Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Op zoek naar de schatten van Bidoux (1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van Op zoek naar de schatten van Bidoux
Afbeelding van Op zoek naar de schatten van BidouxToon afbeelding van titelpagina van Op zoek naar de schatten van Bidoux

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.43 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

reisverhalen
roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Op zoek naar de schatten van Bidoux

(1925)–J.P. Valkema Blouw–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 97]
[p. 97]

Hoofdstuk IX
Door nacht en duisternis, een pijnlijke beslissing.

NA een periode van drie dagen was de opening genoegzaam vrij om met eenige kans op succes den doorvaart te wagen. Wij ontveinsden ons niet, dat 't ondernemen een hachelijk iets kon zijn en misprezen 't allen in de documenten van Oom Eugène, dat hij op dit punt het stilzwijgen bewaarde. Er stond immers niets anders als: ‘de passage van uit het meer is betrouwbaar, indien men het juiste oogenblik kiest.’ Nu was uit deze zinsnede niet veel te lezen, zoodat wij ook verder op ons goede gesternte moesten vertrouwen.

Alvorens met de motorboot den vaart te wagen, deed de heer Midwell met mij - ik viel, geloof ik, nogal in zijn smaak - een kleine onderzoekingstocht. Wij namen daartoe een der opvouwbare roeibooten en drongen den doorgang binnen. Na een meter of dertig werd het om ons heen totaal duister, hetgeen in dit onderaardsche gewelf trouwens vanzelf sprak en toen de Engelschman een lantaarn, voor dit doel meegenomen, had aangestoken, bleken wij ons te bevinden in een soort grot, maar zoo laag van verdieping, dat een doortocht met de motorboot alleen bij gunstigen waterstand mogelijk zou zijn. Na een paar honderd meter werd het gewelf hooger en de grot iets wijder, zoodat daar met meer gemak en zekerheid gevaren zou kunnen worden. Van eenige belemmering of ondiepte bemerkten wij niets; voor zoover wij voor ons uit konden zien, waren er steeds de grauwe wanden en 't sombere, zacht klotsende water, waaruit de bekende onaangename zwavelachtige lucht opsteeg. Wij keerden na eenigen tijd terug om verslag uit te brengen en op ons advies werd nu alles voor de reis gereed gemaakt. Zoodra 't water genoeg gevallen zou zijn, moest onverwijld de tocht plaats vinden, want aangezien wij niet wisten hoelang de vaart door de onderaardsche kanalen zou duren, en een stijging van 't water de noodlottigste gevolgen zou kunnen hebben, mocht geen oogenblik verloren gaan.

Eindelijk was het zoover - een laatste onderzoek leerde dat 't water genoegzaam gevallen was - en zoo wierpen wij allen om 10 uur 's mor-

[pagina 98]
[p. 98]

gens een laatsten blik op 't cirkelvormige meer, en na eenig geduw en geplas, schoten wij onder den iets lageren buitensten rand van de grot door en het binnenste der geheimzinnige rotsmassa tegemoet.

De boot was voor de reis uitgerust, door alle lantaarns, die wij hadden, op regelmatige afstanden langs boord te plaatsen. Nu was het aantal niet te groot, twee werkelijk goede lantaarns en twee met behulp van leege blikjes geimproviseerde, bleken de geheele verlichting. Gelukkig hadden wij voor de eerste twee een flinken voorraad petroleum, terwijl de laatsten met kaarsen werden gebrand. In de kajuit straalde bovendien de petroleumlamp - zoodat onze flottelje er uitgezien moet hebben als voor een of andere festiviteit, schamel verlicht.

Het bleek te zijn, zooals Oom Eugène geschreven had, moeilijkheden deden zich voorloopig niet voor. Een eindelooze tunnel strekte zich voor ons uit, nu eens week de zoldering van ons weg, dan weer scheen zij op ons neer te dalen, maar er bleef steeds ruimte genoeg om onze boot door te laten.

't Onaangenaamste was nog de kwalijk riekende damp, die uit 't water opsteeg. Soms was het alsof er een nevel over den stroom hing. Antoine verloor bijkans zijn goede stemming, want al het eten smaakte naar zwavel. Hij trachtte dit te verhelpen door sterke kruiderijen, maar al die prikkelende spijzen in de doffe broeierige warmte van de watergrot werkten tenslotte dorstwekkend - hetgeen onze watervoorraad te snel deed minderen. Dit water was trouwens verre van smakelijk, afkomstig als 't was uit 't meer, waartoe wij het eerst gefiltreerd en later door distellatie bruikbaar gemaakt hadden. De tocht viel ieder lang. Te zien was er niets, dan glibberige, grijze en blauwachtige wanden, waartegen het kwalijk riekende water opzwalpte, wanneer onze boot voorbij voer. Hard spreken deden wij niet meer, elk geluid weerkaatste tusschen de, aan weerskanten oprijzende muren, op de spookachtigste wijze. Elly vooral voelde zich in dit nachtelijk duister bitter weinig op haar gemak. 't Liefst zat zij in de kajuit, waar ook haar vader zich met een studieboek terug getrokken had. De heer Midwell vertoefde steeds voorop de motorboot, scherp uitkijkend, ik hield hem er nogal eens gezelschap.

Brisquet aan het roer, verveelde dit varen door een koker allang, zoodat hij wie naar hem hooren wilde, de meest fantastische verhalen

[pagina 99]
[p. 99]

opdischte uit den tijd, toen hij nog jong en sterk was. Van de Senegaleezen merkten wij niets, die hurkten ergens in de tweede boot en voelden zich, geloof ik, weinig op hun gemak, hetgeen bij hun bijgeloovigheid niet te verwonderen viel.

Tegen 4 uur 's middags bereikten wij een soort onderaardsch meer, tenminste de wanden aan weerszijden weken terug en zoo bevonden wij ons plotseling in 't stikduister op een wijde watervlakte, zonder eenige mogelijkheid de richting te bepalen. De heer Midwell deed den motor stoppen en ging mijn Oom opzoeken. Er waren twee mogelijkheden: recht door varen in 't onbekende donker, met de kans den weg totaal te missen, of een der wanden opzoeken en dezen te volgen. Men besloot de tweede methode te kiezen, zoodat na eenig terug varen en rondzoeken, de rechterwand de eer genoot ons leiding te geven.

Het was een angstige tocht. De armzalige lantaarns verspreidden een zwak schijnsel; boven ons, om ons, achter ons, overal verder een ondoordringbare zwarte duisternis, in de verte een vaag gemurmel. Soms een eind van ons af een zachte plons, eens een licht piepend geluid als van een vleermuis. De motor ronkte verder, Brisquet schoof de booten met werkelijke meesterschap op een tiental meters langs den wand. Eindelijk kwamen wij aan een splitsing, een nauwe watergang boog rechts af. Moesten wij deze volgen? Goede raad was duur, een onderzoek met de roeiboot leerde niets, dan dat wij hier met een lang eindeloos schijnend onderaardsch kanaal te doen hadden. Wij gingen verder: na eenigen tijd weer zulk een afbuigend kanaal, daarna bemerkten wij een langen tijd niets bijzonders, tot plotseling Brisquet een vloek uitte: wij waren aan 't punt van uitgang teruggekeerd, zooals duidelijk bleek uit een herkenningsteeken door ons uit voorzorg op den wand geplaatst.

 

Wat nu? Welke keus moesten wij doen? 't Eerste kanaal kiezen of het tweede? Er was geen enkele aanwijzing - 't werd eenvoudig een loterij. En een gevaarlijke bovendien. Het rijzen van 't water kon elk oogenblik beginnen en wij waagden het niet eraan te denken wat ons dan te wachten stond. Eindelijk zeide mijn Oom: ‘wij nemen den tweeden doorgang, ik geloof dat wij dan nog 't meeste in de richting van ons doel zullen vorderen.’ Aangezien er toch ièts gedaan moest worden, vereenigden wij ons met zijn zienswijze en na een uur van

[pagina 100]
[p. 100]

vernieuwd glijden langs den grauwen wand bereikten wij de gezochte gang.

 

Of wij een goede keus deden, of dat het andere kanaal dezelfde richting uitging, weet ik niet, maar een feit is 't, dat wij na een paar uur van snel doorvaren, plotseling in de verte lichtschemer zagen. Wel vaag - dat was trouwens niet anders te verwachten, daar de avond reeds gevallen moest zijn - maar toch licht! Een tijdlang scheen het schijnsel niet dichterbij te komen, maar allengs naderden wij toch en eindelijk, na bijna een geheel etmaal in 't duister vertoefd te hebben, voeren wij wederom in de vrije, voor ons gevoel heerlijk zoele natuur.

Wij gingen dien avond niet verder, legden onze booten vast en begaven ons ter ruste, vol verwachting omtrent de onbekende plaats, waar wij ontwaken zouden.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken