Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zoon van een 'foute' Vlaming (2000)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zoon van een 'foute' Vlaming
Afbeelding van Zoon van een 'foute' VlamingToon afbeelding van titelpagina van Zoon van een 'foute' Vlaming

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.71 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
non-fictie/geschiedenis/Tweede Wereldoorlog


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zoon van een 'foute' Vlaming

(2000)–Adriaan Verhulst–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 60]
[p. 60]

Hoofdstuk 7
Dieper in de collaboratie

De oorlogsjaren werden in de loop van 1942-'43 steeds somberder, onder meer wat de bevoorrading betreft. Aangezien vader weinig thuis was en bovendien van de zwarte markt principieel niet wilde weten, moest moeder op eigen houtje voor de bevoorrading zorgen. Van kennissen, vooral boeren in de omgeving van de stad, zoals onze melkboer te Lochristi, bracht zij per fiets of met de tram een en ander mee. Ook ik werd er met de fiets op uit gestuurd. Ik moest vooral aardappelen aanbrengen, in kleine zakjes van 20 tot 25 kilogram, die ik ging halen te BaarleDrongen bij boer Vlerick, die een mega-cliënt van vader was geweest. Onderweg was ik bang om met deze aardappelen op mijn fiets door de politie of door de inspecteurs van de Landbouw- en Voedingscorporatie te worden gecontroleerd, hetgeen vaak gebeurde. Ik vreesde dat ze de aardappelen in beslag zouden nemen, maar dit is toch nooit gebeurd.

In 1942-'43 werd er ook enorm veel haring aangevoerd, een haringsoort die men ‘levaart’ noemde. Veel mensen, ook ons gezin, konden dankzij deze vis de moeilijke voedselomstandigheden trotseren. Deze haring was echter niet zomaar overal te koop: met de fiets moest ik de hele stad door, tot voorbij het Sint-Pietersstation, waar op de Kortrijksesteenweg in de Sint-Pieters-Aalstwijk een vishandelaar woonde die een kennis was van mijn ouders. Ik moest er in de rij aanschuiven en vervolgens met twee zware emmers haring aan mijn stuur de hele weg naar huis afleggen, over de gevaarlijke tramrails, waar je banden zo snel tussen geraakten en waar je gemakkelijk viel.

Met enig meel, dat moeder op eigen houtje van buiten de

[pagina 61]
[p. 61]

stad had aangevoerd, bakte zij in de jaren '43 en nog in '44 meer en meer zelf brood en eenvoudige taarten, want er was weinig suiker of fruit om het gebak op te smukken. Moeder maakte bij voorkeur worteltaart die wij niet heel lekker vonden. Daarbij dronken we rozenbottelthee omdat we geen echte thee of koffie meer hadden. Ook met de verwarming thuis was het droevig gesteld: in slechts één kamer, de zogenaamde middenkamer of zitkamer, brandde een houtkacheltje, dat we stookten met hout en met kolenmodder, de zogenaamde ‘schlamm’, waardoor het zelfs hevig brandde.

De avonden waren vroeg verduisterd: ik bracht ze meestal door met huiswerk, vooral in het 5de en 4de jaar van het atheneum, toen ik vaak tot half tien 's avonds aan het werk bleef. Tijdens het weekend speelde ik 's winters veel muziek, viool en piano, en 's zomers trok ik er met de fiets op uit naar Latem en Deurle. Met een bootje dat vader had laten bouwen paddelde ik over de Leie van Gent naar Drongen of maakte ik wandelingen langs de Leie tot Afsnee en Drongen.

Deze kortstondige verpozingen, die de dagelijks kleine ontberingen en ongemakken van de oorlog even deden vergeten, werden in de loop van 1943 meer en meer onderbroken door de geallieerde bombardementen op Belgische steden. Door een van die bombardementen werd ook onze familie vreselijk getroffen: wij verloren drie dierbare verwanten. Mijn tante, ‘Moeke’ genoemd, jongste zuster van vader, gehuwd met Oscar Schamp, kwam om in het bombardement van Mortsel op 5 april 1943, evenals mijn twee nichtjes Nora en Frieda. Frieda, die ongeveer 4 jaar was, werd onder het puin van de villa in de Lindelei 44 dood teruggevonden in de armen van haar moeder. Nora, die toen 11 of 12 jaar moet zijn geweest, werd zoals zoveel schoolkinderen van Mortsel door de luchtverplaatsing gedood. Ook het vormingsstation van Merelbeke in de omgeving van Gent werd gebombardeerd.

Waarschijnlijk op initiatief van vader werd ik samen met jongeren uit diverse jeugdbewegingen naar Merelbeke

[pagina 62]
[p. 62]

gestuurd om te helpen puinruimen. Er weerklonk meer en meer luchtalarm 's nachts, zodat we uren in de kelder doorbrachten, wachtend op het einde van het alarm. Hoewel de bombardementen soms kilometers ver van ons verwijderd waren, leken ze meestal vreesaanjagend dichtbij. Op een avond tijdens zo'n bombardement schuilde bij ons in de kelder de leider van de Vlaamse Algemene ss, Raf Van Hulse, die naar het Oostfront was vertrokken en op dat ogenblik weer in het land vertoefde. Hij bracht een bezoek aan vader die hem kende van vóór de oorlog toen Van Hulse onderwijzer was te Bentille bij Sint-Jan-in-Eremo, niet ver van Eeklo. Vader kende als handelsreiziger de streek door en door en had daar veel kennissen en vrienden. Voor de eerste maal zag ik een uniform van de Waffen-ss van dichtbij. Weldra zou ik de gelegenheid krijgen andere uniformen van de ss te leren kennen, maar dan zwarte.

Op een dag immers greep in ons huis een lang voorbereide ontvangst plaats, waar de kinderen angstvallig van weg werden gehouden. Toch ving ik een glimp op van Jef Vandewiele, de leider van de DeVlag, die met een aantal hoge Duitse en waarschijnlijk ook Vlaamse ss-officieren in onze zitkamer verdween, voor een vergadering die wel enkele uren geduurd heeft. Moeder was over dit hoge bezoek niet te spreken. Ik had de indruk dat ze het tegen haar zin moest ondergaan. Ze moest vooral de kinderen uit de buurt houden, want wij mochten de hoge heren niet komen storen in de gang of in de middenkamer en het salon terechtgekomen.

Welke rol hij daarin precies speelde is mij nooit helemaal duidelijk geweest. Ik wist wel, afgezien van de zaken die op zijn proces voor de krijgsraad in 1947 aan het licht kwamen, dat hij de rol van vertrouwensman vervulde, een soort v-man zoals dat genoemd werd, die rapporten over de morele toestand van de bevolking aan de Sicherheitsdienst (sd) moest doorspelen. Ik hoorde vader namelijk af en toe wel eens zeg-

[pagina 63]
[p. 63]

gen dat hij het rapport over de voorbije week nog niet had gemaakt en daar in het weekend aan moest werken.

Verder verbleef hij veel in het gebouw van de DeVlag op de Koornlei te Gent. In een licentieverhandeling over de DeVlag die Frank Sebrechts in 1984 aan de Gentse universiteit maakte, vond ik in de bijlagen op een lijst van DeVlagleden met leidende functie de naam van vader terug, zonder verdere aanduidingen. Ook weet ik, van moeder dan, dat vader op een keer voor een nachtoefening werd opgeroepen. Hij moest blijkbaar zo haastig en onverwacht inrukken dat hij geen tijd had om zijn schoenen aan te trekken en op pantoffels het huis verliet. De nachtoefening bestond uit een mars van Gent naar Deinze en vader kwam tegen de morgen thuis met dikke blaren op zijn voeten. Wie deze marsen organiseerde, de DeVlag of de ss, weet ik niet. In ieder geval heb ik vader nooit een ss-uniform weten dragen.

Ik herinner mij wel dat kort voor de bevrijding, in augustus '44, in de kleerkast een zwart ss-uniform hing, dat kennelijk aan vader, toebehoorde. Na de bevrijding kwamen verzetslieden naar dit uniform zoeken, maar vader had het blijkbaar meegenomen. Tante Chrisje uit Lathum bij Arnhem vertelde mij dat vader toen hij tijdens de aftocht van de Duitsers in de septemberdagen van '44 op de vlucht was, haar een bezoek had gebracht en vader droeg tot haar ontzetting een ss-uniform.

Dit steeds diepere engagement van vader in de collaboratie leidde thuis tot zeer onaangename spanningen. Zo had vader wanneer hij 's middags of 's avonds thuiskwam om te eten en ons, de kinderen met moeder, in de keuken verenigd vond, de gewoonte om met gestrekte arm de Hitlergroet te brengen. Moeder kon dat ‘Heil Hitler’ niet uitstaan en maakte vader telkens weer attent op het weinig familiale van die begroeting. Maar hij kon het niet laten of handelde als een kleine plagende jongen. Of het ophangen van een groot portret van Hitler in onze voorkamer ook als plagerij gold, zou ik niet durven zeggen. Ook die beeltenis was moeder een doom in het oog.

[pagina 64]
[p. 64]

In 1943 brak er thuis op kerstavond of iets voordien grote ruzie uit omdat vader het zover wou drijven een foto van Hitler in de kerstboom te hangen. Moeder heeft dat dan toch kunnen verhinderen. Alsof dit nog niet genoeg was, plaatste hij ook een gebeeldhouwde plaasteren kop van Hitler op de schouw in de voorkamer. Moeder zette het beeld iedere keer weer weg, ze verstopte het zelfs, wat tot grote ruzies aanleiding gaf en zo bleef het ding op de duur staan. Tot op een bepaalde dag er iets mee gebeurde waarin mijn moeder een ‘teken Gods’ zag. Vader en zijn vriend George Balliu die ook bij de DeVlag was, bezaten beiden een revolver. Bij het schoonmaken ervan begingen ze een onvoorzichtigheid: er ging een kogel af die raak trof en het beeld vernielde.

Dat vader tot grote ontzetting van moeder eind 1943 en begin 1944 voortdurend een revolver bij zich had, was kenschetsend voor de atmosfeer toen. Hij droeg het wapen uit angst voor een aanslag, vooral 's avonds als hij zijn auto, waarmee hij nog mocht rijden, in de garage van de DeVlag aan de Koornlei onderbracht en door de donkere straten naar huis moest komen. Er gebeurden toen veel aanslagen op collaborateurs en vader vreesde daar op een dag het slachtoffer van te worden. Als hij 's avonds de wagen ging binnenzetten of nog ergens heen moest, nam hij zelfs mijn zuster Letta mee aan de hand, in de verwachting dat men er dan voor zou terugschrikken een aanslag op hem te plegen. Dat was helemaal niet naar de zin van moeder en zus mocht niet meer met papa mee. Zus hield nochtans veel van papa en was geneigd vaak eerder naar hem dan naar moeder te luisteren.

Dat verklaart waarom op een zeker ogenblik niet ik maar mijn zuster Let op het punt stond lid te worden van de Hitlerjeugd. Het moet eind '43 of '44 zijn geweest. Toen moeder vernam dat vader dat voor mekaar gebracht had, was ze zeer boos. Het lidmaatschap van Letta bij de Hitlerjeugd, zo het al bestaan heeft, moet zeker van korte duur zijn geweest. Daar zorgde moeder wel voor. Vader was in die jaren blijkbaar een beetje zijn kop kwijt. Toch bleef hij vrienden die

[pagina 65]
[p. 65]

zijn overtuiging niet deelden een goed hart toedragen, zoals onder meer blijkt uit het volgende verhaal.

Een zekere heer Hevesi, een jood van Hongaarse afkomst, was een goede vriend van vader en moeder. Nadat vader er lange tijd in geslaagd was hem uit de handen van de Duitsers te houden, werd hij begin 1943 uiteindelijk toch aangehouden en naar Duitsland gedeporteerd. Lange tijd hoorden we niets van hem, hoewel vader zijn inspanningen niet spaarde om over hem iets te weten te komen en zelfs om hem vrij te krijgen. Op een zeker ogenblik kwam vader thuis met de mededeling dat de Duitsers Hevesi wilden vrijlaten op voorwaarde dat hij er met zijn leven borg voor stond, dat Hevesi nooit had deelgenomen aan de communistische opstand van Bela Kun in Hongarije na de Eerste Wereldoorlog. Ik maakte over dit voorstel een grote scène mee: moeder verweet vader dat hij zijn eigen leven en de toekomst van zijn gezin op het spel zette voor het leven van zijn vriend. Kort nadien ontving vader een briefkaart van Hevesi uit een concentratiekamp in Noord-Duitsland. Hij schreef dat hij het goed maakte. Na de oorlog bleek dat hij gewerkt had op de proefbasis voor vi-raketten te Peenemünde, waar men voor dit gevaarlijke werk vooral joden inschakelde. Dat is ook het enige wat we van Hevesi ooit nog gehoord hebben, behalve dan na de bevrijding toen moeder van zijn vrouw vernam dat Hevesi in het concentratiekamp was omgekomen.

Zo zijn er ongetwijfeld nog voorvallen geweest, want veel mensen kwamen bij ons over de vloer om de hulp van vader bij de Duitsers in te roepen wanneer ze een of ander familielid uit gevangenschap probeerden los te krijgen en dergelijke meer. Sommige van de mensen die hij geholpen heeft kwamen na de bevrijding op zijn proces voor de krijgsraad hierover te zijnen gunste getuigen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken