Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mannenwetten. Deel 1 (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mannenwetten. Deel 1
Afbeelding van Mannenwetten. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Mannenwetten. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mannenwetten. Deel 1

(1905)–Gustaaf Vermeersch–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 176]
[p. 176]

XIV.

's Anderdaags avonds kwam hij weer. Hij kwam vroeger omdat het nu vroeger donker was. Ze verwachtte hem nog niet en verschoot hevig. 't Was reeds duister en ze stond 'n oogenblik in 't deurgat, opgejaagd, buitengedreven door z'n beeld, door 't verlangen hem te zien; dit was zoo heftig, dat ze niet meer kon werken.

Hij was danig blij heur te zien, z'n mager gezicht werd als 'n zonne die blonk en z'n oogen schetterden. Moeder was boven en Berta lei 'n vinger op heur mond. In de straat was niemand, de deuren waren toe want er woei 'n schrale wind die koud tochtte door de straat. Hij kwam dicht bij heur, sloeg 'n arm om heur heen en trok heur dicht tegen zich, z'n lippen zochten de heure en drukten ze. Ze bood geen weerstand, ze was nu heel en al krachteloos, vervoerd in 'n zalige deugd, opgaand in 'n onuitsprekelike welligheid. Ze spraken geen woord, 'n wijle overstroomde heur dat innig genot en ze leunde zwaar tegen hem, heur

[pagina 177]
[p. 177]

beenen hadden de kracht niet meer heur te dragen.

Toen zei hij dat hij heur geerne zoo eens alleen zag en dat het zoo zoet was samen te wandelen in 't donker. Ze voelde dat het zoo moest zijn, en ze beloofde hem dat ze voor morgen, zondag, iets uitvinden zou om weg te geraken.

Binnen kraakten de trappen, hij zei dat hij zou wachten aan de kom als 't begon te duisteren. Ze knikte en hij vertrok op z'n teenen, geruchteloos.

Berta bleef staan, binnen, met de elleboog tegen de weeg leunend. Ze keek naar de lucht, naar de zwarte wolken die heenvluchtten over 't zilvergrijs zwerk dat soms bloot werd. Moeder kwam in de gang zien en vroeg heur waarom ze daar zoo stond? of ze de koude niet voelde en 't licht niet kon aansteken?

Dadelik deed Berta de deur dicht en tort binnen, stak de lamp aan. Moeder knorde en zei dat ze tegenwoordig zoo lui werd en waar ze bleef met heur gedachten? Doch Berta gaf geen antwoord, ze zette heur ordonnaal op tafel, schikte 't staantje en 't kussen, zette zich opnieuw te werken. 't Gekletter van de houtjes overstemde moeder's stem en 't kijven eindigde van lieverlede, ze pruttelde nu in heur eigen over iets anders. Binst glariede Berta op heur werk, met oogen die steeds befloersten, bloedopdrangen sloegen naar heur hoofd in zalige gewaarwordingen, en dikwijls bemerkte ze niets van 't gene ze deed, kletterde ze werktuigelik, terwijl 'n deugdelike zaligheid zweette door

[pagina 178]
[p. 178]

al heur poren, terwijl ze aan Seppen dacht, van hem droomde, 't genot van z'n kus hersmaakte, duizendmaal, de druk van z'n lijf voelde tegen heur, en honderd kleine dingen die weerkeerden, telkens weerkeerden, vlug, oppervlakkig, voortijlden, licht, en ze even z'n woorden herdacht en peinsde op morgen, wat ze zou uitvinden, en hoe ze dan weer in z'n armen zou zinken, en hoe ze heel alleen zouden zijn. Soms duizelde alles zóo dat ze 'n oogenblik moest uitscheiden.

Moeder liep rond het avondwerk verrichtend, ze verzette op de schouw de kandelaars, de beelden en de tellooren om 't stof eraf te vagen. Daarna aten ze. Moeder was toen weer welgezind geworden en ze babbelde over alles wat er voorgevallen was binst de dag. Berta werd weemoedig, ze bedacht dat moeder zoo goed was, misschien zou ze ook er niets tegen hebben dat ze verkeerde. Ze wilde heur alles zeggen. Maar als ze zou beginnen wist ze niet hoe, begon heur harte weer geweldig te kloppen. Ze zei niets, moeder zou het wel eens weten, ze zou 't hem doen vragen.

Lang lag ze wakker. 's Anderdaags vroeg ze na de hoogmis aan Trientje of ze om heur wilde komen, 's avonds, om d' een of d' andere reden. Trientje was niet goed, ze was koortsachtig en erg moe in de beenen; ze beloofde 't toch.

De heele dag liep Berta erg gejaagd en opgegewonden, kon geen oogenblik stil zitten. Ze ging met moeder naar vesper en lof en bad daar zeer

[pagina 179]
[p. 179]

vurig om heur geluk, ze was opgetogen en liep thuis weergekeerd, gestadig op-en-neer.

Tot dat Trientje heur kwam halen. Sofie gaf noode toe, maar Trientje loog stoutweg, dat ze naar heur huis gingen. Ze gingen werkelik langs daar en draaiden de hoek om, doch liepen 't huis voorbij. Ze spraken weinig, Berta had een woelende kop en Trientje was ziek, liet het hoofd hangen. Bachten de huizen was de zon weggezonken en de verten werden donkere kolken. De lucht was vol gouden weerschijnen en klokkenklank, de beiaard tokkelde 'n regen van noten over de slapengaande stede wier torens, spitsen en tinnen, baadden in 't uitstervende goud van de kimme.

Aan de kom vonden ze hem, ze gingen langzaam de kruispoortveste op. Gezapig werd de deemster dichter. 't Water was als 'n vliet van goud, met 'n bleek, blauwendig waas erover waarop blinkende blâren dreven en gele waterbloemen die traagjes hun kelken sloten of verwelkt nog rezen met 'n rotte kop, en blaartjes dreven rond op 't rimpelloos nat.

Aan de kruispoort nam Trientje afscheid, ze wilde dansen, heur oogen blonken koortsig onder de dichte haarwrong die over 't voorhoofd hing en die valsch was. Ze had zich opgetooid met heur beste kleeren. Ze zouden elkaar weervinden op de vischmarkt. Seppen en Berta drongen 't geboomte in, 't was geheel donker geworden. Langs alle kanten omringde hen 't zwartklompende struikgewas. Seppen had z'n arm om heur lenden

[pagina 180]
[p. 180]

geslagen en ze torten lijze voort, de blaren ruischten en kraakten onder hun voeten. Verder zetten ze zich neer op 'n bank en nu was de wereld weg, verzonken, verre. Er bestond niets meer dan z'n zwijgende druk, dan z'n armen waarin ze verging. Ze voelde zich vernietigen in z'n kus, baden in 'n overweldigende wellust. Het was zoo vreemd, zoo zalig, aan moeder dacht ze niet meer, aan niets meer, aan niemand, steeds zonk ze dieper weg, steeds drukten ze elkaar vaster. Zijn smachtende oogen, vol vage weerschijnen blikten in de heure, hiepnotizeerden heur, terwijl hij vol passie heur naam zuchtte, die uitstierf in 'n heftige druk op heur lippen.

En steeds werd machtiger dat overweldigend, vreemd gevoel, steeds dichter, overspannen tot 'n smertelike gewaarwording, tot 'n vage onrust, 'n geheele overgaaf aan iets dat opkwam, dat het opperste was.

Toen ritselden plots de blaren en verschrikt zetten ze zich recht. Gearmd stapten twee vrijers voorbij over 't zuchtend boomenloof, verdwenen bachten de struiken.

'n Wijle zaten ze sprakeloos, nog dronken. Toen begon hij te klappen, herinneringen op-te-halen. Hij vroeg heur of ze 't nog wist dat ze hem zoo gevlucht had, en of ze nog wist dat hij vast gezegd had dat hij om heur kwam.

- Je zie wel, 'k heb m'n woord gehouden!

- Ja, ze wist het. Maar dadelik verzette ze zich tegen z'n overmoed. Och! 't was omdat ze

[pagina 181]
[p. 181]

wel gewild had! Wat zou hij gedaan hebben zonder heur? Hij trok zoo'n ellendig gezicht als hij bij heur kwam; ze had uit medelijden toegegeven!

De vervoering was verbroken, nu verzette ze zich tegen die in bezit neming, trots bood ze weerstand. 'n Heele tijd zaten ze aldus te twisten, zacht evenwel, zonder hooge woorden, elkaar sarrend zonder eigenlike kwaadheid, uit overmoed. Ze stonden op en gingen heen, er was 'n verkoeling ontstaan, 'n wijle spraken ze niet. Nog ontmoetten ze geliefden, toen begon het uur te slaan en de beiaard te babbelen. Berta verschoot: zoo laat reeds! de veete werd vergeten, zonder overgang werden ze geliefden, spraken over een en ander. Ze vroeg dat hij 't aan moeder zou vragen en hij beloofde 't vast. Daarop werd hij weer zeer vurig, omarmde heur opnieuw hartstochtelik. Toen gingen ze heen om Trientje op te zoeken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken