Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De rechten van de mens. De mensen van het recht (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van De rechten van de mens. De mensen van het recht
Afbeelding van De rechten van de mens. De mensen van het rechtToon afbeelding van titelpagina van De rechten van de mens. De mensen van het recht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.11 MB)

Scans (4.55 MB)

ebook (3.46 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Illustrator

Peter van Straaten



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
non-fictie/rechtswetenschap


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De rechten van de mens. De mensen van het recht

(1972)–Jac. van Veen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Inleiding

De Nederlandse burger, die geacht wordt de wet te kennen, maar haar in werkelijkheid niet of nauwelijks kent, weet vrijwel niets van de gang van zaken, wanneer hij die wet in een of andere vorm heeft overtreden en met politie en justitie in aanraking komt. Wie wel eens een zitting heeft bijgewoond in Franse, Duitse of Engelse rechtszalen moet daarvan de indruk hebben overgehouden, dat de burger daar als verdachte in het strafproces veel meer van wanten weet, in elk geval beter zijn bedoelingen naar voren kan brengen. Men merkt het verschil ook aan de wijze waarop de meeste Nederlandse verdachten een zeer pover gebruik maken van hun recht op laatste woord. De houding van de Nederlandse staatsburger wordt daarbij niet zozeer bepaald door gebrek aan vertrouwen in de objectiviteit van de rechter als wel door een gevoel van intimidatie. Hij ziet de officier van justitie, de rechter en zelfs de alleen maar notulerende griffier als één, tegen hem samenspannend apparaat, waartegen toch niets valt te beginnen. Velen zijn door de hele entourage dermate van hun stuk gebracht, dat hetgeen zij als verweer voor de rechtbank wilden aanvoeren niet over hun lippen komt, of hen pas weer te binnenschiet als de zitting is gesloten.

Voor die burger is in de eerste plaats dit boek bestemd, waarvan de inhoud voor een deel is gebaseerd op artikelen in het zaterdagse bijvoegsel van het dagblad Het Parool. Het is een schets van de strafrechtspleging, zoals ik die in de loop van vele jaren zich bijna dagelijks heb zien voltrekken in de paleizen van justitie en waar naar mijn gevoel het publiek ondanks alle openbaarheid nog vreemder tegenover staat dan de gebeurtenissen in het parlement. Evenmin duidelijk is het beeld - dat bleek mij uit brieven en gesprekken - dat men zich heeft gevormd van alles wat aan de berechting voorafgaat en daar eventueel op kan volgen: arrestatie, verhoor op het politiebureau, voorlopige hechtenis... gevangenisstraf en al dan niet door de reclassering begeleide terugkeer in de maatschappij. Ook aan die aspecten is aandacht besteed, maar aangezien deze zich grotendeels ook aan de

[pagina 8]
[p. 8]

directe waarneming van de journalist onttrekken, in wat beperkter vorm. Je hoeft er dan misschien niet zelf bij geweest te zijn om er over te kunnen oordelen omdat er via advocaten, reclasseringsambtenaren en psychiaters wel zo het een en ander doordringt tot de buitenwereld over hetgeen achter de schermen geschiedt, het blijft toch informatie uit de tweede hand.

Niet alleen de burgers echter, ook de professioneel bij de rechtspleging betrokkenen zouden van dit boek kennis kunnen nemen, zij het om geheel andere redenen. Uiteraard bepaald niet om er juridisch wijzer van te worden dan zij reeds zijn, maar om te ontdekken, hoezeer zij, de rechter, officier en advocaat, toch vaak niet naar behoren functioneren door een soms ontstellend falen in het menselijk contact met de niet-professioneel betrokkenen: verdachten en getuigen. Kritiek op de verrichtingen van de rechterlijke macht anders dan in strikt juridische zin is van betrekkelijk jonge datum; nog maar luttele jaren geleden was het ondenkbaar, dat officieren van justitie en rechters naar hun houding en optreden ter zitting werden beoordeeld in de pers, laat staan een ‘ongunstige recensie’ kregen. Ook voor de journalist was met name de rechter tot in het begin van de zestiger jaren iemand in een heilig huisje; een hooggezeten magistraat, omtrent wie het ongepast scheen iets te signaleren, dat hem vermoedelijk niet welgevallig was. Een enkele maal, wanneer het al te dol werd, is dat wél gebeurd. Zoals in het geval van een bekend politierechter van de zeer oude, patriarchale stempel, toen deze, wijzend op een als getuige opgeroepen neger uitriep: ‘Deurwaarder, wie is die overbelichte man daar op de tweede rij?’

Prof. L.H.C. Hulsman, toen nog maar kort hoogleraar strafrecht aan de Nederlandse Economische Hogeschool heeft mij in 1965 gezegd: ‘Ik betwijfel of de rechter er wel zo gelukkig mee is, dat men hem zo zelden aan een kritische beschouwing onderwerpt. Ik geloof, dat hij in zijn hart best zou willen weten hoe er over hem wordt gedacht.’ Hoe juist deze veronderstelling was bleek mij kort daarna, toen ik een brief kreeg van een lezer, die zich beklaagde over de z.i. hondse wijze waarop een kantonrechter hem had behandeld. Omdat de klacht geen betrekking had op het vonnis (een geringe boete voor een verkeersovertreding) maar op de volgens briefschrijver onbeschofte manier van verhoor afnemen in de rechtszaal, heb ik de betrokken kantonrechter om nadere inlichtingen gevraagd. Na zijn aanvankelijke weigering ook

[pagina 9]
[p. 9]

maar kennis te nemen van de inhoud van de klacht, belde hij mij even later op met de mededeling: ‘Hoewel ik mij er natuurlijk niets van aantrek wil ik toch wel eens weten wat die kerel over mij schrijft; gooi die brief maar bij mij in de bus.’

Het is verheugend, dat veel leden van de rechterlijke macht in toenemende mate door het kennis nemen van de kritiek zichzelf kunnen gaan zien door de ogen van anderen, al wordt de vreugde weer getemperd door het geringe effect daarvan op hun ‘attitude’ in de rechtszaal. Ik kan mij nog niet aan de indruk onttrekken, dat de rechters en officieren van justitie, die er merkbaar hun voordeel mee hebben gedaan, een kleine minderheid vormen. Tussen hen en die andere minderheid van degenen, die kritiek op hun optreden onverminderd tot het einde van hun carrière zullen blijven beschouwen als hoogst oneerbiedig en ondermijnend voor het gezag, ligt de grote groep, die weliswaar niet afwijzend staat tegenover een kritische begeleiding in de pers, maar deze wil doen voorbehouden aan juristen. Alsof men bepaald rechten moet hebben gestudeerd om vanuit de zaal te constateren hoe vanaf het podium veelvuldig wordt misgetast op het vlak der menselijke verhoudingen. Alsof niet een gewoon burger zou mogen en kunnen proberen hen daartoe de ogen te openen, want voor wie is het recht er in de allereerste plaats anders dan voor de gewone burger?

Wat de kijk van jongeren op de rechtsgang betreft, het zou onjuist zijn daarbij alleen maar te letten op de visie van studenten-activisten, demonstranten en krakers van lege panden. Daarom zijn passages opgenomen uit opstellen van een willekeurig lyceum; resultaat van een dagje bij de politierechter. Het oordeel is overigens hier en daar nauwelijks minder ‘vernietigend’. Afzonderlijke hoofdstukken zijn gewijd aan de gedragingen van de rechtsgeleerde tegenspelers in het strafproces: officier van justitie en verdediger, alsmede aan de houding van de justitie ten aanzien van de veranderingen in de maatschappij. Wat het eerste betreft heb ik o.m. getracht aan te tonen, dat er tussen Openbaar Ministerie en de balie nog nauwelijks sprake is van een ‘equality of arms’; in het tweede is gesteld, dat er voor een groot deel gebondenheid is aan verouderde wetgeving, maar binnen het kader daarvan de officier van justitie door veelvuldiger seponering en de rechter door ruimere interpretatie absurde gevolgen van die verouderde wetgeving zouden kunnen voorkomen of verminderen.

De vraag in hoeverre de rechterlijke macht in zijn totaliteit kan worden

[pagina 10]
[p. 10]

gezien als een apparaat tot handhaving van de door de volksvertegenwoordiging gesanctioneerde wetten, maar tevens als een bolwerk tot instandhouding van de ‘gevestigde orde’ is onderdeel geworden van een slotbeschouwing. Een ander punt daarin wordt gevormd door bespiegelingen over oorzaken van misdadig gedrag, nieuwe vormen van criminaliteit, de ‘overlegislation’ ten aanzien van druggebruik en de ‘underlegislation’ met betrekking tot milieuverontreiniging. Mede gebaseerd op de oratie van prof. dr. Jac. van Weringh: ‘Heeft onze maatschappij de criminaliteit die zij verdient?’, waarmee hij dit jaar zijn ambt als gewoon hoogleraar in de criminologie aan de Universiteit van Amsterdam aanvaardde en op de openbare les van mr. dr. Alida M. Bos, bij het aanvaarden van haar functie van lector in de rechtssociologie aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Voorts op gesprekken met de hoogleraren prof. mr. Alfred Heijder (strafrecht Amsterdam) en prof. dr. Peter Hoefnagels (criminologie Rotterdam).

 

J.v.V.

Amsterdam, zomer 1971


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken