Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568 (1872-1881)

Informatie terzijde

Titelpagina van Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568
Afbeelding van Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568Toon afbeelding van titelpagina van Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.21 MB)

ebook (4.45 MB)

XML (2.88 MB)

tekstbestand






Editeur

Ferdinand Vanderhaeghen



Genre

proza
non-fictie

Subgenre

kroniek
non-fictie/dagboek
non-fictie/geschiedenis/Opstand


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568

(1872-1881)–Marcus van Vaernewyck–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Cap. XXI.

Hoe de Walen haer prouf oordonancien maecten te Ghendt; en van zeker tijdijnghe van duuck Dalve; ende hoe veel ghuesghezinde datter doot bleven zijn in battaillen ende andersins; van Viglius, hoe hij ghesproken was te Ghendt, ende hoe sommighe met hem schimpten vanden ghemeenen ghueschen volcke; ende hoe de roode rocx uut Ghendt trocken.

Up den voornoemden viijen in hoijmaent was de trommel te Ghendt ghesleghen, tsavonts ontrent den zes hueren, ende uutgheroupen in vlaemsche, dat haer die knechten tsanderdaechs, ten vijf hueren, zouden ghereet maken. Dwelc zij deden, want de trommel slouch vande vier hueren; ende zij verghaerden, ten vijfven ofte daer ontrent, ende trocken al den curten Steendam uute, ten zessen; ende ghijnghen daer, met twee vlieghende veendelen, in den Ham, in een stick meersch dat afghemaeijt was, haer slachoordenen maken; ende ooc in een ander stick dat niet afghemaeijt en was, dat daer neffens lach, om te leeren sommighe die daer onder waren, diets niet en conden. Dit duerde tot bij der noene, ende doe maecten zij eenen faussen alaerme.

[pagina 300]
[p. 300]

Up den ixen in hoijmaent, zoo quam serteijne tijdijnghe (zoo emmer de mare ghijnck), als dat duuck Dalve up den sinxen avont tot Gennes was; ende was nu ghecommen, met ontrent tien duijsent Spaensch crijschvolck, ooc met Italianen ende Duijtschen, in Loreijnen, waer onder een deel peerden waren. Daer zouden ooc gheweest hebben drij hooftmannen der Duijtschen, elc onder hem hebbende xij veendelen knechten; dat zijn xxxvj veendelen volcx. Die Italiaenders zoude den duuck Dalve wederomme ghezonden hebben, als de ghene die hem tot over tghebeerchte helpen bewaren hadden jeghen die Zwitsers ende die van Geneveren. Aldus hadde hem laten becauten, ende hadder zeker brieven af ontfaen, zoo hij mij zeijde, her Gleijn Temmerman, proost van Sente Pieters te Ghendt, mijn ghevadere. Tscheen ooc wel groote apparentie vander waerheijt ghevende; want daer waren ontrent Ghendt, in diveersche prochien, waghenen doen ghereet maken, die zouden hem jeghen trecken tot Luxemborch, ende de bagghaige helpen voeren, ende dander waghenen, die met hem quamen, zouden afghedanct werden. Dees waghenen ende peerden waren betaelt vande prochie, bij ommestellijnghe oft zettijnghe; ende dheere van Barlaeijmont zoude met de waghenen jeghen duuck Dalve ghereden zijn.

Den prelaet van Sente Pieters was verweten van sommighe heeren, als dat hij ghues volck hilt tZwijnaerde, up zijn casteel; waeromme den casteleijn verhusen moeste.

Den xjen in hoijmaent, vrindach wesende, sprac men, dat de roode rocx te Ghendt oorlof hebben zouden ofte dat zij oorlof hadden, ende moesten weder ghaen trecken naer de frontieren. Zoo zeijde men ooc vande twee regimenten voetknechten, die noch te Ghendt laghen, als Motembrugis ende Germenij, dat zij ooc curts

[pagina 301]
[p. 301]

vertrecken zouden, ende waren nochtans beghinnen elder foerieren, te weten: een deul in Sente Jans, Sente Nicolaus ende Sente Michiels prochie, als zij twee maenden gheleghen hadden in Sente Jacobs prochie. Ende snachts te voren waren noch zeker mannen up Sente Pieters ghevanghen, men meent tot vijve.

De mare ghijnck, datter alsnu vande ghues, tzij in battailgen, tzij bij justicien, waren doot bleven ende om den hals ghecommen tot vijf duijsent persoonen ende meer. Daer was ooc steerckelic de mare ghaende, dat onsen Coninc uut Hispanien quam; want daer waren schepen daer toe ghearresteert in BosschaijenGa naar voetnoot1, tot BillebauGa naar voetnoot2 ende eldere, die haer coopmanschepe moesten overschepen ende haer ijdel schepen leveren ten dienste vanden Coninc; ende in de CaloengieGa naar voetnoot3 zouden ooc daer toe veel schepen ghereet gheleghen hebben; ende was ooc alsdoe eenen ghoeden effenen vaerwint om uut Spaengien te commen; want hij was westelic.

Doctuer Viglius, president vanden Hove ende proost van Sente Baefs, hadde nu vier of vijf daghen te Ghendt in zijn hof gheweest, ende sommighe notabel persoonen hadden hem gheweest bezien; ende, onder andere, wart hem int vriendelicke ghevraecht, of hij niet en zou willen te vreden zijn over zijn supposten, die canonicken van Sente Jans, nu Sente Baefs, dat zij zouden hebben een zeker coteGa naar voetnoot4 vanden wijn, die zij drijncken, al waert voor elcken canonick vier of vijf stopen wijns sdaechs, alzoo

[pagina 302]
[p. 302]

vele als zijts drijncken mochten, ende dat zij daer af vrij van assijsen waren, zonder meer. Maer nu men bevant, bij tgrootkin up elcken stoop wijns vanden nieuwen impost, daer niemaent af vrij en ghaet, gheestelic noch weerlic, dat zij eenen zeer grooten noumbre van hamen wijns alle jaren slijtende waren, zoo dat zij, boven den wijn, die zij vrij van assijsen droncken, noch vanden anderen wijn, die uut haren kelder zonder assijse ghetapt wart, maecten elc wel xij of xiiij ponden grooten sjaers; dwelc zij boven dien in haer bursen staken, daer zij niet voorder en behoorden te ghauderen dan vanden wijn diese droncken; waer in de stede grootelic ghefraudeert wart, mits dat men, onder tdeczel vanden capittel keldere, veel wijns haelde ende dranck, daert niet ghehaelt noch ghedroncken en behoorde te zijne; mits dat die persoonen vele niet vrij en waren, diet haelden of deden halen; ende de stadt was nu in zwaren commere ende lasten ghestelt, ende bij zulcken middele (die de rechtveerdicheijt met hem heeft) zou zij moghen uut haren lasten gheraken. Waer up men zecht, dat hij gheandtwoort zoude hebben, dat hij de vrijicheijt, die hij of de zijne van auden tijden ghehadt hadden, niet en wilde te buten ghaen, en track hem ooc tcapittel niet anne; de eerlichede van Sente Baefs, zoo verre zij haer in de stadt bestrect, moeste wel vrij van assijse wesen, te weten alle die upzetene van dien; maer indien daer eenighe onvrije afzetene vander stadt quamen wijn ofte bier halen, dat zij zelve daer af toezicht nemen zouden; hij ofte de zijne en hadden gheen kennesse te nemen, wie daer om wijn ofte bier quam; ende liever dan men haer zulcke prehemenencie ofte vrijheijt ontbinden zoude, wilde hem noch poghen, met zijn crom halsekin, cruepel handekin ende manck voetkin, in Spaengien daerom bij den Coninc

[pagina 303]
[p. 303]

te reijsen. Maer vele ghuesghezinde haddent quaet up den man, ooc sommighe gheestelicke; zegghende: hij quam hier de vette brocke vander proostie (in die plaetse vanden abt van Sente Baefs), in zijn aude daghen, in zijn maghe slicken, ende daerom gheestelic werden; als of hij niet ghenouch en hadde ghehadt an alle die proffijtelicke staten, die hij int hof vanden Coninc ghecreghen hadde, waer duer hij somtijts scheepkins gheladen met ghelde an zijn vrienden in Vrieslandt beschicte, mits dat hij een Vriese es, van een durpkin bij tstedekin Dockem, ghenaemt MetselweerGa naar voetnoot1; schoer ooc alle die proffijten, die hij mochte, met vercoopijnghe van bosschen ende dieghelijcke, ghelijc hij alsnu den bosch te Loo gheheel dede vellen ende vercoopen, als oft hem nemmermeer schats ghenouch en ware, als een ander caliphe van Baldach. Schimpten ooc met zijnen persoon, die beter zeijden zij, een biertonne gheleeck dan een gheestelic herder: ende was mesmaect met zijnen crommen hals als den Canopus afgodt in Egipten, die ghemaect was van een eerden cruucke daer een hooft up ghevoucht was van een audt beelt van Menelaus. Maer zijlieden, die den man wel wanen kennen, legghen hem groote wijsheijt ende verstandt toe ende van ghoeden ghemeensamen bijzijne; dat hij zijn vrienden rijcke maecte, presen zij hem; dat hij mesmaect was, mocht men beter Godt wijten dan hem, diets niet en mochte. Dusen gheeft dat gheen reden om daer mede te schimpen.

Den xen, xjen ende xijen in hoijmaent, reden, als oorlof hebbende, uut Ghendt, die roode rocx; den meesten deel

[pagina 304]
[p. 304]

reden, up den xjen der maent, eenen auden man, die up de Vischmaerct quam ghaende, dat hij perrebeendeGa naar voetnoot1; smeten met haer stocken up de waghenen; hadden bijcans in de Veltstrate met een busse eenen man dootghesmeten. Dus hilden zij haer som, niet als meinschen, maer als onredelicke dieren; niet jeghenstaende dat zij die lieden Sente Baefs ende al rontomme de stadt groote schade ghedaen hadden, haerlier vruchten ende ander ghoet roovende ende stelende; zoo ghebleken was over drij daghen in den Ham, droncken zijnde ende maecten som zeer den meester; zij daer de maeijers tghers ghemaeijt hadden; zoo quamen zij ghesmeten uuten casteele ende dedent up met ghewelde, daert de lieden diet anghijnck zaghen, hoewel men meende dat Viglius voornoemt den meersch (als gheestelic ghoet) toebehoorde. Welc eenen overlast dat zij deden, buten te lande, daer zij int vertrecken passeerden (als niet wel ghezint zijnde, omdat zij oorlof hadden), dats meer te considereren dan te scrijven; te meer mits dat zij alf droncken uut trocken, zoo voorseijt es.

voetnoot1
Biscaaie.
voetnoot2
Bilbao.
voetnoot3
Catalonië.
voetnoot4
Belasting.
voetnoot1
Volgens de Biographie nationale, I, col. 590, is Viglius d'Aijtta geboren tot Barrahuys, bij Zuichem, in Friesland.
voetnoot1
Omverre tuimelde; bij Kiliaan Hielebillen.- Perre met de beenen in de lucht, die de kinders maken (Dict. flamen-fr. par H. Du Tour. Gand, 1563).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

plaatsen

  • Antwerpen

  • Brussel

  • Gent

  • Doornik (Tournai)


landen

  • België (Wallonië)

  • Frankrijk


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Viglius van Aytta


datums

  • 8 juli 1567

  • 9 juli 1567

  • 11 juli 1567

  • 10 juli 1567

  • 12 juli 1567