf volkomen eens over deze zaak. Als ik een aristocratisch stelsel kon uitroeien door de eer, daaraan verbonden, af te wijzen, dan zou ik wel een schurk zijn, als ik die eer aannam. En als er zich een voldoend getal met mij wilde vereenigen om die uitroeiing mogelijk te maken, dan zou ik wel een schurk zijn, als ik anders deed dan die poging te steunen.’

‘Ik geloof, dat ik uw meening nu begrijp. Ge keurt het niet af, dat de adel zijne rechten wil behouden, maar ge keurt het wel af, dat de massa des volks dien adel laat bestaan.’

‘Juist zoo, juist zoo!’

‘Dank u.’

‘Nu zal ik u nog een goeden raad geven: als ge naar uw vaderland terugkeert en ge vindt uw volk bezig om den adel af te schaffen, verleen dan uwe hulp; maar als het niet zoo met de zaken gesteld is en ge zijt in de gelegenheid om een grafelijken titel te verkrijgen, wees dan niet dwaas en neem dien aan!’

Tracy antwoordde vol geestdrift:

‘Dat zal ik doen.’

Barrow lachte.

‘Ik heb nooit zoo iemand gezien. Ik begin te denken, dat de verbeelding sterk bij u ontwikkeld is. De minste gril wordt door u dadelijk als werkelijkheid aangenomen. Ge houdt u, alsof het u niet zou verwonderen, als u een grafelijke titel aangeboden werd.’ Tracy bloosde. Barrow voegde er bij: ‘Een grafelijke titel! Wel ja, neem dien aan, als hij u aangeboden wordt; maar inmiddels zullen we nog eens goed uit onze oogen kijken, en als ge kans hebt om een baantje te krijgen, dat u zes of acht dollars in de week oplevert, dan zou ik dat al vast maar aannemen in afwachting van den grafelijken titel, die u zal worden aangeboden.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken