Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geplooide voorstelling (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geplooide voorstelling
Afbeelding van De geplooide voorstellingToon afbeelding van titelpagina van De geplooide voorstelling

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.55 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geplooide voorstelling

(1997)–Frank vande Veire–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Essays over kunst


Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Woord vooraf

Met uitzondering van de eerste tekst zijn alle essays in deze bundel geschreven op voorstel van anderen. Iemand die teksten op aanvraag schrijft, kan karakterloosheid worden aangewreven, omdat hij voor zichzelf geen onderwerp heeft of niet het lef heeft met dat onderwerp voor de dag te komen. Ik heb inderdaad nauwelijks een onderwerp. Wat mij drijft, is eerder een fascinatie die ik moeilijk kan thuisbrengen, een fascinatie waarvan ik denk dat ze de kunst bespookt. Het probleem is evenwel dat deze fascinatie mij niet tot schrijven aanzet. Ze maakt mij daarentegen inert, lui, afwezig. Ze doet mij enkel dromen van een ‘echt’, ‘radicaal’, ‘compromisloos’ schrijven.

Om die reden kan ik degenen die mij tot schrijven hebben aangezet, die mij ertoe hebben gebracht iets te doen waar ik voor mezelf nooit rijp, geïnspireerd of erudiet genoeg voor ben, alleen maar dankbaar zijn. Ik dank hierbij dan ook de volgende personen: Koen Brams, Bart Cassiman, Catherine de Zegher, Peter Rattenberg, Ulli Lindmayr, Anton van Gemert en Bart Verschaffel. Telkens wanneer ze mij deden schrijven, bevrijdden ze me, tijdelijk, van de obsessie van het schrijven. Naarmate deze ‘gelegenheidsteksten’ tot stand kwamen, ging ik steeds meer inzien dat er geen enkele reden is om over deze teksten ironisch te doen. Naar aanleiding van Valéry's uitspraak dat zijn beste werken terug-

[pagina 8]
[p. 8]

gingen op een toevallige opdracht, stelde Maurice Blanchot: ‘Elk werk is een gelegenheidswerk.’ Ook al kan ik wel blijven denken dat de hier gebundelde teksten slechts de misleidende, aan mijn eigen onwil onttrokken aftakkingen zijn van een boek dat echt ‘trouw’ zou zijn aan mijn fascinatie, deze teksten blijken de enige vorm te zijn die dit boek voorlopig heeft aangenomen.

Het mezelf onderwerpen aan schrijfopdrachten was een truc om de beslissing eindelijk te beginnen schrijven over te slaan. Zeker wanneer ik mijn schrijven kon enten op het weefsel waarmee anderen, met name kunstenaars, reeds hun fascinaties hadden omwikkeld, werd de drempelvrees minder. Zoals elke kunstcriticus was ik incognito. Gravend in het ‘onderwerp’ kunst kon ik, zonder dat ik daar ooit nadrukkelijk op uit was, heimelijk gestalte geven aan wat anders alleen maar een duizelig makend probleem, een slepende obsessie zou zijn gebleven.

 

Waarom de geplooide voorstelling? In het werk van de zeven kunstenaars over wie het in het eerste deel van deze bundel gaat, blijkt de voorstelling iets te zijn dat zich op zichzelf plooit. De voorstelling doet met andere woorden niet zomaar haar ‘normale’ werk, namelijk iets voorstellen, maar zij gaat, nog vóór zij aan zichzelf toekomt, zichzelf reflecteren, spiegelen, verdubbelen, herhalen,... Deze interne reflectie houdt niet in dat deze kunst helemaal niets voorstelt en dus, zoals men in deze eeuw vaak heeft gedacht, de pure Voorstelling zou beogen: een beeld dat zou zijn gezuiverd van elke contaminatie door een externe realiteit. Het gaat er om dat het beeld hier naar niets verwijst zonder dat dit verwijzen op zijn eigen beweging - zijn eigen toeëigeningstechnieken en -strategieën - terugkomt en daardoor zowel zichzelf de pas afsnijdt als zich in alle richtingen uitzaait.

Nu dreigt steeds het gevaar dat men deze zelfreflectie interpreteert als een bewuste, thematische reflectie in de zin dat de kunstenaar de door hem aangewende voorstellingsstrategieën zou overdenken om deze dan in de voorstelling zelf aan de orde te

[pagina 9]
[p. 9]

brengen. Dit zou suggereren dat de kunstenaar, juist daar waar hij bewust de onmiddellijke werking of uitstraling ervan in vraag stelt, meester is over de voorstelling. In de volgende essays wordt daarentegen ter overweging aangeboden dat het in de kunst de voorstelling zelf is die zichzelf reflecteert. Vandaar de idee van een ‘plooi’. De ‘plooi’ doelt op een reflectie, een ‘op zichzelf terugkomen’ dat niet vertrekt en aankomt bij het Zelf van de kunstenaar noch bij dat van het publiek. De voorstelling plooit zich vanuit zichzelf op zichzelf zonder dat dit proces teruggaat op een subject dat zichzelf of zijn wereld zou ‘uitdrukken’, ‘weergeven’, ‘communiceren’,... Deze plooiing vindt haar oorsprong in een ervaring die men letterlijk aporetisch kan noemen: het subject heeft er zelf geen toegang toe. Het gaat om een soort blinde aangedaanheid of getroffenheid waarvan elke voorstelling slechts een restant kan zijn.

Het lijkt alsof in de kunst van onze tijd meer dan ooit dit restantkarakter van de voorstelling aan de orde wordt gesteld. De voorstelling verschijnt als iets dat juist niet de ervaring weergeeft, maar eerder als iets dat in de plaats komt van een ervaring die zich aan elke voorstelling onttrekt. Datgene wat zich onttrekt, is niet iets dat zich ‘achter’ de voorstelling zou bevinden. Eerder gaat de voorstelling, zonder daarom ‘abstract’ te zijn, op niets terug, namelijk op een gaping die de aporie in de ervaring heeft teweeggebracht.

Geen van de hier besproken oeuvres lijkt door de spiegel van de voorstelling te willen breken om aan een aanwezigheid ‘achter’ die voorstelling te raken. Kunstenaars kunnen misschien wel deze intentie hebben, maar wat ze uiteindelijk opdelven, ligt niet ‘achter’ de voorstelling, maar is het telkens weer vergeten gebeuren van haar opdoemen, haar oplichten, haar aankomst - anders gezegd: de wijze waarop de voorstelling ons kiest vóór wij haar kiezen. Iets in de voorstelling gaat altijd vooraf aan elk subjectief vermogen tot voorstellen. Om aan deze voorafgaandelijkheid ‘trouw’ te blijven, om dus te vermijden dat de voorstelling verstart

[pagina 10]
[p. 10]

tot een betekenis, een boodschap, een identificatiemodel, moet ze zich op zichzelf terugplooien. Alleen in zo'n altijd menigvuldige plooi die niemand in de hand heeft, gaat de kunst de orde van de voorstelling te buiten. Zij ontsluit dan telkens even, als in een knipoog, de gaping van waaruit alle voorstellingen ons worden aangeboden.

Hoewel deze bodemloze zelfreflexiviteit die eigen is aan de plooi in principe onthematiseerbaar is - alleen in slechte ‘conceptuele’ kunst wordt zij echt een ‘onderwerp’ - is ze in de kunst van onze tijd meer dan ooit expliciet geworden. Waarom dit zo is, wordt in deze bundel hier en daar gesuggereerd. De overstelpende productie van pakkende, verrassende, ‘sprekende’ beelden door de media heeft de kunst als het ware in de hoek gedreven. Het lijkt eigen aan onze tijd dat de kunst deze vloedgolf niets tegenover te stellen heeft. Geen andere taal, geen andere code, geen andere retorica - tenzij dezelfde: op zichzelf geplooid.

De hedendaagse kunst citeert en decontextualiseert beelden, zegt men. Wellicht is het, tenminste als het om serieuze kunst gaat, juister te stellen dat zij representatiestrategieën citeert, strategieën waarmee iedereen dagelijks door beelden wordt gegrepen, beelden die doen voelen, denken, hopen,... Dit citeren doet deze strategieën in zichzelf stokken. Van de ervaring die al deze beelden ons willen meedelen of in ons willen opwekken, brengt het de aporie, die het hart van de ervaring is, aan de oppervlakte.

Dachten enkele decennia terug nog velen dat de kunst zich steeds meer zou uitpuren, steeds meer haar eigen essentie zou realiseren, dan lijkt vandaag de kunst niet langer iets dat zich realiseert, maar eerder iets dat om een raadselachtige reden maar niet verdwijnt. Dat de kunst niet verdwijnt, komt doordat elke voorstelling die er aanspraak op maakt een ‘werkelijke presentie’ over te brengen, een onopvallende plooi in zich bergt. De kunst ‘ontbergt’ deze plooi en laat daarmee de voorstelling zichzelf voorstellen als het spoor van een ontoegankelijke aangedaanheid, een grondeloos vergeten.

[pagina 11]
[p. 11]

Om aan te duiden waar het in de kunst om gaat, voelde ik me in deze barre tijden van religieus reveil uitgedaagd om de kunst te vergelijken met de religie. Terwijl voor de religieuze mens het spel van de plooi uiteindelijk onder het gezag staat van een - desnoods onbereikbare - absoluut oorspronkelijke, intacte Aanwezigheid waar het uit voortkomt en naar terugkeert, is dit spel in de kunst iets onherleidbaars. Niet dat in de kunst het fantasma van zo'n Aanwezigheid niet steeds meespeelt, maar de kunst doorboort dit fantasma meteen ook, plooit elk beeld dat dit fantasma cultiveert, terug op ‘zichzelf’, dat wil zeggen: op de gaping waaruit het voortkomt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken