Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Trouwe vrienden (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Trouwe vrienden
Afbeelding van Trouwe vriendenToon afbeelding van titelpagina van Trouwe vrienden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.32 MB)

Scans (35.67 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Illustrator

O. Geerling



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Trouwe vrienden

(1916)–Jan Veltman–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk VI.

Voor de schoolmakkers was 't alweer een vergeten geschiedenis, dat Rinus valsch en laag was. Alleen Trui van As deed nog leelijk tegen hem. Maar tusschen hen twee had het er altijd dik op gezeten, en 't zou wel nooit goed worden. Want hij kon die nare Trui in 't geheel niet uitstaan, omdat hij 't nooit vergeten kon dat ze zijn zusje, dat het laatst was gestorven, een miserabel akelig en mager kind had genoemd. Dat loog ze! 't Was wel lang geleden, maar hij wist toch goed, dat ze loog, heel leelijk loog, want kleine Greet was een heel, heel lieve zus geweest. Trui loog altijd, en haar vader was wel eens dronken, en haar broer was een vieze jongen. Wat kon hem die nare Trui van As schelen.

Maar al de anderen schenen 't vergeten te zijn, waarvoor ze hem hadden gehouden.

Willem was in de klas verplaatst naar den dommen hoek, en toen bleek spoedig, dat hij geen enkele som kon maken. En omdat hij al groot genoeg was, en zijn vader wel wist, dat het precies gelijk was, of zijn jongen al of niet nog een jaar school ging, nam hij hem bij zich als hulp in de bakkerij.

Gerrit had nu een paar andere vrienden, maar

[pagina 40]
[p. 40]

scheen toch wel weer goede maatjes met Rinus te willen worden. Uit school klampte hij hem aan.

‘Rinus, ga je uit de middagschool mee naar 't bosch? Aart Hoogeveen neemt dan den jachthoorn van zijn broer mee; o, je moet er hem in 't bosch op hooren blazen!’

Rinus dacht aan George Blankerd.

‘Nee, ik kán niet! - Ik heb werk!’

‘Jij werk, hm!’

‘Teekenwerk!’

‘En je mag niet eens op de teekenschool van je vader!’

‘Maar daarom kan je toch wel kunnen teekenen! - Heeft Klaas Mispel dan op teekenschool gegaan? - En de meester heeft jullie toch zijn teekeningen laten zien, en gezegd, dat je 't nooit zoo zoudt kunnen!’

‘Nou ja, Klaas, maar die.... Nou, ga je mee?’

‘Nee, ik moet van vader teekenen; pennewerk!’

Wat trof dat fijn, dat hij eerlijk van Gerrit af kon komen. George had hij toch duizendmaal liever dan Gerrit.

En van dat blazen op den jachthoorn.... hij zou 't eerst moeten zien, eer hij 't geloofde. En als 't waar was, zou hij 't in huis wel hooren!

 

Terstond na de middagschool zat Rinus weer te teekenen; zat in elk geval met een potlood in de hand, en papier vóór zich; met een opengeslagen illustratie er naast. Maar de punt van 't potlood was op den linker duimnagel, en op dien nagel stonden nu de letters G.B., en zijn gedachten waren bij George Blankerd. Zou hij naar de heg gaan? - Neen, zóó vroeg was George daar nooit. - Anders nooit. - Maar nu misschien wel. - Nu, om weer den prentbijbel te zien! - Ha ja, kijken, of George hem weer zocht....

[pagina t.o. 41]
[p. t.o. 41]


illustratie
.... schreeuwde weer: ‘Help! help!’ blz. 42


[pagina 41]
[p. 41]

Hoor! ja, dat móést de jachthoorn zijn!

‘Moeder, hoor! de jachthoorn! 'k Mag immers wel even naar 't bosch?’

‘Naar wát bosch?’

‘'k Zal wel zien, moeder! - Eerst naar 't Kruisbosch! - Hoor! van daar komt het!’

Hij vloog weg.

Hij was 't Kruisbosch al bijna door: de jachthoorn klonk van nog veel verder. 't Ging zoo mooi! Wat kon die Aart het al best! - Ha, dat zou hij ook willen leeren! - Waren ze dan heel in 't Ringbosch?

Kijk, liep Bram daar niet dwars door 't kreupelhout? Had die hem gezien, en zou hij hem nu met een steen in den zakdoek?

Neen, kijk, hij ging ook in de richting van waar de jachthoorn klonk. Wat liep hij hard! - ‘Laat hij maar vooruitloopen!’

Maar kende hij dan niet de boschpaden? Nu kwam hij immers voor een wijde sloot! En waar was hij nu in eens gebleven? Waar wás Bram dan nu? Zou hij hem hebben gezien - en verscholen aan den overkant der wijde sloot hem opwachten? En dan gooien met keien?

Hoor, wat klonk het prachtig door de bosschen....

‘Help! help!’

Wat een valsche streek van Bram! - Want zóó dwaas zou hij niet zijn, om van den lagen kant in over zoo'n sloot te durven springen.

‘Help! Help! Help!’

Zóó hielden Bram en zijn kornuiten hier altijd de menschen voor den mal. Als je dan hard was komen aanloopen om te helpen, schaterden ze van pret het heele bosch vol.

‘Help! - Help! - Hell'p!’

Ja, maar zóó riep je maar niet voor de grap! Als Bram toch eens werkelijk....

Rinus galoppeerde een zijpaadje in naar de sloot.

[pagina 42]
[p. 42]

Werkelijk, daar....

Plots zette Rinus zijn mond wijd open, en brulde met al zijn kracht:

‘Help! - Help!’

Want natuurlijk zou hij in de sloot gaan om Bram te helpen; maar als hij dan zelf ook eens....

‘Help! Help! Hell'p!’

Nu 't maar wagen!

‘Bram! ik zal je helpen! Bram! - Bram! - O, Heer, Bram! - Heere, help!’

Neen, niet van dezen kant, - te steil. Toe maar, er over! 't Zou wel gaan, hier van den hoogen wal! - Toe, gauw! - Waag den sprong maar!

Even aarzelde hij: 't was zoo wijd! - Toch, eerst een aanloop....

Het water zwalpte tot boven zijn hoofd, even, en dan.... greep hij iets zwarts vast en sleurde 't op den lagen wal.

‘Brrrrr, brrrrr,’ deed de drenkeling, en Rinus, die niet wist, wat hij nu aanvangen moest, schreeuwde weer:

‘Help! help!’

Maar Bram kwam al overeind en zei:

‘'k Hield mijn mond dicht, en den adem in. Mijn arm was vastgeraakt in een doorn. Anders had ik er zelf wel uitgekomen!’

Bram trok zijn buis uit.

‘Je moet naar huis gaan, Bram! - zei Rinus - Ik zal wel met je mee gaan.’

‘Ikke niet; dan krijg 'k nog twee pakken slaag toe; eerst van mijn moeder, en dan van mijn vader. 'k Blijf hier, tot de boel 'n beetje droog is!’

Rinus ging heen. Hij begreep nu wel, dat Bram zich hier zou ontkleeden, en de kleeren in de zon te drogen zou hangen.

Terug over de sloot, daaraan was geen denken, en dus moest hij een ander pad gaan. Hier ontmoette

[pagina 43]
[p. 43]

hij Gerrit en enkele van zijn makkers. Zij zagen, dat hij nat was.

‘Heb jij in 't water gelegen, Rinus? - Hadden we dat geweten! - We dachten, dat Bram weer de menschen voor den mal hield!’

Hij vertelde, wat er gebeurd was, en vroeg:

‘Waar is Aart met den jachthoorn? En waarom gaan jullie nu al naar huis?’

‘We gaan nog niet naar huis.’ Aart zou daar blijven, en zij en anderen naar de schutterstent gaan; dan zou Aart ergens gaan blazen, en zij zich langs verschillende paden op weg begeven, om hem te zoeken. Maar intusschen liep dan Aart naar een andere plaats, en begon dan dáár te blazen: dan moesten de zoekers natuurlijk hun weg weer wijzigen. Zoo verplaatste zich Aart telkens een paar honderd schreden, en blies daar dan weer. Wie 't eerst bij hem was, die had het gewonnen. Aart gaf dan drie stooten op den hoorn, ten teeken, dat hij gevonden was, en allen konden dan recht op 't geluid afgaan: die 't laatst kwam, moest boeten.

‘Doe mee, Rinus!’

Hij vond het een echt romantisch spel, en zou wondergraag meedoen.

‘Nee, ik ben doornat. 'k Ga naar huis!’

Hij liep nu snel heen, en kreeg thuis dadelijk droge kleeren aan. Moeder was blij, dat hij Bram had gered, en blij, dat hij 't er zelf goed had afgebracht, maar vreesde toch, dat hij zich te onbezonnen aan 't gevaar had gewaagd.

‘Dacht je er wel aan, dat je zelf ook had kunnen verdrinken?’

‘Jawel, moeder! - daarom schreeuwde ik eerst goed om hulp, eer ik sprong.’

‘En dacht je er toen ook bij, dat áls je eens verdronk, of de Heere je in genade zou aannemen?’

‘Nee, moeder! daaraan dacht ik niet; maar ik bad

[pagina 44]
[p. 44]

wel gauw, en almaar, dat de Heere ons beiden zou redden. En dat heeft Hij toch verhoord!’

‘En toen heb je Hem daarvoor zeker gedankt, en ook Bram gezegd, dat hij den Heer danken moest?’

Rinus wilde plots zich zelf wel voor 't hoofd slaan.

‘Nee, moeder! 'k heb niet gedankt, en 't Bram ook niet gezegd, dat de Heere ons had gered.’

Moeder keek daar niets vreemd van op: zij kende Rinus, dat hij geen slechte jongen was, en heel veel goede eigenschappen toonde, maar meende, nooit iets er van te merken, dat hij waarlijk zijn hart aan den Heer had gegeven, en Hem waarlijk liefhad; lief boven alles.

‘Maar, lieve jongen! als je nu eens verdronken was! - Hoe zou het dan nu met je zijn?’

Hij gaf geen antwoord daarop. En moeder zweeg ook. 't Was daar nu heel lang stil, heel stil in de kamer. Maar in moeders hart bad het voor haar jongen, en in zijn hart rumoerde 't geweldig, en een stem zei daar duidelijk: Rinus, jij hebt den Heer niet lief, en als je nu verdronken was....

O, neen, dat andere wou hij niet weten.

‘Moeder, ik ga teekenen!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken