Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 9 (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 9
Afbeelding van België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (13.59 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/Tweede Wereldoorlog


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 9

(1990)–Rudi van Doorslaer, Willem Meyers, Frans Selleslagh, Etienne Verhoeyen, Mark van den Wijngaert–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Het minste kwaad


Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

Het minste kwaad
E. Verhoeyen

Het is algemeen bekend dat het overgrote deel van de bevolking, de politici en de verantwoordelijken bij de Duitse inval van mei 1940 een herhaling van 1914-18 verwachtten. Velen hadden immers de eerste wereldoorlog meegemaakt. De ‘wreedheid’ van de Duitse bezetter uit 1914-1918 leefde voort in de herinnering. Zo ook de deportatie van arbeiders.

Bij de gezagsdragers rezen nog andere vragen: hoe zou de voedselbevoorrading verzekerd worden? België importeerde ongeveer de helft van zijn levensmiddelen, en tijdens de eerste wereldoorlog had de bevolking slechts kunnen overleven door de invoer van voedsel uit de Verenigde Staten en andere neutrale landen. Tijdens de zomer van 1940 stond het vast dat daar geen sprake van zou zijn: de Britten waren niet van zins de blokkade van het vasteland op te heffen. Ging het land dan de hongersnood tegemoet, of zou men op de Duitsers kunnen rekenen? Anderzijds werd gevreesd, dat de Duitse bezetter al heel vlug arbeiders zou opeisen. België telde tijdens de zomer van 1940 meer dan een half miljoen werklozen - 27% van de beroepsbevolking - en het was bekend dat het nationaal-socialistisch regime geen werkloosheid duldde. Wat te doen om de arbeiders hier te houden? Ook bij de industriëlen leefden herinneringen aan 1914-18, toen de industrie (behalve de steenkoolmijnen) mede door gebrek aan grondstoffen vrijwel stil lag en de Duitsers na verloop van tijd fabrieken ontmantelden en de bedrijfsuitrusting naar Duitsland werd overgebracht. Zou men opnieuw moeten meemaken dat de Duitsers beslag legden op de Belgische industrie? Zou men de industrie opnieuw stil leggen, met als gevolg dat de concurrentiële positie van ons land er erg zou onder lijden, zoals na 1918? Het patronaat herinnerde zich ongetwijfeld ook nog de sociale en politieke eisen waarmee het na 1918 was geconfronteerd geworden. Zou dit ook na deze oorlog het geval zijn en zouden de machthebbers nog meer van hun macht moeten inboeten?

Tijdens de eerste wereldoorlog had het activisme van Vlaamse nationalisten, dat zijn bekroning vond in het uitroepen van de zelfstandigheid van Vlaanderen en een begin van splitsing van de ministeries meebracht, de administratie en de magistratuur voor problemen gesteld. De magistratuur ging in 1918 in staking. Het gevolg was dat de Duitse krijgsraden tijdens de laatste maanden van de bezetting veel en zware straffen uitspraken. Het behoud van de autonomie van de Belgische rechtspraak was dan ook de centrale bekommernis van de Belgische magistraten uit de tweede wereldoorlog. Ook in de administraties ging het erom te vermijden dat die al te veel in handen van collaborateurs zouden vallen.

Om aan al deze problemen toch enigszins het hoofd te bieden werd door vrijwel alle betrokken groepen - industriëlen, vakbonden, werkgeversorganisaties, de secretarissen-generaal, de magistratuur - een pragmatische gedragslijn uitgewerkt, die telkens aan de zich wijzigende omstandigheden werd aangepast. Deze ‘politiek van het minste kwaad’ was erop gericht het essentiële te vrijwaren: het behoud van de controle over de eigen instellingen, in de mate van het mogelijke. Dat hierbij toegevingen aan de Duitsers zouden moeten gedaan worden viel niet te betwijfelen, maar men wilde proberen op essentiële punten niet te wijken en de toegevingen tot secundaire terreinen te beperken, vandaar de uitdrukking ‘politiek van het minste kwaad’. Men was er zich van bewust dat die toegevingen van Belgisch standpunt uit konden afgekeurd worden. Voor de industrie leidde deze politiek zelfs tot een regelrechte overtrecing van artikel 115 van het Strafwetboek, dat elke levering van goederen of diensten aan de vijand verbood. Welnu, in juni 1940 ging de in-

[pagina 6]
[p. 6]

dustrie opnieuw aan het werk en leverde op grote schaal aan Duitsland, met de bedoeling groter kwaad te voorkomen: de hongersnood en de wegvoering van arbeiders. Gehoopt werd immers dat de Duitsers in ruil voor industriële goederen levensmiddelen zouden leveren, en geen arbeiders zouden deporteren als de industrie weer aan het werk ging. Deze doctrine voor werkhervatting staat bekend als de ‘Galopindoctrine’, genoemd naar de goeverneur van de Société Générale.

Stellen dat de ‘politiek van het minste kwaad’ onderhevig was aan het verloop van de oorlogsgebeurtenissen is een open deur intrappen. Het is echter een feit dat naast de behoudende reflex bij velen ook het tijdsklimaat uit de ‘wondere zomer van 1940’ een rol heeft gespeeld, de idee namelijk dat de parlementaire democratie had afgedaan en dat men zich wellicht zou moeten aanpassen aan een Europa onder leiding van Duitsland, waarin België misschien nog een zekere zelfstandigheid zou behouden. Een aantal beslissingen uit de zomer van 1940 konden niet meer ongedaan gemaakt worden. Andere plannen bereikten niet het uitvoeringsstadium (bijv. het plan uit christelijke hoek tot invoering van een Commissariaat-generaal voor de Corporaties). De meeste van deze plannen werden uitgewerkt onder invloed van het tijdsklimaat uit 1940, en het is tekenend voor de snelle evolutie dat zij vlug werden begraven. Echter niet zonder sporen na te laten in datgene wat na de oorlog wél gerealiseerd werd, maar dan wel in zeer getemperde vorm. Het autoritaire gedachtengoed dat tijdens de bezetting in sommige katholieke studiekringen werd uitgewerkt, kreeg nauwelijks kans bij de oprichting van de CVP in 1945. Het Sociaal Pact, dat nog in de clandestiniteit tot stand kwam na overleg tussen vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers, institutionaliseerde weliswaar de klassensamenwerking (een idee die ook in het corporatistische gedachtengoed leefde, dat in 1940 niet uit de lucht was), maar dan wel in democratische vorm. In veel opzichten lijkt het wel dat de lijfelijke ervaring van de bezetting en de dictatuur een aantal ontwikkelingen uit de jaren dertig geactiveerd hebben. En wel in twee opzichten. In 1940 domineerde op ruime schaal de autoritaire tendens die vóór 10 mei 1940 de democratische instellingen ondermijnde. Wilde men de (relatieve) onafhankelijkheid van België behouden in de optiek van een Duitse overwinning of een compromisvrede, dan kon men ervan uitgaan dat men die instellingen geheel of gedeeltelijk zou moeten opofferen. Toen bleek dat de Duitse overwinning en een compromisvrede uitbleef en dat de bezetter - in tegenstelling tot beloften uit juni 1940 - wel degelijk in het Belgisch staatsbestel wilde ingrijpen, groeide het verzet en werd teruggegrepen naar meer democratische ontwikkelingen die ook al vóór de inval waren ingezet (het sociaal overleg, bijvoorbeeld). Het zou echter simplistisch zijn te stellen dat het ‘gemeenschappelijk front’ van notabelen zich door plat opportunisme liet inspireren.

Vanaf het ogenblik dat de Belgische mini-regering zich einde 1940 in Londen enigszins geconsolideerd had, werd zij door leidende industriëlen als de wettige regering erkend. En de doctrine van deze leidende industriëlen stond model voor de globale ‘politiek van het minste kwaad’.

Achteraf kan men vaststellen dat deze doctrine en haar toepassingen niet steeds de verhoopte resultaten hebben opgeleverd. Van sommige beslissingen die tijdens de zomer van 1940 werden genomen, kan men - opnieuw achteraf - zeggen dat ze niet nodig waren geweest. Het meest flagrante voorbeeld daarvan is de hervatting van de vakbondsactiviteit door sommige syndicalisten. Ten dele werd die hervatting, althans in Vlaanderen, gemotiveerd door de vrees dat het door het VNV gesteunde Vlaams-Nationaal Syndicaat en Arbeidsorde van de Duitsers het vakbondsmonopolie zouden krijgen, en dat bijgevolg een aanwezigheidspolitiek van de andere bonden zich opdrong. Maar op geen enkel ogenblik heeft de bezetter eraan gedacht Arbeidsorde dit monopolie toe te kennen. Integendeel; de bevoegde ‘Dienststelle’ vroeg niets liever dan dat de traditionele vakbonden zouden meedoen. Dat heeft toch niet belet dat de zogeheten eenheidsvakbond, de Unie van Hand- en Geestesarbeiders, ten slotte toch in nationaal-socialistisch vaarwater geraakte en van bij het begin op sociaal vlak vrijwel machteloos was.

Met andere woorden: indien de traditionele vakbonden zich van meet af aan hadden onthouden, was de Unie van bij haar stichting tot

[pagina 7]
[p. 7]

mislukking gedoemd geweest, meer nog: had ze zelfs niet kunnen tot stand komen. Dit voorbeeld is een treffende illustratie van het feit, dat de ‘politiek van het minste kwaad’ op een aantal vlakken ongetwijfeld aan de wensen van de bezetter tegemoet kwam, en dus zijn belangen diende. Daarbij dient dan wel de belangrijke nuance aangebracht, dat dit niet de bedoeling van de Belgische verantwoordelijken was. Zij wilden hun eigen positie vrijwaren, en dat kon soms de Duitse belangen dienen en soms de bezetter schaden. Overigens dient onderstreept dat in vrijwel alle instellingen, ook en misschien vooral deze die door de bezetter in het leven werden geroepen, diverse vormen van efficiënt verzet voorkwamen.

 

Dit begeleidend boek bij de BRT-Televisiereeks ‘Het minste kwaad’ wijkt enigszins af van de eerder verschenen begeleidende publicaties. In plaats van enkel op de programmamaker werd voor de meeste hoofdstukken een beroep gedaan op vakspecialisten. Drie navorsers bij het Navorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de tweede Wereldoorlog verleenden hun medewerking: Willem C. Meyers voor de toestand bij de gemeentebesturen, Frans Selleslagh voor de vrijwillige en verplichte arbeiders in Duitsland, en Rudi Van Doorslaer voor het optreden van de Belgische magistratuur en ordediensten. Prof. Dr. Mark Van den Wijngaert (UFSAL) zette de moeilijkheden op een rijtje waarmee de secretarissen-generaal te kampen hadden. Aan allen van harte dank voor hun bereidwillige medewerking.

 

E. VERHOEYEN


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken