Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het volkomen huwelijk (1926)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het volkomen huwelijk
Afbeelding van Het volkomen huwelijkToon afbeelding van titelpagina van Het volkomen huwelijk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.63 MB)

ebook (3.97 MB)

XML (0.93 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/lifestyle


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het volkomen huwelijk

(1926)–Th.H. van de Velde–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Een studie omtrent zijn physiologie en zijn techniek Voor den arts en den echtgenoot geschreven


Vorige Volgende
[pagina 215]
[p. 215]

Hoofdstuk XI
De éénwording
Derde gedeelte der Synousiologie

Plaatsing en houding bij den coitus

Plaatsing en houding van de echtgenooten zijn bij de éénwording van groot belang.

Het heeft, noch van wetenschappelijk, noch van practisch standpunt beschouwd, zin hier de ‘beroemde’ honderd-en-zooveel houdingen der Oostersche boeken over de liefde op te sommen; en nog minder, ons bezig te houden met de 530 (ni fallor) variatie-uitdenksels uit een modern boek over de ars amandi, welks auteur er blijkbaar meer op uit is geweest, prikkellectuur te produceeren, dan het onderwerp wetenschappelijk te beschouwen en, gebaseerd op een dergelijke beschouwing, zijne lezers van nut te zijn.

Maar het zou evenzeer verkeerd zijn, de bespreking van dit vraagstuk uit den weg te gaan, omdat het groote practische beteekenis heeft; voornamelijk in drie opzichten: vermeerdering van het geslachtsgenot, vermijding van moeilijkheden, beïnvloeding van de kans op bevruchting.

Omtrent het laatstgenoemde punt kan men het volgende zeggen: Iedere zoodanige uitvoering der geslachtelijke vereeniging, die tot een intensief, ongeveer gelijktijdig orgasme bij de deelgenooten leidt, vergroot den kans op het tot stand komen eener bevruchting. Een houding, die de ejaculatie in de diepte der vagina doet geschieden, bevordert de onmiddellijke opname van spermatozoën in den uterus, terwijl eene, waarbij het zaad slechts in het beneden-gedeelte der scheede terecht komt, minder gunstige mogelijkheden in dit opzicht aanbiedt. Een ligging der vrouw, welke met zich brengt, dat de spermamassa, ook na afloop van de bevrediging, in de onmiddellijke nabijheid van den baarmoedermond verblijft, verhoogt de kans op zwangerschap. Een effect in dezelfde richting heeft het, wanneer de phallos nog

[pagina 216]
[p. 216]

eenigen tijd in de scheede gelaten wordt, zoodat deze min of meer wordt afgesloten. Daarentegen wordt de bedoelde kans verminderd door een houding, die het sperma dadelijk weer doet wegvloeien.

Door het hier gezegde wordt op geenerlei wijze afbreuk gedaan aan de vroeger uitvoerig en met nadruk vermelde factoren. De directe opname van spermatozoën door de werkdadigheid van den uterus bij het orgasme, de actieve beweging en de levenstaaiheid der spermatozoën, welke het mogelijk maakt, dat zij, ook van een minimum van sperma uit, en nog na geruimen tijd, na groote afstanden in de vagina te hebben afgelegd, in de baarmoeder binnendringen, en dan verder hunnen weg naar het ei in den eileider vervolgen, zijn en blijven het belangrijkste voor het tot stand komen van de bevruchting. De zooeven vermelde omstandigheden hebben slechts bijkomstige beteekenis, in begunstigenden, of in nadeeligen zin. Maar in een bepaald geval kunnen zij toch den doorslag geven.

 

Aan de moeilijkheden, die zich tengevolge van bijzondere lichamelijke eigenschappen der echtgenooten (b.v. zwelling van den buik door zwangerschap, door vetophooping) bij den coitus voordoen, kunnen zij door geschikte paatsing en houding tegemoetkomen. Op dezelfde wijze kunnen zekere gevaren, die bij de éénwording onder bepaalde omstandigheden (wanverhouding der geslachtsorganen, verminderde stevigheid van den scheedewand, b.v. tijdens de zwangerschap) in het bijzonder voor de vrouw ontstaan, worden vermeden of verkleind, terwijl een ongunstige houding der parenden deze gevaren grooter maakt.

 

Wat ten slotte de intensiteit van het genot tijdens de éénwording betreft, - zij is, ook in verband met de verhouding der grootte van mannelijke en vrouwelijke genitalia, in aanzienlijke mate afhankelijk van de positie en de houding, die de echtgenooten daarbij aannemen.

Maar de invloed dezer factoren doet zich niet alleen ten opzichte van de intensiteit der gevoelens gelden. Want aangezien de aard der prikkels, en de plekken waarop zij worden uitgeoefend, met de verhouding der lichamen ten opzichte van elkander wisselen, zoo varieeren ook de door deze prikkels opgewekte gevoelens in aard en karakter, - en dat wel in hoogen graad. Daardoor ontstaat dus de mogelijkheid van een groote afwisseling in het genot, dat de éénwording biedt. En wijl elk genot, - zooals de Ouden reeds in menige, nog altijd veel geciteerde, uitspraak hebben betoogd (b.v. Publilius Syrus in zijn ‘Nihil est jucundum, quid non reficit variatum’) - op den duur slechts volledig bestand kan hebben, indien er voldoende afwisseling in wordt gebracht, is de kwestie, die wij hier entameeren, ook

[pagina 217]
[p. 217]

van dit standpunt bekeken, van groot belang voor het geluk van een huwelijk.

* *

 

Er zijn twee plaatsingen, die bij den coitus in aanmerking komen: de eerste, dat is die, waarbij de buik van den man naar het gelijknamige lichaamsgedeelte van de vrouw toegekeerd is, de ‘ positio obversa’ en de tweede, waarin hij zich naar haren rug wendt, de ‘ positio aversa’. Een derde, waarbij de buik van den man tegen de zijde van de vrouw aanligt, is zoo weinig in overeenstemming met de lichaamsvormen, dat zij slechts als een betrekkelijk zeldzame afwijkingvan de norm wordt toegepast, waarmede geen andere bekoring, dan die van het ongewone, verbonden is. Hare aanbeveling van Mohammedaanschen kant, ter bevordering der bevruchting bij zijdelingsche liggingsveranderingen van den uterus, berust op volkomen foutieve anatomische beschouwingen.

In elk der beide plaatsingen zijn vele houdingen, resp. liggingenr, mogelijk; verschillende dezer komen voor practische toepassing in aanmerking.

Tegenover degenen die, op grond van overwegingen aan de ontwikkelingsgeschiedenis ontleend, de tweede plaatsing, de positio aversa, voor de natuurlijke houden, ben ik, in overeenstemming met de meeste schrijvers, van meening, dat het de eerstgenoemde, de positio obversa, is, welke voor den mensch, met zijnen tegenwoordigen anatomischen bouw als het meest natuurlijk moet worden beschouwd, omdat bij deze plaatsing de lichte krommingen, die de paringsorganen kenmerken (de vagina naar voren, de phallos naar achteren), aan elkaâr beantwoorden, - waarmede ik intusschen zeer zeker niet wil betoogen, dat de tweede positie onnatuurlijk, van physiologisch standpunt beschouwd minderwaardig, zoude zijn.

* * *

 

Laat ons thans onze aandacht schenken aan elk der verschillende houdingen (liggingen), voor zooverre zij principieele physiologische beteekenis hebben; laat ons deze analyseeren, en dan op grond van de analyse hare indicaties stellen, d.w.z. laat ons vaststellen, in welke gevallen, en voor welke doeleinden, elk van haar geschikt is, en in welke en voor welke niet.

A. De eerste plaatsing. Positio obversa.

Zes typen van houding (resp. ligging) zijn het, die wegens hunne

[pagina 218]
[p. 218]

principieele verschillen, bij de bespreking van deze positie om aandacht vragen.

I. Als ‘ normale houding’ (ligging) tijdens den coitus moet - wanneer wij onder ‘normaal’ hier zoowel dat willen verstaan, wat ongeveer het midden houdt tusschen twee uitersten, als dat, wat het meest gebruikelijk is - die worden beschouwd, bij welke de vrouw, met licht gebogen, uiteengespreide bovenbeenen, op den rug ligt, terwijl de man, zijn gewicht eenigermate verminderend, doordat hij zich met ellebogen en knieën wat opsteunt, op zijne echtgenoote ligt, waarbij zich zijne beenen tusschen de hare bevinden.

Deze ligging voldoet in het algemeen zoowel aan physiologische als aan psychologische eischen. Aan de laatstgenoemde vooral ook in dien zin, dat zij in overeenstemming is met het door den man onbewust begeerde gevoel van inbezitneming en van bescherming, zoowel als met de daaraan beantwoordende psychische verlangens van de vrouw. Bovendien schenkt zij - gelijk ook een deel der varianten - den minnenden gelegenheid, de bekoring en de prikkels van de éénwording door kussen en dergelijke aanrakingen te verhoogen, en werkt zij ook door het innige contact der geheele lichamen mede tot de versterking van het psychische en van het lichamelijke genot. Tegenover deze voordeelen van de ‘normale ligging’ vormt in bepaalde gevallen de zwaarte van het lichaam van den man een, soms in den dubbelen zin van het woord overwegend, nadeel. Het is onnoodig deze gevallen te omschrijven. Alleen moet ik er aan herinneren, dat een zware druk, op de zwangere baarmoeder uitgeoefend, zeer nadeelig kan zijn, en er op wijzen, dat dit ook reeds geldt voor den tijd, waarin de opzetting van den buik nog niet sterk zichtbaar is.

De prikkels, die bij den ‘normalen coitus’, in ‘normale ligging’, bij ‘normaal-prikkelbare’ echtelieden worden uitgeoefend, zijn ‘normaal’, d.w.z. zij hebben een gemiddelde sterkte, zoodat zij voor een regelmatig verloop der refexen bij man en vrouw voldoende zijn; en de door deze prikkels opgewekte lustgevoelens zijn eveneens van middelbare grootte.

Indien echter eene, zij het ook betrekkelijk geringe, wanverhouding tusschen de mannelijke en vrouwelijke paringsorganen, in den vorm van een relatieve, of absolute, kleinheid van den phallos bestaat, is het zeer goed mogelijk dat de prikkels bij den coitus in de ‘normale ligging’ niet sterk genoeg uitvallen.

* * *

 

II. Gestrekte liggingen. In het laatstgenoemde geval kan een verandering van houding dienstig zijn, welke daarin bestaat, dat de

[pagina 219]
[p. 219]

vrouw, nadat de immissio penis op de gewone wijze heeft plaats gevonden, de beenen aanéénsluit en uitstrekt, zoodat nu de bovenbeenen van den man die der vrouw tusschen zich in hebben. Voor den man wordt daardoor tweeërlei bereikt: de versterking der prikkels (op tamelijk grove, maar toch werkzame wijze) op de schacht van den penis, en een behoorlijke zekerheid, dat het lid niet per ongeluk de scheede verlaat. Ook in het geval dat de oorzaak der wanverhouding niet zoozeer in een werkelijke kleinheid van het mannelijke orgaan is gelegen als in zijne onvoldoende erectie, - het zij nu, dat dit gebrek voortdurend bestaat, dan wel een voorbijgaand karakter heeft, b.v. een gevolg is van te snel of te dikwijls herhaalden coitus - kan deze houding een bijzonder gunstig resultaat hebben. Dit is eenerzijds te danken aan de wrijving van de basis van den penis tegen den schaambeensboog van het in deze houding sterker hellende bekken, en tegen de saâmgeperste groote schaamlippen, ja zelfs tegen de binnenzijde der aanééngesloten dijen. Van den anderen kant oefent de door den druk dezer lichaamsdeelen veroorzaakte belemmering in den afvoer van het bloed uit den phallos, waardoor een versterking der erectie wordt teweeg gebracht, eenen gunstigen invloed uit. De vrouw heeft van deze houding het voordeel der prikkelversterking aan de vulva 9n aan den ingang van de scheede. Van meer belang voor haar is echter, dat bij deze wijze van doen de clitoris méér dan anders aan de wrijvingen door den rug van den phallos wordt blootgesteld. En de versterking van de erectie van den man heeft natuurlijk ook voor háár beteekenis.

Daartegenover staat, dat de phallos minder diep in de vagina kan indringen.

De gestrekte houding met aanééngesloten beenen kan ook, zij het van het begin van den coitus af aan, zij het dadelijk na de ejaculatie, worden aangenomen met de bedoeling om het sperma in de scheede te behouden, waarbij de in de scheede gelaten penis door de saâmgeknepen beenen van de vrouw wordt vastgehouden.

* *

De strekking van het vrouwelijk lichaam kan door vlakleggen van den romp en het onderschuiven van een kussen in de lendenstreek (niet onder de stuit - dat heeft het tegenovergestelde effect -; ook niet een vlak, zacht kussen, maar liefst een tamelijk hard rolkussen) worden vergroot, des te meer, naarmate het kussen dikker is. Het gevolg van een dergelijke strekking, resp. geforceerde strekking, van de lendenwervelkolom is een versterking van de bekkenhelling waardoor de schaambeensboog, en met hem de clitoris, lager komt te liggen, zoodat het laatstgenoemde orgaan, nog meer dan bij de zooeven besproken gewone gestrekte ligging, tegen den rug van den phallos

[pagina 220]
[p. 220]

wordt aangedrukt en daardoor aan grootere prikkels wordt blootgesteld. Dat, ter verkrijging van een belangrijk effect van de strekking, de beenen van de vrouw daarbij vlak moeten liggen - uiteengespreid of aanééngesloten, dat is van minder belang - is duidelijk. Want eene buiging in de heupen zou de bekkenhelling verkleinen en dus de werking van het lendenkussen gedeeltelijk weêr opheffen.

De grootste bekkenhelling wordt verkregen, wanneer niet slechts in de wervelkolom, maar ook in de heupen, een geforceerde strekking ad maximum plaats vindt, wanneer dus de beenen naar beneden hangen. Wij verloskundigen maken van een dergelijke houding - de ligging van Walcher noemen wij haar - in geval van nood gaarne gebruik. Eene zóó sterk geforceerde ligging bij den coitus te willen toepassen, zou echter nutteloos, en niet ééns mogelijk, zijn.

Niettemin wordt eene, op dezen grondslag berustende, zij het ook lang niet zoo excessieve, houding in sommige Oostersche ‘codices amoris’ (wetboeken der liefde) principieel voor de defloratie (de eerste paring) aanbevolen. Dat is, van een wetenschappelijk standpunt beschouwd, zeer interessant en kan eveneens voor het practische leven, zoowel in het algemeen, als ook in bijzondere gevallen, tot een succesvollen raad aanleiding geven.

 

* *

De hier bedoelde houding van de vrouwGa naar voetnoot1) is dus zóó, dat zij, het bovenlichaam zoover mogelijk achterover strekkend, met den stuit op, of zelfs wat over, den rand van het bed ligt, terwijl de licht uitééngespreide beenen naar beneden hangen, maar toch aan de voeten een steun vinden. (De rand van het bed mag niet te zacht zijn en moet op een voor den man geschikte hoogte liggen). De man plaatst zich tusschen de knieën van de vrouw; volgens het bedoelde voorschrift in staande houding. Het liggen op de vrouw is dan ook onder deze omstandigheden niet mogelijk. Praktisch echter gaat de staande houding, door zoo sterk mogelijk voorover buigen, terwijl de handen aan beide zijden van de vrouw op het bed steunen, in een min of meer schuinsche houding over, wanneer men tenminste het eigenlijke doel van deze geheele wijze van doen, die voor beide partijen vrij ongemakkelijk is, wil bereiken.

Welk doel is dat dan? En waarom wordt deze houding juist voor de defloratie aanbevolen? - De genoemde codices vermelden dat niet. Toch is het procédé rationeel. En zéér waarschijnlijk berust het op intuïtie en eeuwenoude empirie. Stelt men zich de anatomische ver-

[pagina 221]
[p. 221]

houdingen voor den geest, zoo kan men, naar ik meen, de verklaring, beter dan in een versterking van de prikkeling der clitoris, hierin vinden, dat bij deze wijze van handelen de phallos, om het inbrengen mogelijk te maken, uit zijne steil naar boven gerichte houding meer in horizontale richting moet worden gedwongen. De terugwerking daarvan is, dat het orgaan, tengevolge van zijne eigene elasticiteit en van die van zijne aanhechting, sterk tegen den schaambeensboog van de vrouw aangedrongen wordt. Dientengevolge glijdt de glans penis geheel langs de voorzijde de opening van de scheede binnen, zoodat de vrije rand van het hymen aanvankelijk slechts gerekt wordt. Het scheurt pas in op het oogenblik, dat een dikker gedeelte van den phallos wenscht doorgelaten te worden, terwijl anders - dat is in de ‘normale ligging’ - de verwoesting van het maagdevlies door druk van den top van den phallos van buiten af - dus meer door bruusken druk, - op minder voorzichtige, meer pijnlijke, wijze plaats vindt. Dat een dergelijke ligging intusschen, al is zij nóg zoo rationeel, voor onze jonggehuwden niet in aanmerking komt, behoef ik niet uiteen te zetter. Maar wij kunnen toch aan het besprokene den raad ontleenen, bij de defloratie de glans penis zooveel mogelijk langs den voorkant in de bestaande opening naar binnen te doen glijden en de verwoesting van het hymen door rekking, in plaats van door bersting, te laten geschieden. Het eenvoudigste middel daartoe is, bij ‘normale ligging’, een zoodanige houding van den man, dat de phallos niet rechttoe op de vulva indringt, doch van voren en boven komend, zóó, dat hij door den schaambeensboog van de vrouw uit zijn steile opwaartsche richting (ten opzichte van den buik van den man gerekend) min of meer naar beneden gedrukt wordt. De bovenbeschreven geforceerde gestrekte houding zelf echter heb ik enkele malen (zoo noodig na een korte staking der pogingen) met succes aangeraden, wanneer de coitus, nadat het hymen reeds verscheurd was, moeilijk of onmogelijk gemaakt wordt door pijnlijkheid, irritatie of ten slotte ontstane ontsteking van de fossa navicularisGa naar voetnoot1).

[pagina 222]
[p. 222]

Voor de rest komt deze houding slechts in aanmerking als een variante, die de prikkels voor de vrouw op de streek van de clitoris en op den achterwand der scheede, voor den man op de omgeving van het voorhuidbandje en op den rug van de penisschacht, concentreert. Daar hetzelfde echter ook door andere, voor beide partijen minder ongemakkelijke houdingen, kan worden bereikt, wordt de sterke vermoeienis, die de coitus in de hier beschreven ligging met zich brengt, niet door de voordeelen van deze wijze van prikkeling opgewogen.

De houding is niet geschikt om de opname van het sperma te bevorderen, omdat de phallos slechts betrekkelijk weinig ver naar binnen kan dringen en het ejaculaat dadelijk weer naar buiten vloeit, daar de ingang van de scheede lager ligt dan haar bovendeel.

* * *

III. Gebogen liggingen. In tegenstelling tot de geforceerde gestrekte ligging, die wij uit het nabije Oosten overnamen, staat de excessief gebogen houding van de vrouw bij den coitus, welke in het verre Oosten, bij de Chineezen b.v. (gelijk uit de afbeeldingen in hunne ‘bruidsboeken’ blijkt) zeer geliefd is. In haren maximalen vorm wordt deze houding bereikt, wanneer de op den rug liggende vrouw hare in de heup gebogen beenen op de schouders van den man legt. (Dat ook de Klassieken deze houding kenden, blijkt uit een plaats bij Ovidius, die ik in Duitsche vertaling weêrgeef:

‘Sich auf die Schulter hob Atalantas Schenkel Milanon;

Lasset sie so empfahn - - -’).

Op deze wijze wordt zij - de vrouw - door den op haar liggenden man bij de voltrekking van de immissio penis vrijwel dubbel gevouwen, waarbij de lendenwervelkolom zoo sterk gebogen wordt als dit mogelijk is, en de bekkenuitgang schuin naar boven gericht komt, zoodat de vulva schuins-vlak ligt, (in plaats van verticaal, zooals in de ‘normale houding’) terwijl de vagina bijna loodrecht naar beneden wijst. Tevens worden de weefsels van het pirinaeum, tengevolge van de ontstaande verwijding van den bekkenuitgang, straf gespannen.

Onder deze omstandigheden worden de met den coitus verbonden prikkels in menig opzicht geheel anders dan bij de eerst besproken liggingen. In plaats van langs den voorkant der vrouwelijke organen dringt de phallos over het perinaeum schuivend in de scheede binnen. De sterk naar voren gelegen streek van de clitoris blijft geheel buiten het bereik van zijn wrijvingen. De glans penis stoot pas in de scheede tegen haren voorwand aan. Bij het verder indringen van den phallos wordt hij, daar hij zich, wat zijne richting betreft, zooveel mogelijk

[pagina 223]
[p. 223]

bij die van de vagina moet aanpassen, sterk naar achteren gedrongen, waaruit, tengevolge van de elasticiteit van zijne weefsels, vooral ter plaatse waar het orgaan met de symphyse verbonden is, een even sterke druk naar voren, tegen den voorwand der scheede, resulteert. Door dezen druk worden de prikkels aanzienlijk sterker dan bij den coitus in ‘normale houding’, waarbij phallos en vagina dezelfde richting hebben en de bedoelde druk derhalve ontbreekt. Daarentegen worden de wrijvingsprikkels in de gewone houding ongeveer gelijkmatig over de paringsorganen verdeeld, terwijl zij zich bij de nu besproken ligging op den voorwand van de vagina en den achterrand van den ingang der scheede, en voor den man op de bovenzijde van de glans penis en den onderkant van de basis van den phallos, concentreeren.

Welke van de beide prikkelingswijzen de voorkeur moet hebben, hangt niet alleen van het momentane, door het ‘varietas-delectat’-principe voorgeschreven, verlangen der echtgenooten af, maar vooral ook van den toestand der vrouwelijke genitalia. Zijn deze te wijd geworden en is bovendien de musculatuur der scheedewanden van weinig of geen beteekenis meer (hetgeen meestal samengaat, en b.v. na herhaalde baringen niet zelden voorkomt) dan is er toch geen sprake meer van eene omsluting van de geheele schacht van den penis, zoodat het dáárvoor dan ook niet meer noodig is, dat de organen dezelfde richting hebben. Door het ontbreken van deze omsluiting valt een van de belangrijkste wijzen van prikkeling van den ‘normalen’ coitus weg. Daarbij komt gewoonlijk nog, dat de in zulke gevallen eveneens verslapte willekeurige spieren (constrictor cunni en levator vaginae) ook niet meer in staat zijn op voldoende wijze hunnen dienst te verrichten. Onder deze omstandigheden kan de bovenvermelde spanning van het perinaeum, tezamen met de versterking van den druk, door de basis van den phallos naar achteren uitgeoefend, compenseerend inwerken. Hierbij komt nog, dat in deze houding de ingang der scheede dermate naar voren gebracht en blootgesteld wordt, dat de phallos geheel in de vagina kan binnendringen, wat bij de gewone ligging niet het geval is. Juist dan, wanneer de vagina verwijd is, kan dat natuurlijk van belang zijn.

In andere gevallen is echter juist met het oog hierop voorzichtigheid geboden, totdat men weet, hoever men kan gaan. In het algemeen evenwel kan een vagina van gemiddelde lengte en gemiddelde elasticiteit eenen phallos van normale grootte, ook bij een dergelijke maximale invoering, in volle lengte in zich opnemen.

Volledigheidshalve moet aan deze beschouwing nog worden toegevoegd, dat bij deze ligging het diepe indringen van den phallos en de richting van de scheede factoren zijn, die de bevruchting bevorderen.

Alles bijeengenomen is de geforceerde gebogen ligging - behalve

[pagina 224]
[p. 224]

als variante - in het bijzonder geïndiceerd bij vrouwen met een wijde en te slappe vagina.

* *

 

Alléén, - een tot in het alleruiterste doorgevoerde buiging is voor de vrouw en den man beide niet vrij van moeilijkheden, en niet elk paar is in staat een dergelijke gymnastiek te doen. Ook heeft de methode met de over de schouders van den man geslagen beenen het nadeel, dat door deze beenen zelf de bovenlichamen van elkander gescheiden gehouden worden.

Nu is echter een zoodanig extremisme ook niet noodig om de hier uiteengezette voordeelen van de gebogen houding te verkrijgen. De eenvoudige steensnedeligging is geheel voldoende, indien men er op let, de houding der beide lichamen toch zóó te kiezen, dat de phallos in de beschreven richting, dus het perinaeum naar achteren drukkend en op den voorwand van de scheede doelend, gedirigeerd wordt.

De steensnedeligging is een rugligging met in de heup zoo sterk mogelijk gebogen beenen, die echter daarbij zoover uiteengespreid morden als gemakkelijk kan geschieden, terwijl de onderbeenen ten opzichte van de bovenbeenen gebogen zijn. Hoezeer deze houding de streek van de vulva en het perinaeum blootstelt (méér nog dan in de geforceerd gebogen ligging, omdat daar de beenen dichter bij elkander liggen) blijkt wel uit den naam - die van de middeleeuwsche (blaas-) steensnijders afkomstig is - alsmede uit het gebruik, dat de operatieve gynaecologie van deze ligging maakt. De coitus in deze houding is voor beide echtgenooten veel gemakkelijker dan in de geforceerd gebogen ligging, zoodat zij in die gevallen, waarin eene ligging van dezen aard aanbevelenswaard moet worden gacht, de voorkeur verdient.

Voor het overige is het wel duidelijk, dat tusschen sterk gebogen houding en ‘normale ligging’ een reeks van overgangen mogelijk is, en dat ook tijdens de éénwording de buiging verminderd of versterkt kan worden, waardoor een gelegenheid tot vergrooting en varieering der prikkels ontstaat, die men zich ten nutte kan maken om de gevolgen van bestaande anatomische gebreken goed te maken.

* * *

 

Terwijl in de tot nu toe beschreven houdingen de echtgenoot op zijne vrouw gelegen is, kan de coitus ook op zoodanige wijze plaats hebben, dat de man zich onder, de vrouw bovenop, bevindt.

Een zoodanige houding als, in het omgekeerde, overeen zou komen met de ‘normale ligging’, is practisch van weinig beteekenis. Wan-

[pagina 225]
[p. 225]

neer zij bij gelegenheid eens in toepassing wordt gebracht, dan blijkt het aan beide echtgenooten alras, dat men van haar hetzelfde kan zeggen als van menig boek: het geeft niets nieuws, en het oude heeft men vroeger op betere wijze leeren kennen.

De richting van de scheede komt in deze omgekeerde houding, evenals in ligging I, overeen met die van den phallos. Het onderscheid tusschen de beide liggingen is in hoofdzaak, dat de wrijvingsbewegingen hier op veel ongemakkelijker wijze, en daardoor gewoonlijk ook onregelmatig, worden uitgevoerd, en dat het sperma onmiddellijk weer wegvloeit. Van psychologisch standpunt beschouwd schijnt mij het onderscheid tusschen de beide houdingen groot, ten nadeele van de laatste.

Biedt dus de op deze wijze plaatsvindende omkeering voor de physiologische analyse geen belangrijke gezichtspunten aan, een andere houding, waarbij de man toch ook onder ligt, heeft des te grootere beteekenis.

 

* *

 

IV. Rijdende houding. Het is die, welke Martialis - wiens epigrammen de hoofdbron onzer kennis van de Romeinsche zeden in de eerste eeuw onzer jaartelling vormen - als zoo gewoon beschouwt, dat hij zich het model-echtpaar Hector en Andromache bij hunne éénwording niet anders voorstelt.

‘Aber wie oft ritt die Gattin auf dem Hectorischen Ross’Ga naar voetnoot1).

Technisch wordt deze houding aldus gekarakteriseerd: Rugligging van den man (event. kussen onder de stuit) met licht gebogen beenen, zoodat de bovenbeenen aan de vrouw wat steun geven. De vrouw laat zich, nadat de phallos ingebracht is, rechtop zittend, schrijlings op haren echtgenoot neêr, zoover mogelijk naar achteren, haar gelaat naar dat van den man gekeerd. Terwijl deze zijn lichaam stil houdt, voert de vrouw stelselmatige, langzame, zoo ver mogelijk gaande, wrijfbewegingen uit, doordat zij zich, steeds rechtop zittend, afwisse-

[pagina 226]
[p. 226]

lend opheft en weêr laat zakken. Bij het laten-zakken geeft zij dan haar bekken een zoo groot mogelijke helling (m.a.w. zij brengt het schaambeen zoover mogelijk naar beneden en naar achteren) en aan het lichaam, speciaal in den lendenwervelkolom, een zoo groot mogelijke strekking (achterover). Bij het opheffen daarentegen wordt de bekkenhelling sterk verminderd, het schaambeen naar boven en voren gebracht. In deze richting bewegen zich daarbij ook de achterrand van den ingang der vagina en het voorste gedeelte van het perinaeum. Men kan zich de geheele beweging van de vrouwelijke paringsorganen het beste dáárdoor duidelijk maken, dat men zich voorstelt, welke figuur de onderrand van de symphysis (en daarmede de clitoris en de voorste rand van den ingang der scheede) ongeveer beschrijft: een ellips, waarvan de lange as ongeveer verticaal, en de dwarse as van achteren naar voren, verloopt, terwijl de richting van de beweging van boven naar achteren en beneden, en verder weêr van beneden naar voren en boven gaat.

Wat nu den aard van de door de vrouwelijke en mannelijke organen op elkander uitgeoefende prikkeling betreft, zoo is het duidelijk, dat bij het naar beneden gaan van het lichaam der vrouw de prikkels ongeveer gelijk zijn aan die, welke wij bij de gestrekte ligging (II) hebben beschreven. Bij de opgaande beweging komen zij overeen met die van de gebogen ligging (III). Op het oogenblik echter, dat de phallos (passief dan altijd!) het allerdiepst naar binnen is gedrongen, bestaat de toestand der congruentie, die wij bij ligging I hebben leeren kennen. Wordt dit oogenblik door een korte pauze wat gerekt, dan bestaan daarbij alle mogelijkheden van werking der verschillende spieren, die wij vroeger beschreven hebben. Ja er komen nog mogelijkheden van verdere prikkelsoorten bij, die wij tot nu toe nog niet hebben ontmoet. Zij ontstaan daardoor, dat de phallos bij deze houding maximaal-ver in de scheede binnendringt. Hierbij komt zijne glans in nauwe aanraking met het scheedegedeelte van de baarmoeder. Deze beide lichaamsdeelen kunnen zich nu echter, ook als zij vast tegen elkander aangedrukt blijven, ten opzichte van elkaâr verschuiven, aangezien de portio elastisch in de vagina bevestigd is en het voor de vrouw in deze houding (in tegenstelling tot III) mogelijk is, met het bekken- en buikgedeelte van haar lichaam zijdelingsche bewegingen in elke richting uit te voeren. Daar deze lichaamsbewegingen zich aan de portio mededeelen, wordt deze over de glans penis (die bij zoo vergaande invoering van den phallos zelf zoo goed als geïmmobiliseerd is) gewreven. De wrijving heeft tengevolge van den van weêrskanten uitgeoefenden druk, met een zekere intensiteit plaats, waardoor deze beide lichaamsdeelen een zeer krachtige prikkeling ondergaan, die daarenboven een zeer bijzonder

[pagina 227]
[p. 227]

in geen van de hierboven besproken houdingen bereikt, karakter bezit. Dit wordt mede bepaald door het feit, dat de beide, elkander wrijvende, deelen ongeveer dezelfde consistentie, en zelfs ongeveer gelijken vorm, bezitten.

De wrijfbewegingen der portio zijn bovendien nog op twee manieren uitvoerbaar: in rechte lijn, dus zijdelings, of van voren naar achteren, door wisselende lichaamsbewegingen van de vrouw; of kringvormig wanneer zij een malende beweging met het bekken maakt. Deze beide soorten van beweging geven prikkels van eenigszins verschillenden aard en daarmede wisselen ook de door deze prikkels opgewekte lustgevoelens. Bij den laatstgenoemden vorm der beweging zijn die gevoelens, althans voor den man, het sterkst. Maar juist hierbij wordt de grootste zelfbeheersching van den kant der vrouw, en heel wat oefening, verlangd.

De laatstgenoemde twee eischen stelt haar overigens deze geheele wijze van éénwording, en dat wel in zoodanige mate, dat men gerust kan zeggen: Er zijn betrekkelijk veel vrouwen, die nooit in staat zijn, het te leeren. Daarbij komt, dat er ook anatomische redenen zijn, die een vrouw, of een paar, verbieden de hier beschreven methode in toepassing te brengen. Is de vagina te kort, of te weinig elastisch, of licht-kwetsbaar, dan zijn te veel bezwaren, ja gevaren, aan de rijdende houding verbonden.

 

* *

Een bijzondere vermelding verdient nog de psychische componente. In deze houding ontbreekt de mogelijkheid van de omarming, van het kussen; dat is als een beslist nadeel op te vatten. Daarentegen werkt de wederzijdsche aanblik van het lichaam (zie Aphorisme XVII van PAULOS SILENTIARIOS aan het einde van deze Afdeeling), in het bijzonder die van een schoon vrouwelijk lichaam in sterk gestrekte rechtop-houding, in hooge mate exciteerend. Ook de, anders grootendeels ontbrekende, gelegenheid, elkander in het gelaat, in de oogen, te zien, - in het wisselende spel der gelaatstrekken de stijging der opwinding tot aan de hoogste verrukking bij elkander te kunnen waarnemen, werkt bijzonder sterk prikkelend en bekorend.

Als een nadeel van deze wijze van handelen zou echter, bij onbeperkte toepassing, de volledige passiviteit van den man, en het verplaatsen van de volle activiteit naar de vrouw, moeten worden beschouwd, omdat het in strijd is met de natuurlijke verhouding der seksen en zich derhalve op den duur zou moeten wreken.

Reeds om die reden moet dus worden ontraden om deze wijze van éénwording als regel aan te nemen. Eveneens spreekt daartegen, dat het bij geen enkele physiologische functie goed kan zijn, de spanning

[pagina 228]
[p. 228]

en de prestatie, de prikkeling en haar effect, telkenmale weer tot aan de uiterste grens van het bereikbare op te voeren.

Dat deze houding bij den coitus inderdaad den man zoowel als de vrouw het hoogst-bereikbare aan prikkels en lustgevoelens kan schenken, is niet aan twijfel onderhevig. Want zij maakt het mogelijk, alle soorten van prikkels, die bij andere houdingen slechts ten deele in aanmerking kunnen komen, in iedere verlangde combinatie en variatie, op alle gewenschte wijzen verzwakt of versterkt, tot in de grootste intensiteit, tijdens één en dezelfde paring in toepassing te brengen. Zoo is dus de allereerste reden tot het kiezen van de rijdende houding de wensch, de hoogst mogelijke lustgevoelens bij en door de éénwording te ondervinden. Dat deze houding echter in den regelmatigen geslachtsomgang der echtgenooten een uitzondering behoort te blijven - al behoeft die uitzondering nu juist niet uiterst zeldzaam voor te komen - herhaal ik, om er den nadruk op te leggen.

Werkelijk geïndiceerd is deze wijze van handelen bij het bestaan eener wanverhouding in het lichamelijke bevinden van man en vrouw, in dien zin, dat de man sterk vermoeid is en de vrouw zich krachtig en energiek voelt. Onder die omstandigheden wordt op deze wijze de man het meest gespaard, zonder dat zijne vrouw te kort komt. Daartentegen is de methode verwerpelijk, wanneer de verhouding juist omgekeerd is. Ook mag zij niet worden toegepast bij bestaande zwangerschap. Haar verbod bij te korte vagina (en des te meer bij infantilisme) bespraken wij reeds. Daaruit volgt de waarschuwing, bij de eerste poging in dezen geest voorzichtig te zijn. Tenslotte willen wij er op wijzen, dat de spermatozoën een zeer goede kans hebben om dadelijk in den uterus te komen. Wegens het wegvloeien van het sperma worden hunne kansen echter reeds kort na de ejaculatie veel kleiner.

* * *

 

V. Zittende houding (vis à vis). Na alles wat in het voorafgaande gezegd is, behoeven wij den aard der prikkels bij den coitus in zittende houding (wij hebben nog altijd de eerste plaatsing, de ‘positio obversa’ op het oog) niet in alle bijzonderheden te bespreken. De geslachtelijke vereeniging vindt plaats, terwijl de man zit en de vrouw, eveneens in zittende houding, op zijne bovenbeenen hangt. Ik gebruik deze uitdrukking opzettelijk; want de vrouw zit niet, hare zitbeenknobbels vinden geen steun, omdat de man zijne knieën uiteen houdt. Daarmede bereikt hij ten eerste de uiteenspreiding van de beenen zijner vrouw, waardoor hare geslachtsorganen meer worden blootgesteld; en verder, dat hij haar bekken naar zijn wensch kan opheffen of laten

[pagina 229]
[p. 229]

zakken. Het inbrengen van den phallos heeft nu op zoodanige wijze plaats, dat het orgaan tamelijk sterk naar beneden wordt gedrukt, waarvan een elastische tegendruk op de streek van de clitoris het gevolg is. Zoo komt dus eene wijze van prikkeling tot stand, gelijk aan die, welke wij bij de bespreking van de gestrekte houding (II) hebben leeren kennen. Indien nu de vrouw hare bekkenhelling versterkt, doet zij de intensiteit van de wrijving van den phallos tegen den schaambeensboog en de clitoris grooter worden. Daarna vermindert zij de bekkenhelling zooveel mogelijk, waarbij dus de vulva naar voren komt; tegelijkertijd drukt de man zijn bekken naar haar toe, zoodat de phallos diep in de scheede binnendringt. De geheele beweging wordt krachtig ondersteund door de handen van den man, die het onderste gedeelte van den romp zijner vrouw omvatten en naar zich toetrekken. Is het mannelijk orgaan zoover mogelijk naar binnen gedrongen, dan bestaat ook hier weder de toestand van congruentie, en daarmede de gelegenheid tot alle onwillekeurige en willekeurige spierwerkingen in en om de scheedewanden, die wij kennen. Buitendien is ook in deze houding, bij een gunstige verhouding in grootte der genitalia, de mogelijkheid van de wederkeerige wrijfbewegingen van portio vaginalis en glans penis gegeven, die wij bij de rijdende houding (IV) hebben besproken. De zittende houding heeft tegenover deze het voordeel, dat de heide lichamen hunne bewegingsvrijheid behouden, al moet er ook onmiddellijk aan toegevoegd worden, dat hierdoor ook de kans op ongelijkmatigheid der bewegingen van de twee deelgenooten, met de daarbij behoorende vermindering van het effect, ontstaat.

In het algemeen kan men de prikkels in de zittende houding als gelijksoortig met die van de rijdende houding beschouwen. Bij de eerstgenoemde ontbreken echter die van de gebogen ligging. Dat is echter bij de vergelijking van de waarde dezer twee houdingen niet van overwegend belang. Van meer beteekenis is, dat de zittende houding toch practisch niet die finesses en schakeeringen der prikkeling kan geven, en niet die intensiteit aan de gevoelens vermag te schenken, welke de IVe houding verschaft.

Weshalve zij dan toch principieele beteekenis heeft? - Omdat zij de voornaamste prikkelingswijzen der IVe houding mogelijk maakt, zonder de nadeelen van deze te hebben. Bovendien kan in zittende houding het inbrengen van het lid met verschooning (tot op zekere hoogte) van de streek van het hymen (in den zelfden geest als bij II beschreven is) plaats vinden. Ten slotte moet worden vermeld, dat in deze houding een ‘oppervlakkige’, de geslachtsorganen in belangrijke mate sparende, uitvoering der geslachtelijke vereeniging mogelijk is, wanneer men vermijdt, den phallos diep in de vagina te doen door-

[pagina 230]
[p. 230]

dringen. De prikkels blijven dan beperkt tot die van de eerste phase der ‘diepe’ uitvoering (zie boven en ook onder II), doch zijn desniettegenstaande voldoende om, in geval van normale prikkelbaarheid, bij beide echtgenooten de orgastische bevrediging op te wekken. Voor een vermoeiden man beteekent echter de zittende houding geen vergemakkelijking van den coitus. In vergelijking met IV valt dus deze indicatie weg.

Aangezien de prikkeling van de clitoris in de zittende houding misschien sterker is dan in iedere andere, en de man hier de geheele activiteit desnoods alleen op zich kan nemen, is hare toepassing van tijd tot tijd, ja zelfs veelvuldig, als rationeel te beschouwen in geval van te geringe prikkelbaarheid der nog niet genoeg ervaren vrouw.

De besproken houding is, bij oppervlakkige uitvoering, verder overal daar geïndiceerd, waar de vrouwelijke geslachtsorganen zooveel mogelijk moeten worden gespaard. Daarom komt zij ook bepaaldelijk tijdens de zwangerschap in aanmerking. Oefent de man den coitus in dezen vorm dan nog met voorzichtigheid uit, zoo is de kans op nadeel voor de vrouw wel tot een minimum herleid.

Wat den invloed van de zittende houding op de kans van bevruchting aangaat, kan men van de ‘diepe’ variante ongeveer hetzelfde zeggen als van den coitus in de IVe houding. De ‘oppervlakkige’ uitvoering oefent een bepaald ongunstigen invloed op de bedoelde kans uit.

* * *

 

VI. Zijligging (vis à vis). Als laatste der houdingen in de vis-à-visplaatsing moeten wij nog de zijligging bespreken.

Ovidius kenmerkt hare beteekenis in het derde boek van zijne Ars amatoria (vers 787-88) met weinige woorden, maar op volkomen voldoende wijze:

‘(Mille modi Veneri), simplex minimique laboris,
Cum jacet in dextrum semisupina latus’.
‘(Tausend Weisen wohl gibt's), ganz einfach ist es und mühlos,
Wenn auf der rechten Seit halb auf dem Rücken sie liegt.’

De linker zijligging kan even goed worden toegepast, en heeft geen andere beteekenis.

Maar toch slaat de goede waarnemer, die OVIDIUS zich in aangelegenheden, de techniek der liefde betreffend, toontGa naar voetnoot1), ook hier weêr

[pagina 231]
[p. 231]

den spijker op zijn kop. Want in de practijk wordt de rechter (voor de vrouw, dat is dus de linker voor den man) geprefereerd.

De toepassing van de hier bedoelde ligging is wel niet goed anders mogelijk, dan met een min of meer opgetrokken onderliggend been van de vrouw. Ten einde te voorkomen, dat dit been door den man te sterk gedrukt wordt, laat men in den regel praktisch de volle zijligging in een zij-rugligging van de vrouw overgaan; de man moet natuurlijk een overeenkomstige houding aannemen, waartoe hij meestal eenige kussens noodig heeft.

Het bovenliggende been der vrouw kan naar wensch gebogen of gestrekt worden, zoodat afwisseling mogelijk is.

De voor- en nadeelen van deze ligging, zoowel als de aard van de prikkels, houden ongeveer het midden tusschen die van de ‘normale’ ligging en die der gematigd-gebogen ligging. Versterking of vermindering van de bekkenhelling van de vrouw (maar ook van den man) laat ook hier schakeering toe. De bijzondere voordeelen der zijligging zijn hare gemakkelijkheid (de Franschen noemen de methode ‘à la paresseuse’) en de vermijding van te grooten druk op de vrouw door eenen voor haar te zwaren man. Hare speciale nadeelen zijn gelegen in den kans op beknelling van het onderliggende been (slechts te omgaan door het zeer sterk op te trekken, of door tot de rugligging te naderen) en tot op zekere hoogte ook in de geringe stootkracht van den man in deze overgangsligging.

De kans op conceptie is ongeveer dezelfde als bij I.

B. De tweede plaatsing (Positio aversa) Coitus a tergo.

In deze positie der parenden, waarbij de buik van den man tegen den rug van de vrouw aan ligt, zijn er vier houdingen die van min of meer principieele beteekenis zijn.

VII. Buikligging (van de vrouw). Het eigenaardige van deze houding is, dat bij evenwijdige ligging der lichamen, vagina en phallos niet (zooals bij de Ie houding) dezelfde richting hebben. Die van de eerstgenoemde verloopt, bij horizontale ligging (op den buik) van het lichaam, schuins van buiten-beneden naar binnen-boven; die van het mannelijke orgaan (in dezelfde ligging) van de aanhechting van den penis af gerekend, schuins van boven naar beneden. Het verschil in richting is zoo sterk, dat de coitus in deze ligging slechts dan behoorlijk uitvoerbaar is, wanneer het kleiner gemaakt wordt. Geschiedt dat niet, dan is niet slechts een diep indringen van den phallos onmogelijk, maar het orgaan schiet, wanneer het bij de heen- en wéérgaande wrijfbewegingen naar achteren gaat, ook heel licht, onder den schaambeensboog door, de vagina uit. Het gelukt meestal, het verschil in

[pagina 232]
[p. 232]

richting practisch voldoende te verminderen, indien de vrouw, door de lendenen in te trekken, de bekkenhelling zooveel doenlijk versterkt, waardoor de vagina een meer horizontale richting aanneemt en tevens de vulva en de ingang van de scheede naar achteren en boven, dus naar den man toe, komen. Dit, tezamen met de tegelijkertijd veranderde plaatsing van den schaambeensboog, is in den regel voldoende, om het den phallos mogelijk te maken, dieper naar binnen te dringen en hem te beletten, plotseling naar buiten te schieten. Dit laatste wordt daarenboven nog verder onmogelijk gemaakt, als de vrouw de bovenbeenen bij elkaar houdt, resp. knijpt, waardoor ook nog de wrijvingsprikkels worden versterkt.

De ligging met ingetrokken lendenen wordt gemakkelijker gemaakt door een klein kussen onder het bekken te schuiven (niet onder den buik, dat zou het tegenovergestelde effect hebben).

De coitus in de werkelijke buikligging is alleen maar mogelijk tusschen magere menschen; een dikke vetlaag op de nates van de vrouw belet hem evenzeer als eene op den buik van den man.

De kans, die de spermiën hebben om in de baarmoeder binnen te dringen, is bij deze wijze van paren kleiner dan in andere houdingen. Want hier komen twee factoren bijéén, die ongunstig daarop inwerken: ten eerste komt de glans penis niet diep genoeg om de ejaculatie tegen de portio of in het scheedegewelf te doen plaats vinden; en ten tweede loopt het, tegen den voorwand der scheede gespoten, sperma ten gevolge van de richting der vagina dadelijk weer naar buiten. Dat het eerstgenoemde punt ook voor het tot stand komen van het orgasme bij de vrouw een ongunstige beteekenis heeft, is duidelijk. Slechts een ervarene, licht prikkelbare vrouw kan dan ook in deze ligging tot bevrediging geraken. Eene, die deze eigenschappen niet bezit, blijft onbevredigd, vooral ook, omdat de streek der clitoris niet, of bijna niet, geprikkeld wordt (een gebrek, dat den coitus a tergo in alle houdingen aankleeft).

Ook overigens heeft de buikligging voor de vrouw niet anders dan nadeelen; de lichaamshouding is ongemakkelijk en de zwaarte van den op haar liggenden man is zóó hinderlijker dan in de ‘normale’ houding.

Voor den man kan deze ligging evenmin bekoring hebben, al zijn voor hem de onaangenaamheden ook minder groot dan voor zijne vrouw.

Wij zouden dan ook de buikligging stilzwijgend hebben kunnen voorbijgaan, ware het niet, dat het een zeker interesse heeft, de evenwijdige houding der lichamen in de tweede plaatsing met die in de eerste positie te vergelijken. Daar komt nog iets bij: deze houding komt toch practisch vaker voor dan men zou denken. Want de geringe

[pagina 233]
[p. 233]

kans op bevruchting wordt intuïtief ingezien en paren, die schromen op actieve wijze in den natuurlijken gang van zaken in te grijpen, maken daarvan op grond van onbewuste gedachtenverbindingen gebruik.

* * *

 

VIII. Zijligging (a tergo). Veel belangrijker voor de practijk van het echtelijk leven dan de buikligging, belangrijker ook dan de zijligging in eerste plaatsing, is deze houding.

Gedurende den langen duur van het huwelijk komen kleinere of grootere tijdperken voor, waarin een der echtgenooten er - zij het in 't algemeen, zij het bepaaldelijk met betrekking tot den geslachtsomgang - behoefte aan heeft, gespaard te worden.

Daaronder heeft menigmaal de andere echtgenoot méér te lijden, dan de persoon-in-kwestie. Verbiedt de toestand den coitus, dan moet men zich daarin schikken. Maar het verbod mag niet anders dan wegens absolute redenen worden opgelegd. Want, vooral als het lang duurt, kan het ernstige, in zijne draagwijdte onafzienbare, gevolgen hebben. Daarom zij den echtelieden de grootst mogelijke terughoudendheid in deze oplegging aanbevolen. Ook de arts moet terdege met zichzelf te rade gaan, voor en aleer hij een coitusverbod, in het bijzonder voor langen tijd, uitspreekt. Men ziet niet zoo heel zelden, dat een huwelijk tengevolge van een dergelijk verbod - dat misschien toch niet zoo absoluut had behoeven te zijn - uitéénspat. En veel vaker kan men (niet juist ter versterking van het doktersprestige) beleven, hoe dit medische verbod door de beide echtgenooten met roerende eenstemmigheid wordt overtreden, zonder dat daaruit voor hen schade voortkomt.

Met het verbieden van den coitus moet men dus van alle kanten ten zeerste oppassen. In verreweg de meeste gevallen is het juister en beter, in de plaats van het verbod een aanmaning tot terughoudendheid en voorzichtigheid te stellen, met dien verstande evenwel, dat deze aanmaning niet in vage algemeene termen gekleed wordt, (dan is zij waardeloos en heeft zeker geen effect!) maar de nauwkeurige technische raadgevingen behelst, die het geval vereischt.

Deze raadgevingen zullen betrekkelijk dikwijls niet alleen de aanbeveling van de zijligging a tergo bevatten, maar ook bijzonderheden, die uit hetgeen hier volgt kunnen worden afgeleid.

De coitus in deze houding kan inderdaad die wijze van éénwording zijn, welke de echtgenooten zooveel mogelijk spaart. Want deze ligging is voor de vrouw zoowel als voor den man de gemakkelijkste, die men zich denken kan, en de inspanning is voor beiden slechts

[pagina 234]
[p. 234]

betrekkelijk gering. De prikkeling kan zoo gedoseerd worden, dat zij juist voldoende is, om tot de verlangde ontspanning te komen, en de phallos behoeft niet verder te worden ingebracht, dan met het oog op eene event. bestaande kwetsbaarheid of gevoeligheid van de scheede en van de inwendige vrouwelijke geslachtsorganen geoorloofd is. Bij dit alles komt nog, dat de lichamen in het geheel geen druk op elkander uitoefenen.

Man en vrouw liggen op dezelfde zijde; dat kan zoowel de linker als de rechter zijn. De practijk geeft de voorkeur aan de eerstgenoemde, vermoedelijk omdat de man tracht, zijn rechter hand vrij te houden, om daarmede zijne vrouw naar zich toe te kunnen trekken, haar te streelen enz. Uit datgene, wat wij bij de bespreking van de buikligging omtrent het verschil in richting van de mannelijke en de vrouwelijke paringsorganen gezegd hebben, is het wel duidelijk, dat in zijligging een behoorlijke éénwording slechts dan mogelijk is, indien de lichamen niet evenwijdig liggen. Pas als de wederzijdsche houding zoo gekozen wordt, dat de lengte-assen der beide lichamen naar boven (naar het hoofd) toe tamelijk sterk uiteengaan, wordt het verschil in richting tusschen vagina en phallos voldoende vereffend om het inbrengen van den penis zonder moeilijkheid mogelijk te doen worden. Versterking van de bekkenhelling bij de vrouw, vermindering van deze helling bij den man, maken de vereeniging gemakkelijker en veroorloven het lid, dieper naar binnen te dringen.

De éénwording geschiedt dus het gemakkelijkste, wanneer de vrouw met min of meer opgetrokken beenen, om zoo te zeggen ‘voorover’ (natuurlijk in zijligging gedacht) ligt, terwijl de man zich meer ‘rechtop’ (eveneens met betrekking tot zijn lengte-as) houdt. Door regeling van deze houding, en tevens van de bekkenhellingen ten opzichte van elkander, wordt zonder moeite een nauwkeurige regeling van de diepte van het indringen bereikt.

De prikkeling is in de zijligging a tergo van ongeveer denzelfden aard als in de gebogen ligging (III). Evenals daar, concentreert zij zich bij de vrouw op den achterwand van den ingang der scheede en op den voorwand der vagina. De laatstgenoemde van deze beide prikkels - in beide gevallen de meest beteekenende van de twee - is overigens in de gebogen houding sterker, omdat daar de elasticiteit van den achterover gedrongen phallos den prikkel versterkt, terwijl hier (in VIII) deze factor in omgekeerden zin werkt, zoodat hij de (meer belangrijke) prikkeling van den voorwand der vagina geringer maakt, daarentegen den (minder belangrijken) prikkel, die op den achterwand van den ingang der scheede wordt uitgeoefend, versterkt. Men kan dus wel zeggen, dat de sterkste wrijving en prikkeling van de

[pagina 235]
[p. 235]

vrouwelijke deelen juist daar worden uitgeoefend, waar zij het kleinste effect hebben. Aangezien daarenboven de clitoris geheel en al buiten contact met den phallos blijft, is het totaal der prikkels, dat de vrouw bij deze wijze van éénwording ontvangt, zoo klein mogelijk (althans zoo lang de phallos niet diep naar binnen dringt). Het is dan ook slechts voor een zeer geoefende en aan haren man gewende vrouw voldoende om een orgasme van (betrekkelijk) zeer kalmen aard op te wekken, waarbij de totstandkoming daarvan meer aan de psychische componente te danken is dan aan de plaatselijke prikkeling. Een onder dergelijke omstandigheden optredend ‘kalm’, d.w.z. als reflex juist voldoende, orgasme verschaft toch nog een bevredigende ontspanning. Ook kan het in dezen vorm in verreweg de meeste gevallen, waarin gespaard-worden met het oog op een bestaande ziekte noodig is, als vrij van nadeelige gevolgen worden beschouwd, en in elk geval als minder schadelijk dan de congestie der organen en de spanning van de psyche, die het gevolg van niet-vervulde sexueele verlangens zijn.

Voor een minder prikkelbare ‘schonungsbedürftige’ vrouw, die zich slechts om zijnentwil aan haren man geeft, heeft de coitus in deze ligging en in dezen vorm vrijwel géén beteekenis, omdat de daarmede verbonden prikkels te gering zijn, om haar te kunnen opwinden.

Het moeilijkste zijn de gevallen met middelbare prikkelbaarheid van de vrouw: de uitgeoefende prikkels zijn te sterk, om de vereeniging zonder reactie te mogen laten ophouden, en te klein, om deze reactie te voorschijn te roepen.

In zulke gevallen moet men òf van elke prikkeling, dus ook van den coitus in zijligging, afzien, òf - indien het eenmaal (op welke wijze dan ook) tot een toestand van prikkeling gekomen is, de prikkels sterker maken. Dat kan op drie manieren geschieden: a. daardoor, dat een verandering van de houding der lichamen ten opzichte van elkander, een dieper indringen van den phallos mogelijk maakt, zoodat meer plaatsen in de vagina geprikkeld worden en ook de clitoris met den onderkant van den penis in aanraking komt; b. door sterkere wrijfbewegingen van den phallos, die gewoonlijk met a gecombineerd worden; c. door gelijktijdige prikkeling van de clitoris met de hand (in 't bijzonder, wanneer a en b als verboden moeten worden beschouwd).

Wanneer de geslachtelijke vereeniging in zijligging op de beschreven sparende wijze wordt uitgevoerd, zijn de prikkels voor den (normaal-prikkelbaren) man eveneens juist voldoende om de ejaculatie te weeg te brengen. Ook voor hem is dit de minst vermoeiende wijze om een bestaande spanning op te lossen. Men zou kunnen meenen, dat de rijdende houding (van de vrouw) den man nog meer zou sparen, omdat hij zich daarbij door geen enkele beweging behoeft te

[pagina 236]
[p. 236]

vermoeien. Daar staat echter tegenover, dat hij in dat geval de intensiteit der prikkels, die hij heeft te ontvangen, niet zelf kan bepalen en dat deze intensiteit in 't algemeen veel grooter is dan bij den ‘kalmen’ coitus in zijligging. De zooeven genoemde houding (IV) kan voor den man de minst vermoeiende wijze van vereeniging zijn, in verreweg de meeste gevallen echter veroorzaakt zij hem, tengevolge van de sterkte der prikkeling, meer inspanning dan de actieve beweging, die de coitus in zijligging van hem vordert.

De indicaties van deze ligging volgen uit het gezegde vanzelf: Het zijn de toestanden van zwakte bij den man of de vrouw, en die van zwangerschap. In den laatstgenoemden toestand is de zóó uitgevoerde coitus des te minder nadeelig, hoe ‘oppervlakkiger’ zijne uitvoering plaats heeft. In dezen vorm is de hier besproken wijze van vereeniging ook verreweg de minst schadelijke in geval van chronische, pijn veroorzakende, ontsteking der inwendige vrouwelijke genitalia, omdat zij noch laedeert, noch prikkelt (vergelijk de boven vermelde restricties).

Met het oog op den kans van bevruchting is de zijligging a tergo (mits niet te ‘oppervlakkig’ uitgevoerd) op zich zelf niet veel ongunstiger dan de ‘normale’ ligging.

* * *

 

IX. Knieligging. Onder knieligging versta ik die houding, waarin de vrouw op de knieën ligt, terwijl haar lichaam met hare bovenbeenen eenen ongeveer rechten, of licht stompen, hoek vormt. De romp kan horizontaal gestrekt zijn, en daarbij op de handen en voorarmen steunen, gelijk aan de nymphe in de bronzen groep ‘Faun en Nymphe’ in het Museo nazionale te Napels, of op een dikke laag kussens rusten, zooals Gustav Klimt het in zijn wonderbaarlijk-teedere schets (reproductie in EDUARD FUCHS' ‘Geschichte der erotischen Kunst’ Albert Langen's Verlag, München; Fig. 97) op uiterst decente wijze heeft afgebeeld. Het bovenlichaam kan ook (naar het hoofd toe gerekend) sterk naar beneden hellen, zich met de ellebogen en de schouders op het niet verhoogde bed steunen (dat is dus de knie-elleboogs-ligging, die wij in de gynaecologie soms toepassen) en daarbij met de rechtop gehouden bovenbeenen een scherpen hoek maken. De man kan achter de, op den rand van een laag bed, of van een divan, op de knieën liggende vrouwGa naar voetnoot1) staan, of eveneens op de knieën rusten. Hij kan zijnen romp min of meer rechtop houden (zooals in de vermelde groep) ofwel zich

[pagina 237]
[p. 237]

zoover naar voren buigen, dat hij op de ongeveer horizontaal liggenden rug van de vrouw steunt (gelijk in Klimt's teekening).

In laatstgenoemde houding komt de richting van den phallos ongeveer overeen met die van de vagina, waarbij er echter aan herinnerd moet worden, dat bij den coitus a tergo de lichte krommingen, die de beide organen bezitten, in alle houdingen aan elkander tegenovergesteld zijn. Wanneer de man zijnen romp rechtop houdt, terwijl die van de vrouw ongeveer horizontaal ligt, wijkt de richting van den phallos van die der vagina naar boven af, zoodat het mannelijke orgaan bij zijne inbrenging met den bovenkant van den glans op den achterwand der scheede stoot. Dieper binnendringen is slechts daardoor mogelijk, dat de phallos door dezen achterwand naar beneden wordt gedrukt, en van zijn kant, door zijne elasticiteit, hem naar boven (naar achteren) drukt. Dat deze wederzijdsche elastische druk een versterking van de wrijvingsprikkels tengevolge moet hebben, is duidelijk.

Het verschil in richting vergroot zich, wanneer de vrouw het bovenlichaam laat zakken; het wordt eveneens grooter door versterking van hare bekkenhelling. Het is dus het allergrootste in knie-elleboogsligging met ingetrokken lendenen; in deze houding is de vagina naar voren en beneden gericht. Aangezien daarbij de onderrand van de symphysis sterk naar achteren komt, wordt de clitoris den phallos tegemoet gedrongen, zoodat zij dan ook met zijnen achterkant in nauwe aanraking komt. Zoo wordt door deze houding bij uitzondering ook in de tweede plaatsing bij den coitus een prikkeling van de clitoris door de wrijfbeweging van den phallos veroorzaakt.

In de knieligging, en meer nog in knie-elleboogs-ligging, doet zich verder een factor gelden, dien wij nog in geen enkele houding ontmoet hebben: De inhoud van de buikholte (speciaal de darmen) zinkt, tengevolge van de zwaartekracht, naar dat gedeelte van de genoemde -holte, dat dan het laagst gelegen is, naar de buurt van de lever; tevens zakt, eveneens ten gevolge van de zwaartekracht, de buikwand naar voren; er ontstaat een negatieve druk in het bekkengedeelte van de buikholte; de uterus zakt, zooveel als zijne banden het hem veroorloven, naar voren en naar het hoofd toe; de vagina wordt in de lengte uitgerekt en de portio vaginalis komt op grooteren afstand van den ingang der scheede te liggen. Praktisch het meest belangrijk is echter, dat, tengevolge van den genoemden negatieven druk, lucht in de scheede wordt binnengezogen, zoodra dit door opening van haren ingang en achterwaarts drukken van den achterwand der vagina mogelijk wordt. Dan vult de geheele vagina zich met lucht, hare wanden zetten zich uit, en het orgaan wordt - wat anders nooit het geval is - een werkelijk holle ruimte, met tamelijk gladde wanden,

[pagina 238]
[p. 238]

omdat de lijsten en dwarsverloopende plooien door den luchtdruk en de uitrekking grootendeels verdwijnen, of in ieder geval vlakker worden. Wij gynaecologen maken van deze uitzetting der scheede door de indringende lucht gebruik, als wij de wanden van het orgaan nauwkeurig over hunne geheele oppervlakte willen bekijken. Daartoe dient ons juist de knie-elleboogs-ligging, die wij om dezelfde redenen ook voor sommige operatieve doeleinden toepassen.

Bij den coitus in deze houding is het binnendringen van de lucht een zeer onaangename toegift. In de eerste plaats maakt de verwijding en het vlakker worden van de wanden, dat de prikkels, die de heen en weer gaande bewegingen van den phallos uitoefenen, voor man en vrouw beide veel geringer in intensiteit worden. Bovendien persen die bewegingen soms een gedeelte van de ingezogen lucht weer naar buiten, hetgeen met zeer bedenkelijke geluiden gepaard kan gaan. Ook als de lucht, nadat de gewone lichaamshouding hersteld is, na het einde der éénwording, of gedeeltelijk vaak zelfs nog eenige uren later, de scheede weer verlaat, kunnen dergelijke geluiden ontstaan; zij zijn maar al te zeer hoorbaar, en daardoor buitengewoon onaangenaam.

Bij betrekkelijk nauwen ingang der scheede is de kans, dat lucht indringt, minder groot, omdat de phallos steeds nauw omsloten wordt; is de ingang echter wat wijder, en slap van rand, dan is het zoo goed als zeker, dat dit verschijnsel in de knie-elleboogs-ligging zal optreden, zoodat het in zulke gevallen beter is deze houding geheel te vermijden.

De knieligging wordt als variatie veelvuldig toegepast. Zij is wellicht de eerste, waartoe een paar, dat afwisseling van de gewone houding zoekt, komt. Waarom? Zijn de prikkels zóó groot, is de houding zoo gemakkelijk en zoo veel belovend, de aanblik zoo schoon? - Niets van dit alles. Ik vermoed dat juist deze houding gekozen wordt, als men wat anders wil dan dat, waaraan men gewend is, maar niet weet wat. Dan brengt men eenvoudig de wijze van doen in toepassing, die men in de natuur algemeen ziet. Misschien echter helpt ook het atavisme mede om de menschen tot hunne zeer zeker bestaande neiging om deze houding te kiezen, te brengen.

De knieligging bevordert het indringen van spermatozoën in de baarmoeder, vooral wanneer de ejaculatie bij matig voorovergebogen romp plaats vindt en de buiging dadelijk daarna wordt versterkt. De vrouw moet dan nog eenigen tijd in de laatstbedoelde houding blijven.

Een andere indicatie voor de knieligging kan de zwangerschap geven, omdat de uterus zich tengevolge van de bovenvermelde omstandigheden, en nu vooral ook door zijn eigene zwaarte, aan het stooten van den phallos onttrekt. Anderzijds moet juist de zwangerschap tot voorzichtigheid bij sterk verschil in richting der paringsorganen aansporen; de in dien tijd zeer kwetsbare achterwand der

[pagina 239]
[p. 239]

vagina mag niet aan sterke stooten in ongeveer loodrechte richting worden blootgesteld. Ook het indringen van lucht in de vagina moet bij zwangerschap, om meer dan één reden, worden vermeden. Tenslotte hebben wij te bedenken, dat iedere aanraking der dieper gelegen deelen van de scheede met de buitenwereld, wegens het gevaar van het inbrengen van bacteriën, uit den booze is, wanneer de baring (of een miskraam) spoedig kan worden verwacht. Om deze reden, en ook omdat de baarmoeder, en met haar het kind, dan niet meer uit de normale ligging mogen worden gebracht, moet de hier besproken houding in de beide laatste zwangerschapsmaanden als verboden worden beschouwd. In den overigen tijd der zwangerschap kan zij, als knieligging (niet als knie-elleboogsligging) bij voorzichtige toepassing, voordeelen hebben.

* * *

 

X. Zittende houding, (a tergo). Als laatste houding hebben wij nu nog die te bespreken, waarin de zittende man zijne, hem den rug toekeerende echtgenoote op zijn schoot neemt. De bovenbeenen van den man worden daarbij slechts licht, die van de vrouw ver uiteengehouden, zoodat de vulva sterk wordt blootgesteld. Daar zij in de gewone1 zittende houding evenwel min of meer naar voren gericht is, kan de inmissio penis slechts met moeite plaats hebben, en bovendien bestaat het gevaar, dat de phallos bij zijne bewegingen naar buiten schiet. Dat kan alleen dáárdoor vermeden worden, dat de vrouw hare bekkenhelling versterkt (de lendenen intrekt) en op die wijze den ingang der scheede naar achteren brengt, of (en) door vooroverbuiging van haar lichaam, alsmede door achterover leunen van den man. Slechts bij toepassing van een dezer maatregelen, of beter nog door hunne combinatie, is het mogelijk dat de phallos behoorlijk diep indringt. Dat de vrouw daarbij ook ver genoeg naar achteren, om zoo te zeggen op den onderbuik van haren man, moet zitten, spreekt vanzelf. De houding nadert op deze wijze eenigermate tot die van de rijdende houding a tergo. Daar de laatstgenoemde in vergelijking tot de hier behandelde zittende houding geenerlei voordeelen en evenmin nieuwe gezichtspunten voor onze bespreking aanbiedt, behoeven wij ons niet verder met haar bezig te houden.

Het is bij deze zittende houding, evenals bij die in de eerste plaatsing (V), in geval van groote oefening voor de vrouw mogelijk, om door afwisselende versterking en vermindering van de bekkenhelling' tijdens het zich opheffen en het zich-weer-laten-zakken een soort elliptische beweging uit te voeren, welke, door daarmede overeenstemmende (d.w.z. juist in tegenovergestelde richting gaande) bewegingen van

[pagina 240]
[p. 240]

den man versterkt, een effect heeft, dat tot op zekere hoogte gelijkt op dat, wat wij bij de rijdende houding (IV) hebben beschreven. Een goede uitvoering der daartoe noodige bewegingen is echter hier (in X) veel moeilijker dan dáár (in IV). En ook dan nog kan nimmer datgene bereikt worden, wat de rijdende houding in staat is te schenken. Derhalve is het dan ook beter, dergelijke pogingen in de Xe houding, die zoo gemakkelijk tot teleurstelling leiden, na te laten.

Daarentegen kan, als eenmaal het diep indringen van den phallos op de besproken wijze heeft plaatsgevonden, ook wanneer daarna de houding eenigszins veranderd wordt, een voldoende congruentie der paringsorganen blijven bestaan om het, bij passende verhouding in grootte, mogelijk te maken, waggelende en malende wrijfbewegingen uit te voeren, die maken dat portio vaginalis en glans penis elkander prikkelen. Daardoor wordt dus in dit opzicht een zelfde soort prikkeling verkregen, als wij haar bij de zittende houding vis à vis, en in hare perfectie bij de rijdende houding, hebben ontmoet. Dat de prikkeling hier (in X) echter op veel minder volkomen wijze geschiedt, ligt vooral aan het minder diep indringen van den phallos, waardoor de sterke druk van portio en glans op elkander ontbreekt. Zoo heeft dus de zittende houding a tergo, tegenover andere houdingen en liggingen, meer na- dan voordeelen. De reden, waarom zij toch nog in aanmerking komt, is, dat in deze houding de geslachtelijke vereeniging zich het gemakkelijkste en het beste met prikkelspel (bij de vrouw) laat combineeren. De indicatie tot deze superpositie van verschillende prikkelingsprincipes laat zich uit alles, wat wij in het voorafgaande hebben besproken, afleiden.

 

Een schetsmatig overzicht van de houdingen bij den coitus, en van hare bijzonderheden, vindt men in het hier volgende aanhangsel.

* * *

 

Wij zijn aan het slot van onze physiologisch-technische studie der éénwording gekomen.

Uit onze beschouwingen is een vrijwel volledige ‘Synousiologie’Ga naar voetnoot1) van aanzienlijken omvang gegroeid.

Ik betreur dat niet. Want dit, merkwaardigerwijze nog nooit in zijn geheel geschreven hoofdstuk der physiologie (zoowel de physiologen als de gynaecologen en de sexologen behandelen slechts gedeelten van dit onderwerp) moest toch eindelijk eens worden opgesteld.

Ten gebruike van den arts zoowel als van den leek.

[pagina voorkant uitklapblad]
[p. voorkant uitklapblad]

Aanhangsel

Schetsmatig overzicht van de houdingen bij den coitus

 

alsmede van de eigenaardigheden der prikkels, die deze houdingen kenmerken; van de bijzondere indicaties en contra-indicaties dezer houdingen; en van den invloed, dien zij op de bevruchtingskans uitoefenen.

[pagina *1]
[p. *1]

Aanhangsel

Schetsmatig overzicht van de houdingen bij den coitus

 

alsmede van de eigenaardigheden der prikkels, die deze houdingen kenmerken; van de bijzondere indicaties en contra-indicaties dezer houdingen; en van den invloed, dien zij op de bevruchtingskans uitoefenen.

A. Eerste plaatsing (Positio obversa), vis-à-vis.

Houding. Aard van den prikkel bij de vrouw. Aard van den prikkel bij den man.
I. ‘Normale’ houding. Matig sterk op de geheele paringsorganen. Matig sterk op den geheelen phallos.
  Op de clitoris meestal weinig.  
II. Gestrekte houdingen (van de vrouw). Op den achterwand der vagina. Op het voorhuidbandje.
  Op de streek van de clitoris. Op den rug van den penis.
     
     
III. Gebogen houdingen (van de vrouw). Op den voorwand der vagina. Op den bovenkant van de glans penis.
  Op den achterrand van den ingang der scheede. Op den onderkant van de schacht.
  Niet op de clitoris.  
     
IV. Rijdende houding (van de vrouw). Combinatie van de wijzen van prikkeling bij I, II en III met een sterken wrijvingsprikkel door portio en glans op elkander uitgeoefend. Als bij de vrouw.
     
     
     
V. Zittende nouding vis à vis. Prikkeling van de clitoris. Zie hiernaast.
  Bij ‘diepe’ uitvoering is de aard der uitgeoefende prikkels ongeveer als bij IV, maar minder volkomen; bij ‘oppervlakkige’ uitvoering blijven de prikkels beperkt tot die, welke bij II beschreven zijn.  
     
VI. Zijligging vis à vis. Ongeveer als in I (doch schakeering beter mogelijk). Zie hiernaast.
     

A. Eerste plaatsing (Positio obversa), vis-à-vis.

IndicatieGa naar voetnoot1) Contra-indicatie. Invloed op de bevruchtingskans.
I. Voor regelmatige toepassing. Zwangerschap na de eerste maanden. Gunstig.
  Vetbuik.  
II. Bij te kleinen of onvoldoende geërigeerden penis. Voor de geforceerd gestrekte ligging gedurende den geheelen tijd der zwangerschap. Min of meer ongunstig.
Spaart de streek van het hymen. Voor gestrekte houdingen van iedere soort, de zwangerschap na de eerste maanden.  
De niet geforceerde gestrekte ligging is zeer geschikt voor de eerste maanden der zwangerschap.    
In ‘oppervlakkige’ uitvoering bij chronische ontsteking der adnexa, en bij prolapsus ovarii.    
III. Bij te wijde en te slappe vagina. Infantilisme. Min of meer begunstigend.
  Zwangerschap.  
  Chronische ontsteking der adnexa.  
  Prolapsus ovarii.  
IV. Bereiking van het maximum der gevoelens voor beide echtgenooten. Korte vagina. Infantilisme. Oppassen bij eerste pogingen! Zwangerschap. Naast bevorderende factoren, toch overwegend ongunstig.
Bij geringere krachten van den man. Niet geschikt voor toepassing als gewoonte.  
  Chronische ontsteking der adnexa.  
  Prolapsus ovarii.  
V. Verschooning van de streek van het hymen bij de inmissio penis. Alle indicaties voor de ‘oppervlakkige’ uitvoering zijn contra-indicaties voor de ‘diepe’ uitvoering. In ‘diepe’ uitvoering zooals bij IV.
In ‘diepe’ uitvoering bij te geringe prikkelbaarheid der nog weinig ervaren vrouw.   In ‘oppervlakkige’ uitvoering zeer ongunstig
In ‘oppervlakkige’ uitvoering bij noodzakelijkheid, de vrouwelijke geslachtsorganen zooveel mogelijk te sparen, en bij zwangerschap, als ook bij chronische ontsteking der adnexa en prolapsus ovarii.    
VI. Ter vergemakkelijking (derhalve bij bestaande vermoeienis).   Gunstig.
Vermindering van druk op den buik van de vrouw.    

B. Tweede plaatsing (Positio aversa). Coitus a tergo.

VII. Buikligging (van de vrouw). De clitoris wordt niet geprikkeld. De prikkels treffen slechts den voorwand der vagina en den achterrand van den ingang der scheede. Zij zijn slechts voldoende voor een licht prikkelbare vrouw. Op het voorhuidbandje en den rug van den penis.
     
     
VIII. Zijligging a tergo. In het algemeen als bij VII. Op het voorhuidbandje.
  Bij ‘oppervlakkige’ uitvoering minimale prikkeling. Op den rug van den penis.
  Versterking der prikkels is mogelijk door wijziging der ligging in ‘diepe’ uitvoering.  
IX. Knieligging. Sterke prikkeling van den achterwand der scheede. Sterke prikkeling van den bovenkant der glans en van den geheelen rug van den penis.
  In knie-elleboogsligging ook van de clitoris. Bij versterking van de vooroverligging van de vrouw, prikkeling van den onderkant van de schaft van den penis door wrijving tegen den schaambeensboog en de clitoris.
     
X. Zittende houding a tergo. Op den voorwand der scheede en den achterrand van haren ingang. Op voorhuidbandje en rug van den penis.
  Bij diep binnendringen van den phallos wrijvingsprikkels van portio en glans tegen elkaâr. Bij dieper binnendringen: zie hiernaast.
  Ontbreken van prikkeling der clitoris.  
  Combinatie met prikkelspel.  

B. Tweede plaatsing (Positio aversa). Coitus a tergo.

VII. Zwangerschap. Ongunstig.
  Aanzienlijke vetlaag.  
  Zwaarte van den man.  
VIII. De minst vermoeiende coitus in geval van zwakte bij een der echtgenooten. Indien bij middelmatige prikkelbaarheid van de vrouw de prikkels toch te groot zijn, om haar onbeïnvloed te laten, doch te klein, om haar tot orgasme te brengen. (event. compenseerende techniek). Op zich zelf niet veel ongunstiger dan bij I.
Bij ‘oppervlakkige’ uitvoering: zwangerschap, zoowel als chronische ontsteking der adnexa, en prolapsus ovarii.    
     
IX. Ter bevordering van conceptie. Bij wijden en slappen ingang der scheede. (Binnendringen van lucht. Geruischen!) Sterk begunstigend.
Voorwaardelijke indicatie tot voorzichtige toepassing (in ‘oppervlakkige’ uitvoering) in de zwangerschap. In de beide laatste maanden der zwangerschap.  
Idem bij prolapsus ovarii en in sommige gevallen van chronische ontsteking der adnexa.    
X. In combinatie met prikkelspel bij geringe prikkelbaarheid van de vrouw. In ‘diepe’ uitvoering zooals bij IV. Voornamelijk ongunstig.
     
     
     

[pagina 241]
[p. 241]

Van den arts, omdat het niet voldoende is, dat hij de ziekelijke afwijkingen der geslachtelijke betrekkingen kent. Wil hij hun, die zich aan zijne bescherming toevertrouwen, in alles, wat met het huwelijksleven samenhangt, goeden raad geven, dan moet het hem zelf duidelijk zijn, op welke bijzonderheden het bij den coitus in zijne menigvuldige - geheel in het kader van het normale, gezonde, blijvende - variaties aankomt, en er niet voor terugschrikken, dat, wat hemzelf duidelijk is geworden, zoo noodig in alle technische bijzonderheden aan den echtgenoot voor te houden. Slechts op deze wijze kan hij iets goeds uitrichten. Algemeenheden helpen hier niet. In geval van ziekte; daar, waar het om de vruchtbaarheid van een huwelijk gaat; en bovenal bij die paren, waar de wanverhouding in den geslachtelijken omgang het echtelijk geluk, de huwelijkstrouw, de psychische en de lichamelijke gezondheid, dreigt te verwoesten, moet de arts door nauwkeurige, op de physiologie baseerende, raadgevingen kunnen ingrijpen.

Maar kunnen hangt af van weten, - ook hier.

 

En wat den leek betreft, ..........

In een van zijne van wijsheid en van geest sprankelende aphorismen over het huwelijk, heeft de Balzac gezegd, dat in de liefde ‘la femme est comme une lyre qui ne livre ses secrets qu' à celui, qui en sait bien jouer’. (Cathechisme conjugal no. XXXI, in zijn Physiologie du Mariage).

Wie echter kan goed de harp bespelen, die hare snaren niet kent, en niets weet van noten en toonsoorten? Slechts hij, die een buitengewoon talent bezit - nadat hij zich lang heeft geoefend, en vele, vele dissonanten heeft doen klinken.

In het huwelijk echter moeten dissonanten van dezen aard met nòg meer stelligheid dan andere worden vermeden! Derhalve moet de echtgenoot, die meer wil zijn dan een stumper op dit gebied - en wie zijn huwelijk gelukkig wil zien, die moet méér zijn - deze harp en hare bespeling bestudeeren.

De elementen daarvoor ontbraken hem totnogtoe. In hetgeen hier voorafgaat, zijn zij voor hem toegankelijk geworden.

Maar hij moge, neen hij moet bedenken, dat het hier geschrevene geen eenvoudige ‘lectuur’ is, - en nog veel minder als ‘prikkelende lectuur’ mag worden opgevat! - maar als studiemateriaal moet worden beschouwd.

Heeft hij zich het hierin voorhandene weten eigen gemaaktGa naar voetnoot1),

[pagina 242]
[p. 242]

dan kan hij - om tot de beeldspraak der muziek terug te keeren - aan het ‘tema con variazioni’ beginnen. En als hij eindelijk het kennen en het kunnen, het weten en de techniek, die daartoe noodig zijn, beheerscht, dan staat naar de mate van zijn aanleg de vrije phantasie voor hem open, die voor eiken meester-in-de-kunst het hoogste beteekent, dat hij kan bereiken.

Intusschen is het wonderbaarlijke geschied: uit het instrument, dat slechts klinkt, is een wezen geworden, dat zelf zingt, - dat met zijn eigene volkomenheid den geliefden man dermate in verrukking brengt en gelukkig maakt, dat hij dankbaar getuigt: ‘nooit was een vrouw zooals Gij, en nog geen andere heeft het verstaan, als Gij te koozen, en aan de zaligheden der omarming steeds weder nieuwen vorm te schenken’Ga naar voetnoot1).

Het is het hoogste in den geslachtelijken omgang, voor elkander de genietingen der éénwording steeds meer volkomen te maken; voor elkander steeds nieuwe bekoring er aan te schenken; - en daarmede te toonen, altijd weêr, dat men geluk wil verschaffen, genot wil schenken; dat men niet zich zelf zoekt, doch den ander; dat het liefde is, schenkende, gevende, niet vragende, liefde, die aan elke geslachtelijke handeling ten grondslag ligt, en dat datgene, wat men in de van lust doortrokken vereeniging der lichamen te geven en te vinden tracht, vóór alles en boven alles de versmelting, het éénworden, der zielen is.

‘Wanneer Gij in liefde tot één wordt, zoo doet het met het diepe gevoel van de volle grootte van de handeling, die Gij verricht. Geeft U ten volle en geheel aan deze handeling, legt Uwe zielen er in en Uwen geest, even goed als Uwe lichamen!’ (Omar Haleby ‘El Ktab’).

voetnoot1)
Wil men haar afgebeeld zien, zoo vindt men haar goed weêrgegeven in Toulouse-Lautrec's serie ‘Elles’ (Paris 1895) met het opschrift ‘Après’.
voetnoot1)
De fossa navicularis is dat gedeelte van den voorhof der scheede, dat vlak voor het frenulum labiorum (no. 17 op Plaat I) ligt. Zij is menigmaal grooter dan op de Plaat is aangegeven, en kan daarbij inderdaad een soort kuiltje vormen, dat zich achter het hymen bevindt. Wanneer de phallos, in plaats van langs den voorwand in de scheede binnen te glijden, telkens weêr op deze plek stoot, ontstaat de pijnlijkheid enz., waarvan hier sprake is.
Wil men, dat de raad, om in' bepaalde gevallen den coitus bij sterk gestrekte houding van de vrouw uit te oefenen, ook werkelijk succes heeft, dan is het noodig, den man goed te doen begrijpen, waarom het gaat; anders ontstaat er kans, dat de maatregel een precies tegenovergestelde werking heeft, omdat de phallos - in het bijzonder, wanneer de erectie niet sterk genoeg is - in plaats van langs den voorwand in de vagina binnen te glijden, den ingang mist en dan juist de plek treft, die men wilde vermijden.
voetnoot1)
‘Hectoreos quoties sedebat uxor equo’. Dat Ovidius, van dit paar juist het tegendeel beweert (‘Quod erat longissima, numquam Thebais Hectoreos nugta resedit equo!’ - ‘nie sass die Thebaische Gattin, weil sie die grössere war’ u.s.w.) doet niets tot het wezen der zaak af. Het is slechts een bewijs, dat hij bij zijn raadgevingen uitsluitend daarvan uitging, hoe zich de vrouw op het gunstigst aan het oog van den man zou kunnen vertoonen, en voor zijne (Ovidius') persoonlijke meening, dat deze houding een groote vrouw niet goed stond.
‘Sind sie von schöner Gestalt, sitze die Kleine zu Ross’.
Men vergeve mij, dat ik geen Nederlandsche teksten geef. Metrische bewerkingen dezer schrijvers in onze taal staan mij tot mijn spijt niet ten dienste.
voetnoot1)
Vergelijk zijn voorkeur voor de rijdende houding van kleine vrouwen. Wel is waar is zijne motiveering geheel onvoldoende, maar zijn raad is toch in opvallende overeenstemming met het ervaringsfeit, dat kleine (maar goed gebouwde) vrouwen, ook wat hare paringsorganen betreft, bijzonder goed voor deze houding geschikt zijn.

voetnoot1)
Een houding, waarin de vrouw, in plaats van op de knieën te liggen, met voorover gebogen lichaam staat, vertoont geen principieele verschillen met de knieligging.
voetnoot1)
Ik vorm dit woord uit het Grieksche συνουςια, dat volgens Kossmann (Allgemeine Gynäkologie) het juiste woord voor ‘coitus’ is.

voetnoot1)
De cursief gedrukte aanwijzingen geven zuiver medische indicaties en contra-indicaties.

voetnoot1)
‘Un homme ne peut pas se marier sans avoir étudié l'anatomie, et disséqué une femme au moins.’ (de Balzac, Aph. XXVIII). Bestudeeren is in dit geval intusschen beter dan ‘seceeren’.
voetnoot1)
Naar een lied uit Georgië, door A. Thalasso weêrgegeven in de ‘Mercure de France’ 1907.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken