Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Christiaan, leven en lijden van een charlatan (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Christiaan, leven en lijden van een charlatan
Afbeelding van Christiaan, leven en lijden van een charlatanToon afbeelding van titelpagina van Christiaan, leven en lijden van een charlatan

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.58 MB)

Scans (6.02 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

roman
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Christiaan, leven en lijden van een charlatan

(1970)–Adriaan Venema–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[XI]

Voorbij de zuidelijke wandelweg had je een dijk, de ringdijk, lang geleden aangelegd met de bedoeling dat er eens een spoorweg rond de stad zou lopen, maar dat plan is nooit meer door gegaan en de ringdijk bestaat ook niet meer, geloof ik.

De woensdagmiddag gingen we er vanuit school meteen heen, vijf, zes jongens. We plukten katjes en we waren daar niet veilig, dat wisten we, al gebeurde er nooit wat.

Een keer verscheen er een agent op de dijk, je mocht er niet komen, dat stond ergens op een afgebladderd bordje.

Mijn vriendjes bleven staan, brutaal, omdat ze wel wisten dat de agent nooit hard genoeg zou lopen om hen allemaal te pakken te krijgen en onbewust wisten ze ook wel dat hij de noodzaak er ook niet van zou inzien om de jongens naar het bureau te brengen.

Ik was bang, de enige naar het scheen, en ik liep naar de zijkant van de dijk, gereed om me als de agent naar ons toe zou komen, onmiddellijk van de dijkflank te laten vallen.

Het was stil, we hijgden.

We keken naar de agent die een paar honderd meter van ons vandaan stond zonder naar ons te kijken.

Ik zag de stad, de huizenrijen dobberden op en neer door de hitte, het zweet prikte in mijn ogen.

Beneden me op een weiland waren twee honden met elkaar bezig. Ik kon niet zien of ze aan het neuken waren of alleen maar aan het stoeien. Ik besloot tot het eerste.

‘Hij komt niet,’ zei een van de jongens. Ik knikte, mijn angst verdween.

We stonden bij elkaar, wisten niet wat we moesten doen. Boven een paar hondedrollen zwermden vliegen, kleine bruine monsters die de kleur hadden overgenomen van de eilanden waarboven ze dreven.

[pagina 70]
[p. 70]

‘Wie er het meeste kan raken,’ zei een van de jongens en hij deed zijn broek open en plaste op de vliegen die uit elkaar stoven.

Toen hij uitgeplast was zakten we op onze knieën en telden de natte klontjes die op de drol vast zaten.

‘Zeventien,’ zei de jongen tevreden.

Ik probeerde het ook, maar haalde nauwelijks vijf vliegen en ik voelde me ongelukkig.

Het was al bijna donker toen we weer naar huis gingen.

De andere middagen ben ik vergeten.

De wandelweg kan ik niet meer vinden, de dijk ook niet, hoge flats belemmeren de doorgang, de tram brengt me weer terug naar de stad, waar ik aan Christiaan vraag of hij wel eens op de ringdijk is geweest.

‘Nee,’ zegt hij.

En dan: ‘Waarom?’

Ik haal mijn schouders op.

 

Met Pieter reed ik in een gestolen auto naar Brabant waar, volgens Christiaan die thuis bleef om zich op een toespraak voor te bereiden, we een grote slag konden slaan. De beweging groeide al sneller en als ik in het kaartsysteem bladerde dat Christiaan had samengesteld, voelde ik een stil ontzag.

‘Maar waarom dit dan,’ vroeg ik aan hem en doelde op de reis naar het zuiden, ‘als we al zoveel geld hebben.’

‘Het is niet genoeg,’ antwoordde Christiaan, ‘vergeet niet, dat er nu al zo'n twaalf mensen niets anders doen dan leden winnen, onze gedachten overbrengen op anderen. Die mensen kosten geld. Jij kost geld, ik ook. Daar moet jij voor zorgen. Het geld van de mensen die in dit systeem staan is bestemd voor het voortbestaan van de beweging zelf.’

‘En het geld, dat we er aan zouden, verdienen?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Het zal niet zo lang meer duren,’ zei hij, maar ik geloofde hem niet zo erg. Ik werd bang dat hij zo opging in zijn nieuwe bezigheid dat hij vergat waarom we dit hadden opgezet.

Tijdens de rit zweeg ik. Ik had geen zin om met Pieter te praten. Hij was mijn type niet, te sterk en te grof, wel loyaal geloof ik.

[pagina 71]
[p. 71]

Hij floot tussen zijn tanden en keek van tijd naast zich, maar hij zei niets. Hij reed snel en betrouwbaar.

 

‘Ik geloof dat ik mag stellen,’ hij kuchte, greep een sigaret, ‘dat...’

‘Wat dan wel.’

De man keek geërgerd naar de vragensteller.

‘Neem me niet kwalijk.’

‘We schieten een eind op. Ik geloof dat we een spoor hebben.’

Ze veerden overeind. ‘Dat is goed nieuws.’

De man keek tevreden. ‘Dat vind ik ook. Heren, ik beloof u, dat ik u zo snel mogelijk op de hoogte zal brengen als er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen.’

De verslaggevers keken elkaar aan. Het was tenminste wat. Een van hen: ‘Denkt u aan meerdere daders.’

De man dacht even na. ‘Dat is het vreemde,’ zei hij, ‘je zou zeggen dat één man dit niet afkan. Die psychische druk alleen al, maar toch...’

In het café aan de overkant praatten ze er over na.

‘Ik moet nog zien dat hij verband kan leggen tussen deze twee moorden,’ zei een oude man. Hij keek sceptisch, de drukinkt tussen zijn nagels was niet meer weg te krijgen.

‘Hij is ambitieus.’ Een ander, ‘en dan lukt het wel. Bovendien, een maniak valt altijd door de mand. Vroeg of laat.’

‘Een maniak,’ zei de oude man en hij glimlachte. ‘We zullen zien.’

 

Jij mag het wel zien. De eerste ben jij.

Ik deed mijn overhemd open, pakte een klein gouden sleuteltje en opende mijn borstkas.

Ze keek naar binnen.

‘Tomaten,’ zei ze, ‘wat zijn ze mooi.’

Ik keek trots naar beneden.

‘Ik kan ze zelf niet zien of ik moet er een spiegeltje bij houden,’ zei ik, ‘maar ik weet dat ze goed staan. Ze zijn rood en vol. Had je de bloemen een paar maanden geleden moeten zien. Die waren klein en wit en als je er tegen blies bewogen ze heen en weer.’

[pagina 72]
[p. 72]

‘Je bent mooi van binnen,’ zei het meisje.

‘Zie je nou wel,’ antwoordde ik en ik deed het luikje weer dicht, want nu waren we nog alleen, maar dat zou niet lang duren. Ik kwam tijd te kort.

 

We lagen in het gras, de auto stond een eindje verderop. ‘Weet je,’ zei Pieter, ‘vroeger zou ik nooit gedacht hebben dat ik zoiets zou doen, maar nu...’ Hij zweeg.

Ik antwoordde niet, keek in het gras of ik kleine beestjes zag die ik met een lucifer zou kunnen opjagen.

‘Enjij.’

Ik antwoordde iets, ik weet niet meer wat.

Hij keek op zijn horloge. ‘Een half uur slapen,’ zei hij en hij deed zijn ogen dicht.

Ik keek over de weg naar het dorp dat een paar kilometer verderop lag en waar we straks onze slag moesten slaan.

Ik was niet zenuwachtig, daarvoor had ik teveel meegemaakt. Ik stond op en liep naar een kilometerpaaltje. Een spin had een slordig web gemaakt dat van de rand van het asfalt naar het betonnen paaltje liep.

Het dier zat aan de zijkant. Ik vouwde het gras open en speurde de grond na. Ik zag een kleine, paarsblauwe tor, die als een bezetene weg probeerde te rennen, maar mijn vingers waren sneller.

‘Dag, jongetje,’ zei ik tegen hem. ‘Jij dacht: dat logge beest krijgt me niet te pakken.’

Ik hield hem tussen mijn wijsvinger en mijn duim.

‘Maar toch wel.’

Ik zette hem voorzichtig in het web.

De spin schoot razendsnel naderbij, bleef een centimeter van de tor vandaan zitten.

‘Nou, kom dan,’ moedigde ik hem aan.

De tor draaide om en om, spartelde hevig met zijn poten en keek naar de spin die onbeweeglijk in zijn slordige net bleef zitten. Na een tijdje minderden de bewegingen van de tor en ik zag dat de grijze draden zo

[pagina 73]
[p. 73]


illustratie

[pagina 74]
[p. 74]

strak rond zijn lijf waren gewikkeld dat hij geen kans maakte om nog ooit los te komen. De spin kwam dichterbij en strekte een poot naar de tor uit, maar ik begon te huilen en werd zo overmand door medelijden dat ik het web kapot sloeg. De draden scheurden tegen mijn hand en bleven eraan kleven.

Ik pakte de tor en probeerde hem los te wikkelen, maar het bleek onbegonnen werk. De draden zaten te dicht op zijn lijf en toen ik hem voor een deel had losgepeuterd zag ik dat ik in mijn ijver ook verschillende pootjes had losgewurmd, dus gaf ik mijn pogingen maar op en gooide het beest zover mogelijk weg. De spin zag ik niet meer, anders had ik die onder mijn hakken verpletterd.

Pieter richtte zich op en riep me.

‘Het is tijd,’ zei hij, ‘we moeten maar eens beginnen.’

Ik knikte en liep snel naar hem toe.

Hij stak me de handschoenen toe.

‘Nee,’ zei ik, ‘laten we eerst maar eens kijken. Er zal ongetwijfeld wel een plaats zijn om vlakbij te parkeren en daar kunnen we altijd de spullen nog aantrekken.’

Hij startte de motor en we reden naar het dorp dat stil en verlaten op ons lag te wachten, de zon fel en blikkerend op het uitgestorven plein waar een stoffig bord aanwees dat er een café was met een volledige vergunning. De neovletters op de plaatselijke raiffeisenbank waren uitgedoofd. We zetten de auto er vlakbij en keken door het raam naar binnen.

‘Niemand te zien,’ zei Pieter, ‘laten we snel zijn.’

‘Rustig,’ zei ik, ‘laten we ons niet overhaasten, want daar hebben we alleen maar spijt van.’

We lieten de motor stationair draaien en ik trok de shoke iets uit zodat ik er zeker van was dat hij niet afsloeg en we straks geen vertraging hadden doordat de wagen te laat zou starten.

We trokken onze handschoenen aan en Pieter nam de weekendtas in zijn handen.

Ik voelde het staal van de revolverloop tegen mijn vingertoppen druk-

[pagina 75]
[p. 75]

ken en het gaf me een gevoel van veiligheid. Wat ik wel nodig had, want ik ging liever op een alleenstaande boerderij af dan naar een bank waar alles zo officieel was en ik altijd het gevoel kreeg dat ik een mislukkeling was.

 

Ik bood een cheque aan.

‘Legitimatie.’

De man achter het loket keek me niet onvriendelijk aan maar ik voelde een stille vijandschap omdat ik een spijkerjack droeg en hij een stropdas.

‘Die heb ik niet.’ Ik voelde hulpeloos in mijn zakken.

‘Geen paspoort, geen rijbewijs.’

‘Nee, moet dat dan.’

De man schoof de cheque terug.

‘Dan kan ik niet uitbetalen.’

‘Maar ik heb het geld hard nodig.’

‘Sorry.’ Hij draaide zich om en liep naar een bureau waar hij een sigaret opstak en met een collega begon te praten terwijl hij van tijd tot tijd naar het loket keek in afwachting van andere klanten.

Ik bleef even dralen maar liep toen de bank weer uit.

De volgende dag ging ik naar het bedrijf vanwaar ik de cheque had gekregen en kreeg het geld van de kassier.

‘Dat je geenn legitimatie hebt,’ zei de man nijdig en ik voelde zijn minachtende blik. En ik wist dat ik er niet bij hoorde, bij de grote groep van legitimatiebezitters en cheque-uitschrijvers, en ik mistte die verbondenheid.

 

Toen we binnenkwamen zagen we dat we ons hadden vergist.

Er stond nog een andere klant bij het loket maar niemand lette op ons. Ik liep wat naar rechts en ging in een hoek van de ruimte staan waardoor ik een overzicht had op de ingang en op de drie loketten waarvan er maar één was geopend.

Pieter stond nog bij de ingang met zijn weekendtas en ik wenkte hem dat hij naar voren kon gaan.

[pagina 76]
[p. 76]

Ik liep voor een deel met hem mee, mijn revolver nog in mijn jaszak, terwijl ik de ingang nauwlettend in het oog hield.

Pieter ging achter de andere klant staan en wachtte tot die geholpen was.

Toen stond hij voor het loket.

Hij vroeg iets, ik weet niet precies wat, maar kennelijk wachtte hij tot de klant die nog wat geld in zijn portefeuille borg de bank had verlaten. De bediende pakte wat formulieren en wendde zich weer tot Pieter die nu een briefje naar hem toeschoof waarvan ik de inhoud nog precies weet omdat ik hem zelf heb opgesteld. Dit is een overval, stond er op, geef geen enkele sein aan uw collega's. Druk geen signaal in en geef ons al uw kontanten.

Ik zag dat Pieter naar mij wees en ik haalde mijn revolver tevoorschijn. De man werd niet merkbaar onrustig.

Hij zei wat tegen Pieter en wees naar een van de drie mannen die achter de balie aan hun bureaus zaten te werken. Er zat ook nog een meisje.

Het bureau van de man waar de bediende naar wees had een stalen scherm over het schrijfgedeelte heen en ik vermoedde dat dat de man was die het geld beheerde en dat de lokettist daar voor elke geldhandeling heen moest.

Ik kreeg er de pest in want dat had Christiaan niet verteld, terwijl die toch tijdens een bijeenkomst van de beweging in deze plaats poolshoogte had genomen en ons precies had verteld hoe de bank in elkaar zat.

Pieter gaf de man een duw en zei iets tegen hem wat ik ook niet kon verstaan. Ik keek even naar de ingang, zag door het raam naar buiten of er iemand aankwam en liep toen snel naar Pieter en ging naast hem staan met mijn revolver duidelijk zichtbaar voor het kantoorpersoneel. De lokettist liep naar de man achter het bureau en gaf hem het briefje. Toen de man opkeek toonde ik duidelijk zichtbaar het pistool en op dat moment keek ook het meisje in onze richting en ze begon te gillen. Niet hard, maar wel erg lang en haar hoge gil die op een lange hysterische snik leek maakte me zenuwachtig en ik schreeuwde naar haar:

[pagina 77]
[p. 77]

‘Hou je kop dicht, anders schiet ik je kapot.’ Een van de mannen stond op en riep terug: ‘Schande, schande, kwajongens dat jullie zijn’ en hij wilde naar het meisje toelopen om haar te kalmeren.

‘Staan blijven,’ riep ik, maar de man trok zich niets van me aan.

Hij sloeg zijn arm om het meisje en drukte haar weer terug op de stoel en ik was eigenlijk dankbaar voor zijn interventie.

De lokettist kwam terug met een paar bundeltjes bankbiljetten, die Pieter in zijn tas liet glijden.

‘Hij heeft nog meer,’ riep ik tegen Pieter en ik vloekte en schoot in de richting van de man achter het bureau zonder het oogmerk om hem te raken. Ik schrok van de knal die in de ruimte weerkaatste en ik keek snel door het raam naar buiten en wat ik vreesde kwam uit. Een man die net passeerde hoorde het schot en keek door de ruit naar binnen. Toen hij ons zag staan liep hij snel weg naar een winkel aan de overkant.

‘Eruit,’ zei ik tegen Pieter. ‘Snel, we zijn gesignaleerd.’ We liepen snel terug, mijn pistool op het personeel gericht en toen we deur bereikt hadden, liepen we elkaar voor de voeten zo snel wilden we naar buiten.

De wagen stond vlak bij de deur en in een flits zag ik aan de trillende uitlaat dat de motor nog liep. We sprongen erin en Pieter smeet de tas op de achterbank. Toen gaf hij vol gas en de wagen sprong naar voren. Ik keek achterom en zag dat niemand van het bankpersoneel naar buiten kwam. Ook de winkel aan de overkant vertoonde geen enkel teken van leven. Ik nam aan dat de man die ons had gezien veilig in de winkel bleef totdat we weg waren, bevreesd voor nog een schot.

‘We halen het wel,’ zei Pieter.

‘Sorry dat ik schoot.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Wat kon je anders.’

Ik keek in de tas en haalde de bundeltjes eruit.

Toen ik natelde hoeveel geld de bankbediende ons had gegeven merkte ik, dat de opbrengst niet tegenviel.

‘Bijna tienduizend.’

‘Dan kunnen we een tijdje voort,’ zei Pieter terwijl hij de snelheidsmeter die zover mogelijk naar rechts uitsloeg in de gaten hield.

[pagina 78]
[p. 78]

Een uur later reden we de stad in waar we de wagen in een buitenwijk lieten staan en de tram namen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken