Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
CL geestlyke gezangen (1766)

Informatie terzijde

Titelpagina van CL geestlyke gezangen
Afbeelding van CL geestlyke gezangenToon afbeelding van titelpagina van CL geestlyke gezangen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (82.62 MB)

Scans (60.07 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

CL geestlyke gezangen

(1766)–Abdias Velingius–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

F. Lydens Gezangen van het Lyden en Sterven onzes Heilands.

Zuchten tot den Gekruischten Heiland.
XXIII. Lied.

 
O Lam Gods dat onschuldig Aan 't
 
kruischhout hebt geleden, Gy droegt geheel ge-
 
duldig Uw haat'ren bitterheeden, Wy wa-
 
ren wis verslonden, Had Gy niet voor de
 


illustratie

[pagina 88]
[p. 88]
 
Zonden Betaald, ô Jesus staa ons by.
 


illustratie

De Geschiedenissen en heilvruchten van Christus Lyden, uit de vier Euangelisten.
Of Het Oude Lied O Mensch beween uw zonden groot, verbetert.
XXIV. Lied.
Voize Psalm XXXVI.

 
1 O Jesus Gods geliefde Zoon, Gy zyt
 
van 's Hemels hoogen Troon Op Aarde neérge-
 
komen. Gy hebt ons 't zalig Ryk bereid,
 
En, enkel uit barmhartigheid, De Mensch-
 
heid aangenomen. Door zelf te worden arm
 


illustratie

[pagina 89]
[p. 89]
 
en naakt Hebt Gy ons eeuwig ryk gemaakt,
 
En steeds in smert gewandelt. Een ieder
 
boodt g'uw dienst, Heer, aan, En Gy, als
 
hadt Gy kwaad gedaan, Werdt staâg van elk
 
mishandelt.
 
2 Gy leed ook buiten in den hof Voor onze
 
Zonden, daar G' in 't stof, Doorangst, werd
 
neergeslagen. Op dat wy al ons zondig kwaad
 
Niet zouden, zonder troost en raad, In eeu-
 
wigheid beklagen. Daar streed Gy tegen 's doods
 


illustratie

[pagina 90]
[p. 90]
 
geweld, Schoon U, het bloedig zweet, ô
 
Held, Door angst werd uitgedrongen; Op dat
 
de doodsangst onze Ziel In 't sterfuur niet
 
te bitter viel, Hebt Gy den dood be-
 
dwongen.
 
3 En Judas, die zich noemd' Uw Vrind,
 
Heeft, door geldgierigheid verblind, Uschan-
 
delyk verraaden. Op dat gy naamt in Vriend-
 
schap aan Ons, die zoo vaak, door gruwel-
 
daân, De trouw met voeten traden. En
 


illustratie

[pagina 91]
[p. 91]
 
daar op werd Gy gansch en gaêr Omringt
 
door Uwer haat'ren schaar, Gebonden en ge-
 
vangen; Op dat w', uit 's duivels strik ge-
 
leid De waare vreugd en zekerheid, Door
 
Uwe kracht erlangen.
 
4 Uw Jongers vloden van U heen, Ook Pe-
 
trus, door de vrees bestreên, die, eer de
 
haan noch kraaide. U driemaal loochend', ons
 
ter leer', Om vast te houden aan u, Heer,
 
Schoon 't ook een stormwind waaide. Doch
 


illustratie

[pagina 92]
[p. 92]
 
als Uw oog op Petrus zag, Daar hy in angst
 
gedompelt lag, Waard Gy hem, Heer, ge-
 
nadig: Op dat geen schuld, hoe zwaar en
 
groot, Een, die tot Uwe liefde vlood: In
 
eeuwigheid beschadig'.
 
5 Gy werdt, verheeve Majesteit, Tot veelen
 
Rechters heen geleid, Niet zonder moeilyk-
 
heden. Op dat wy door des duivels magt
 
Niet wierden in de hel gebragt, Daar duld-
 
loos pynen leden. Gy werdt, Oneindig Groo-
 


illustratie

[pagina 93]
[p. 93]
 
te God, Gehoond met schimp en smaad en
 
spot, Geslagen en bespogen; Op dat G' ons
 
vry van smaad en schand, Met God ver
 
zoend, ter eere stand, Eens Eeuwig zoud ver-
 
hoogen.
 
6 Men heeft by al dien hoon geen woord,
 
O Heer, uit Uwen mond gehoord, Hoe
 
wreed men U mogt plaagen. Op dat wy niet
 
voor Gods gericht Verstomt, berooft van
 
alle licht, Voor eeuwig strafse draagen. Eerst
 


illustratie

[pagina 94]
[p. 94]
 
gaf Pilatus U die eer, Dat hy in U, on-
 
schuldig, Heer, Geen misdaad hadt gevon-
 
den. Zoo dat ons hart erkent en roemt, Dat
 
Gy ten onregt zyt gedoemd, Alleen om onze
 
zonden.
 
7 Der Jooden haat zoo bitter was, Dat
 
zelvs de Moorder Barabas, werd bo-
 
ven u gekoren. Op dat wy eens in
 
't Hemelryk, Het Seraphynendom gelyk,
 
Uw Roem en Lof doen hooren. Men gees-
 


illustratie

[pagina 95]
[p. 95]
 
seld' U, (ô euvelmoed!) Zoo dat, ô Borg,
 
Uw dierbaar bloed Is uit uw lyf gevlooten,
 
Dus hebt G', op dat wy, vry van pyn,
 
Van smart en striemen mochten zyn, Uw
 
kostlyk bloed vergooten.
 
8 Pilatus die 't geduld verloor, Steld U der
 
Jooden Schaar dus voor; ‘Wild hier den
 
Mensch aanschouwen: Op dat wanneer het
 
boos geweld Des Satans ons ten schouwspel
 
stelt, Wy op Uw hulp betrouwen. Noch
 


illustratie

[pagina 96]
[p. 96]
 
groeit 'der Jooden gramschap aan: Al hebt Gy
 
God noch Mensch misdaan, 't Doods vonnis
 
wordt gestreeken, Op dat G' ons in den
 
Jongsten dag, Hoe zeer de helvorst woeden
 
mag, Voor eeuwig vry kond spreeken.
 
9 Eer U de boosheid bragt ter dood, Heeft
 
z' U van kleederen ontbloot, Tot meerdring
 
van Uw lyden. Op dat G' Uw Volk eens
 
mogt bekleen En met Uw Borggerechtig-
 
heên Bedekken en bevryden. Men drukt en
 


illustratie

[pagina 97]
[p. 97]
 
pynt tot meerder hoon, Uw Schedel met
 
een doorne kroon, Dus woud G' aan ons
 
bewyzen, Hoe Gy de Kroon der heerlyk-
 
heid Ons had door Uwen dood bereid,
 
Waar voor w' U eeuwig pryzen.
 
10 Gy moest, schoon moed' en afgemat, Het
 
Vloekhout zelvs door Salems Stad, En
 
naar den Kruisberg, dragen. Op dat wy
 
konden heenen gaan Verlost van zon-
 
den, onbelâan van wel verdiende plaagen.
 


illustratie

[pagina 98]
[p. 98]
 
Gy moest naar hunnen boozen raad, U
 
tusschen Moorders, ô wat smaad, Aan 't
 
Kruishout laaten hangen: Op dat wy, van
 
den vloek bevryd, Als d'Uitverkorenen,
 
verblyd, De Zaligheid erlangen.
 
11 Den Moorder aan Uw Regtehand Gaaft
 
Gy Uw woord ten Onderpand, Hy zoud' Uw
 
Ryk bewonen. Op dat men hoopend' tot
 
U gaa, En niemand denk, het is te spaâ,
 
Om myn berouw te toonen. Den andren
 


illustratie

[pagina 99]
[p. 99]
 
Moordenaar gingt Gy Vrymagtig met
 
Uw Gunst voorby, Hy moest in Zonden
 
sterven. Op dat men zyn berouw vervroeg',
 
En nimmer denk, t' is tyd genoeg Genade
 
te verwerven.
 
12 Men gaf, ô groote Leevensvorst, U
 
Gall en Edik in Uw dorst, En deed U
 
schier verstikken; Op dat Gy aan Uw Volk
 
in nood, Een dronk ter laafeniss' aanbood,
 
Die Zielen kan verkwikken. Gy gaaft, als
 


illustratie

[pagina 100]
[p. 100]
 
Mensch, waarachtig God, Den Geest op 't
 
bloedig Moortschavot, Op dat G' ons zoud
 
verwerven Een eeuwig leeven, en wy zyn
 
Bevryd van alle helsche pyn, En van het
 
stervend sterven.
 
13 Naar luid der Prophetie, ô Heer,
 
Werd Uwe zyde met een speer Na Uwen
 
dood, doorsteeken. Op dat, als uit een
 
heil-fontein, Uw Gunst, Uw' Kind'ren
 
in 't gemein, Zou zyn als Waterbeken. Men
 


illustratie

[pagina 101]
[p. 101]
 
zagh de graven opengaan. Veel heili-
 
gen zyn opgestaan, En uit den dood ver-
 
rezen, Zoo zullen w' ook, van doods ge-
 
weld Bevryd, in 't leevens licht gesteld,
 
By onzen Heiland wezen.
 
14 Wie zoud U dan niet dankbaar zyn
 
Daar G' U voor ons in zulk een pyn Gewillig
 
hebt begeeven. Wy willen, schuuw
 
voor 't zondig kwaad, Met God verzoend,
 
naar Zynen Raad En Zyn Geboden leeven.
 


illustratie

[pagina 102]
[p. 102]
 
En ŕoemen Uw Barmhartigheid, Die Gy,
 
ô Hemel Majesteit, Getoond hebt door
 
Uw Lyden. Beschouw, doemschuldig Adams
 
Zaad, Hoe d'Opperheer de Zonden haat.
 
En tracht ze te vermyden.
 


illustratie

Godvruchtige betrachting van Christus Lyden.
XXV Lied.
Voize Psalm LI.

 
1 Myn Leevensvorst, myn Uitverko-
 
ren goed, Hoe kan myn Ziel met dank-
 


illustratie

[pagina 103]
[p. 103]
 
baarheid vergelden Uw lievdegloed? en ooit
 
genoeg vermelden Het heil voor my verworven
 
door Uw bloed? Ach dat myn
 
hart als t' uw' ook smelten kon, En tot U
 
mogt in dankerkentnis vlieten, Dat ik de
 
vrucht die 'k door Uw Lyden won; Gelyk
 
een stroom mogt voor U nedergieten.
 
2 By donkren nacht viel U het Lyden aan,
 
Om my den nacht der Zonden weg te vagen,
 
Ik zie U, 't Kruis by Salems poorten
 


illustratie

[pagina 104]
[p. 104]
 
dragen, Op dat my wierd de heilpoort op-
 
gedaan: Door 't duister dal van Kedron
 
traat Gy heen, Op dat ik wierd uit zondig
 
slyk geheven, D'Olyfberg zag Uw Ziel
 
met angst bestreên, Op dat ons wierd de
 
vreed' olyf gegeeven.
 
3 Het doodlyk ooft, was in een hof ge-
 
plukt, Het hoogste Goed, was in een hof
 
verloren; Dus hebt G' een hof, ten stryd-
 
perk uitverkoren, Daar Gy my hebt aan 't
 


illustratie

[pagina 105]
[p. 105]
 
wraakzwaard Gods ontrukt. Hier zonkt
 
Gy, gansch in treurigheid ter neêr, Van
 
allen kant met vrees en schrik bevangen,
 
Op dat ik, van al 't geen my drukt, ô
 
Heer! Door Uwe smert bevryding mogt
 
erlangen.
 
4 Het leevenszap verbrak der aad'ren band,
 
En is met kracht Uw leden doorgedron-
 
gen, Gy werd in 't stof der Aarde neêrge-
 
wrongen, En kroopt gelyk een worm door
 


illustratie

[pagina 106]
[p. 106]
 
't bloédig zand; Op dat ik niet zou in den
 
helschen gloed, Berooft van hulp, wanhoo-
 
pig neêrgesmeten In 't aklig hol des af-
 
gronds, eeuwig bloed Door 't blikzem-
 
vuur van Uwe gramschap zweeten.
 
5 Der boozen Schaar, drong woedend op
 
U aan, In grammen moed, met fakkels,
 
zwaarden, stangen, Alleen om U, onnozel
 
Lam, te vangen; Niet anders zou 't met my ook
 
zyn gegaan, Wyl Belials verwoede draaken-
 


illustratie

[pagina 107]
[p. 107]
 
schaar, My, dwaalend schaap gansch weer-
 
loos had besprongen, Had Gy niet, ô myn
 
Herder, in 't gevaar, Den Wolf zyn prooy
 
als uit den klaauw, ontwrongen.
 
6 Ook liet Gy Uw genade vollen mond,
 
Door een geveinsd' een Judas kusch bevlek-
 
ken, Om d'ontrouw van myn hart dus toe
 
te dekken Ten blyk dat nooit Uw trou-
 
we weergâe vond, Uw Jongers vloon, op
 
dat G' ô Vorst alleen, Zoudt zonder hulp
 


illustratie

[pagina 108]
[p. 108]
 
de pérss der gramschap treden, Voor hun
 
wier schuld hen band' in 't helsch geween,
 
Op dat zy daar verdiende straffe leden.
 
7 Men voerd' U naar den Bloedraad, daar
 
begon Men U te snood met valschheid aan
 
te klagen, Noch spraakt gy niets, wat zy
 
ook mochten vraagen, Om dat ik ook niet
 
één antwoorden kon Op duizenden, want
 
Heer ik had Uw Naam Met mond en
 
daên gelastert en geschonden, Hierom
 


illustratie

[pagina 109]
[p. 109]
 
werd Gy veroordeelt met dien blaam, Als
 
had men U op lastertaal bevonden.
 
8 Den slag, gepaard met Speekzel, dien
 
U 't rot Der boozen gaf in 't aanzicht, waar
 
ik schuldig, Gy leedt dien hoon en bittren
 
smaad geduldig, Op dat ik nooit den Satan
 
wierd ten spot. Als Leeraar ging men
 
U met smaad te keer, U, myn Propheet,
 
heeft d'euvelmoed weersproken, Op dat
 
dit kwaad, aan Uwe reine leer, Door my
 


illustratie

[pagina 110]
[p. 110]
 
begaan, mocht blyven ongewroken.
 
9 Heeft Petrus U, daar hem de vrees bestreed,
 
Driemaal verzaakt, en dus Uw hart
 
doorsteeken; Ach! hoe veel meer, dorstik
 
de trouw verbreeken, Doch, 't is my, ook,
 
gelyk aan Petrus, leet: En hebt gy Heer
 
nog dien trouwloozen Knecht Aanhoudend
 
doen Uw liefd' en gunst ervaaren, Ach
 
breng ook my, wanneer ik dwaal, te recht
 
Laat toch Uw Geest my zwakke riet
 


illustratie

[pagina 111]
[p. 111]
 
bewaaren.
 
10 Men sleept U naar Pilatus rechterstoel,
 
Wyl Gy ook leedt, voor die den voorhuid
 
dragen, Men liet U door een Heiden on-
 
dervraagen, Men schreeuwde, dat Gy op-
 
roer had ten doel. Gy, Vrede Vorst, en
 
Heerscher van 't heeläl, Heer; ik beken
 
myn schuld, ik was verloren. Wyl ik
 
my, by Uw haaters groot getal Gevoegt
 
had, en myn lust ten Heer verkoren.
 


illustratie

[pagina 112]
[p. 112]
 
11 'O onrecht dat Gy met een Moorder
 
staat! Een Barabas, een fielt word opgewo-
 
gen, O grouwel, dat hy U word voorge-
 
togen, O razerny, ô meer dan Kaïns
 
haat! Maar, wat doem ik der Jooden eu-
 
velmoed, Ik heb ook zelv' dit hoogste
 
kwaad bedreven, 'K heb d'ydelhêen voor
 
God, het hoogste goed', Ik heb den dood
 
gekozen voor het leeven.
 
12. Het Moordgeschrey dat tot den Hemel
 


illustratie

[pagina 113]
[p. 113]
 
klom, Was niet zoo sterk, als myne zonden
 
riepen, De stroomen bloeds, die van Uw
 
Lichaam liepen, Waar in het door Pilatus
 
geessel zwom, Die toonen my, Heer, myn
 
bloedroode schuld, De helsche pyn en die
 
gewetens priemen, Die Gy voor my leed
 
met een taay geduld, Om myne wond, te
 
heelen door Uw striemen.
 
13 Het purper dekt tot smaad der Eere Vorst
 
Op dat ik mocht versiert ten voorschyn ko-
 


illustratie

[pagina 114]
[p. 114]
 
men, Een doorne kroon, doet 't bloed langs
 
't aanzicht stroomen, Op dat myn hooft de
 
kroon der eere torst': Men treedt den glansch
 
der hoogste Majesteit Vol wreev'len moed
 
in spotterny met voeten; Ten eind ik dus
 
niet myn weerbarstigheid, Door strenge straff,
 
in d'eeuwigheid zou boeten.
 
14 O Godlyk Lam, hoe willig draagt Gy
 
daar, Het vloekhout, op dat my geen vloek
 
zou krenken, Dat hout, dat my moest lee-
 


illustratie

[pagina 115]
[p. 115]
 
vensvruchten schenken, Zoo dat ik in zyn
 
schaduw veilig waar: Gy Ziels sieraat, Gy
 
hangt hier ongedekt, Op dat Gy zoudt myn
 
naaktheids schande dekken, Men heeft van
 
d'Aard' aan 't Kruis U uitgerekt, Om my
 
daar door der Zonden dienst t'onttrekken.
 
15 O Golgotha! Gy zyt het treurtoneel,
 
Waar op de Heer, de Schepper wilde ly-
 
den, De Kampplaats, daar het Vrouwe zaat
 
wou stryden, De Schouwplaats, die dit won-
 


illustratie

[pagina 116]
[p. 116]
 
der viel ten deel! Hier zal de Borg der offren
 
tegenbeeld, Met dierbaar bloed, voor my,
 
't randzoen betaalen, Terwyl Gods toorn
 
met scherpe schichten speeld', En die op 't
 
schild van myn geloof deed dalen.
 
16 Die tusschen Aard' en Hemel vrede bragt,
 
Zie 'k tusschen Aard en lucht, ten schouw-
 
spel hangen, Op dat ik wierd in 't Englen
 
Choor ontvangen, Werd hy gelyk de Moor-
 
denaars geacht. Zyn gansch gewaat, zyn
 


illustratie

[pagina 117]
[p. 117]
 
kleed, door 't lot verspreid, Moest hy ten
 
buit den Krygsknecht overlaten, Op dat
 
het kleed van Zyn gerechtigheid, Zoud'
 
overal den Uitverkoor'nen baaten.
 
17 Daar toonde het verbonds bloed 't eerst
 
zyn Kracht, Den Moordenaar, die even
 
voor zyn sterven, Door waar geloof en
 
boet, mocht heil verwerven: Voor alle
 
schuld, was nu 't randzoen gebracht, Doch,
 
is aan een uit duizend dit gedaan, Dit geeft
 


illustratie

[pagina 118]
[p. 118]
 
het vleesch geen grond tot zorgloos slui-
 
men, Want d'and'ren fielt zag men verloo-
 
ren gaan, Wagt U dan toch, den heiltyd te
 
verzuimen.
 
18 De duistre Nacht voor Jesus, was m' een
 
dag; Die 't Zonlicht schiep, wordt door geen
 
licht bescheenen, Die Helper, moet als nu
 
verlaten, weenen; Het Schepzel staat ver-
 
stelt op Zyn geklag! Wie siddert niet?
 
De Leeuw uit Juda huilt En brult; den
 


illustratie

[pagina 119]
[p. 119]
 
Zoon treft 's Vaders strenge roede; Wat
 
wonder, dat Natuur zich zelv' verschuilt?
 
O Ziele licht! hoe schynt Gy, my ten
 
goede!
 
19 Dit weet ik, dat de nacht der duisterniss'
 
Verdweenen zy, schoon ik met zwakke
 
schreeden Moet raadeloos, door duistre da-
 
len treden, Van troost ontzet, myn hoop
 
blyft toch gewis! Eer zal de Zon, berooft
 
van gloed en schyn, In 's afgronds poel ter
 


illustratie

[pagina 120]
[p. 120]
 
neder zyn gesmeten, Dan ik ontbloot van
 
Jesus Gunst zou zyn, Dan Hy zyn trouw
 
en liefde zou vergeten.
 
20 O leevensbron, Gy werd door dorst ver-
 
teert, 't Is Edik, daar men U meê tracht
 
te laaven, Op dat van my, door stroomen
 
Uwer gaaven, De Ziele dorst voor eeuwig
 
zy geweert; Gy geeft, op 't laatst, Uw leeven
 
in den dood, Dringt, door den dood, in 't
 
Paradys ten leeven. Op dat Gy my in my-
 


illustratie

[pagina 121]
[p. 121]
 
nen jongsten nood, Genadiglyk, de leevens-
 
kroon zoudt geven.
 
21 Des zal, zoo lang een ader in my slaat,
 
Myn hart, het beeld Uws doods in zich be-
 
sluiten, Ook zal myn mond in Lofgezang
 
zich uiten, Daar ik aan U, my ganschlyk
 
overlaat: De Zonde, Heer, die U deedt
 
ondergaan, Dien zwaaren last, zal ik met
 
ernst vervloeken, Voor 't geen Gy hebt
 
aan myne Ziel gedaan, Vergelding in ge-
 


illustratie

[pagina 122]
[p. 122]
 
trouwe liefde zoeken.
 
22 Die zyde, die men met een taayen speer
 
Doorstak, zal my een toevlugt zyn en bly-
 
ven, Als Belial my met zyn rot wil dryven
 
Kleef ik U aan, Gy zyt myn God en Heer!
 
Uw Bloed, zy my een open heilfon-
 
tein, En doe myn schuld in 't diepst des
 
afgronds dalen, Uw Geest maak my geheel
 
van smerten rein, Dat 'k met Uw beeld in
 
heiligheid moog' praalen.
 


illustratie

[pagina 123]
[p. 123]
 
23 Komt Gy met bloed en water dan tot
 
my, Ik wil U bloed en water weder-
 
geven, Ik wil gerust, door 't open voorhang
 
streeven, En tot U gaan, van slaafsche
 
vreeze vry: 'K zal als de dood my aangrypt,
 
zyn gerust, My troosten in Uw heil, niets
 
zal my roeren, 'K zie door Uw bloed de
 
helvlam uitgebluscht, Ook zal Uw Geest
 
my naar den Hemel voeren.
 


illustratie

[pagina 124]
[p. 124]

XXVI Lied.
Voize Ps. XLII.

 
1 Dat, ô Jesus! Uwe wonden, Uwe
 
smart en bittre dood, Aan my geven t'allen
 
stonden, Troost in lyf en ziele nood.
 
Als myn zin verkeert zou zyn, Doe my
 
denken aan uw pyn, Dat ik moog' Uw
 
angst en smarte, Altyd dragen op myn
 
harte.
 
2 Wil in wellust zich verblyden, Myn
 


illustratie

[pagina 125]
[p. 125]
 
verdorven vleesch en bloed, Laat my den-
 
ken, dat Uw Lyden; Heeft gebluscht den
 
helschen gloed, Niet, op dat ik naar myn
 
lust, Leeven zoud' in 't kwaad gerust, Maar
 
dat ik door kruis en plaagen, Hier in ook
 
Uw beeld zou dragen.
 
3 Wil de Waereld my doen dwaalen, Langs
 
het breeden zonden pad, Laat Uw Geest
 
my zoo bestraalen, Dat ik dan te regt be-
 
vat, Wat al smert, met schand gepaard,
 


illustratie

[pagina 126]
[p. 126]
 
Gy Geleden hebt op Aard, Dat ik dus in
 
aandagt blyve, En geen zondig kwaad
 
bedryve.
 
4 Wil de Satan my verschrikken, En myn
 
schuld my doen verstaan, Laat die troost
 
myn Ziel verkwikken, Dat Gy hebt voor
 
my voldaan, Dringt hy brullend tot my in
 
Geef, dat ik hem overwin Door Uw won-
 
den; Zoo zal 't blyken, Dat hy van my af
 
moet wyken.
 


illustratie

[pagina 127]
[p. 127]
 
5 Geef in al wat my kan krenken, Uit Uw
 
dierbre wonden kracht, Wil my leevens
 
sappen schenken, Als myn hart door smert
 
versmagt: Dat Uw troost myn' Geest bewerk,
 
En in alle nooden sterk', Wyl Gy
 
hebt myn heil verworven, Toen Gy voor
 
my zyt gestorven.
 
6 Laat ik op Uw dood vertrouwen, O
 
myn God en toeverlaat! Laat ik vastlyk
 
daar op bouwen, Dat de dood my nimmer
 


illustratie

[pagina 128]
[p. 128]
 
schaad'. Laat uw doodsangst, aan myn hart,
 
Laafnis geven, in myn smart, Heer! laat
 
toch Uw dood, my geven, Op te staan,
 
tot heil en leeven.
 
7 Dat ô, Jesus! Uwe wonden, Uwe smert
 
en bittre dood, Aan my geven, t'allen stonden,
 
Troost in Lyf en Ziele nood: Geef, dat 'k
 
in myn leevensend, My vooral toch tot U
 
wend'; Uit Uw lyden troost mag haalen,
 
En vol heerlyk zegenpraalen.
 


illustratie

[pagina 129]
[p. 129]

XXVII Lied.
Voize Psalm XLII.

 
1 Heiland, oorzaak van ons leven;
 
Die voor veeler menschen schuld, U hebt
 
in den dood gegeven; En zo smertlyk met ge-
 
duld, Worstelde met ongemak, Op dat
 
ons het zonde pak, Niet geheel zoud' on-
 
derdrukken, En ten afgrond nederrukken.
 
2 Groote Heiland, die de roede Van Gods
 
wraak, hebt afgeweerd, En de donderen-
 


illustratie

[pagina 130]
[p. 130]
 
de woede Van de wet, gansch afgekeerd
 
En haar vloek te niet gemaakt; Zo dat
 
ons geen ramp genaakt. En wy voorts noch
 
helsche plagen, Noch haar straffen zullen
 
dragen.
 
3 Wy, ô dierbre Jesus, wyden, Uwe trouw
 
een danklied toe, Wy erkennen al Uw ly-
 
den, Geef maar, dat wy, bly te moê, Uge-
 
loovig dankbaar zyn, Wyl g' ons van de
 
helsche pyn, Door Uw lyden, dood, en
 


illustratie

[pagina 131]
[p. 131]
 
wonden, Zoo gewillig hebt ontbonden
 
4 Satan dreigd' ons felle slagen, Had om
 
ons te straffen lust; Dacht ons eeuwiglyk te
 
plaagen, Op dat wy, van Zielen rust Gantsch
 
berooft, in helschen brand, Onder zyne
 
wreede hand, Eeuwiglyk in duisternissen,
 
s' Heeren aanschyn zouden missen.
 
5 Doch dit kondt Gy geenzins dulden Je-
 
sus, die Uw Volk bevryd, Liever woudt Gy
 
onze schulden, Wyl Gy ons een Goël zyt,
 


illustratie

[pagina 132]
[p. 132]
 
Op U ńeemen, door randzoen Aan den eisch
 
der wet voldoen, Om door lyden, angst en
 
sterven, Heil en leven te verwerven.
 
6 Welk een Heer zoud' immer slagen Ly-
 
den, voor zyn boozen Knecht? Wie zoud'
 
ooit de boete dragen, Zynen vyand op-
 
gelegt? Gy, ô Jesus! woudt alleen, Voor
 
ons in de bresse treên, En Uw leeven zelf niet
 
spaaren, Schoon wy Uwe haaters waren.
 
7 Moet dit niet een wonder heeten? Dat
 


illustratie

[pagina 133]
[p. 133]
 
Gods Zoon komt van den stoel, Waar Hy
 
was als God gezeten, Om ons, uit den hel-
 
schen poel, Op te voeren naar dien oord,
 
Daar wy zullen ongestoort, t'Allerdierbaarst
 
heilgoed smaaken, Duurzaam ons in vreugd
 
vermaaken.
 
8 Ja! Hy dulde wreede slagen, Doorne-
 
kroon, spot, kruis, en dood. Om
 
ons uit de helsche plaagen, En den nooit
 
volleden nood, Uit te rukken: nimmer
 


illustratie

[pagina 134]
[p. 134]
 
zal Myne Ziel in dit geval, Naar
 
den eisch, haar dank betuigen, En zich
 
voor U nederbuigen.
 
9 Wil my die genade geeven, Dat het mo-
 
ge t'aller tydt, Diep zyn in myn hart ge-
 
schreven, Dat Gy myn Verlosser zyt; Gy,
 
ô Jesus, zyt geheel, Myn beschermer,
 
schat en de cl! Wyl die banden, die U
 
knelden, My hier in de ruimte stelden.
 
10 Laat my Uwen dood betrachten, Dan,
 


illustratie

[pagina 135]
[p. 135]
 
als my de dood genaakt, Laat my, boven
 
U, niets achten, O dat dan myn yver
 
blaakt', En Uw wonden, smert, en
 
bloed, (O onblusbre liefdegloet!) Van
 
my wierden ondervonden, Dan blyf ik aan
 
U verbonden.
 
11 Breng myn Ziel, die 'k U beveele!
 
Over in Uws Vaders hand, Als ik,
 
door den dood, ten deele Neer zal
 
storten in het zand. Dan zal ô myn
 


illustratie

[pagina 136]
[p. 136]
 
God Uw dood; Wyl G'Uw bloed voor my
 
vergoot, My het leven, na myn sterven, In
 
den hemel doen beërven.
 


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank