Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nazomer (1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nazomer
Afbeelding van NazomerToon afbeelding van titelpagina van Nazomer

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nazomer

(1907)–Gustaaf Vermeersch–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XI.

Zodra buiten het huis van de stasieoverste getreden kregen de dingen in Stiena's ogen een heel andere vorm. Het was alsof haar daar altijd een roes vastgreep die steeds dichter werd en zo dicht geworden was als hij nu was, ze leefde er als in een droom. Steeds had zich het geluk stil en onbewust binnen in haar gelegd en ze voelde er de heilzame invloed van zonder zich om iets te bekommeren. Ze wist zich alleen rekenschap te geven dat zijn gezelschap haar biezonder aangenaam was, maar trachtte de reden daarvan niet te doorgronden.

Doch vandaag was ze te gelukkig geweest, had ze iets gevoeld dat ze nog nooit gevoeld had. Dat geluk zelf boezemde haar geen angst in om zijn grootheid, doch toen ze buiten kwam was het even of haar hart stille stond

[pagina 127]
[p. 127]

door een plotse schok. Ze voelde vroeging over iets dat zo niet onmiddelik in haar bewustzijn drong, maar dat als de weergalm was van iets dat ze vroeger reeds gevoeld had. O! ja, daar wist ze 't: haar zuster, die nu zo alleen en verlaten leefde terwijl zij thuis uitliep en geluk, misschien verboden geluk, genoot.

Ja, ze had daar reeds iets van gevoeld toen ze na de noen, en ook de vorige dagen, het huis verliet. Het was of zei haar een stem: blijf hier! En het gesmaakte geluk leek haar nu een misdaad.

Het werd tijd dat ze er ernstig aan dacht. Vaag reeds was ze dageliks bekommerd en mijmerde over haar zuster zonder er wijs uit te worden.

Had ze berouw over al het leed dat ze haar berokkend had en wachtte ze naar een woord van Stiena om aan dat gevoel uiting te geven? of koesterde ze integendeel een koppige haat?

O ja! ze had te lang gewacht alvorens er ernstig over na-te-denken, te veel tijd was er verlopen waarin ze in een stadige dommeling verkeerd had. Was het een straf van de hemel? Ze moest het zich zelf wel bekennen: Ze

[pagina 128]
[p. 128]

vroeg alleen naar hem, dacht alleen aan hem, zinde alleen op alles na wat hij deed ieder ogenblik van de dag en zelfs van de nacht. Ze had er alles voor vergeten en de werkelike dingen beroerden maar even als schichten rap haar brein. Dat was zekerlik een misdaad in de ogen van God, ze had zich door hem laten betoveren en hij was een man. Ze had er niet eens naar gevraagd of het Hem behaagde en wat daarvan zou voortkomen. Het was als een geluk geweest zonder einde en zonder uitkomst dat maar alleen bestond voor het genot van het ogenblik en aan morgen niet liet denken.

Doch nu was wel het hoogste gekomen en ze begreep niet dat dit alleen oorzaak was dat haar geest geen wanklanken kon lijden in dat hoogste, dat zij rondom zich liefhebbende wezens moest hebben nu, een wereld van gelukkigen. En dat ze niemand had, zelfs niet haar eigen zuster die koppig en vol haat was. En dit drukte haar, zelfs toen ze ver weg was en aan haar zuster niet dacht, het drukte haar, meest onbewust als een vroeging die opkwam en waarvan ze de oorzaak niet ried.

Maar nu zou ze haar zuster eens aanspreken.

[pagina 129]
[p. 129]

Ze stapte zó in gedachten voort dat ze Marie niet zag die op haar afkwam. Marie riep haar eventjes en Stiena was wel gedwongen bij de moei binnen te trekken.

- Kom je van de stasie? vroeg Marie.

- Ja, antwoordde Stiena, en daar was een inwendige stem die haar zei: je doet daar kwaad! haar hart begon heftig te kloppen en ze bezag Marie met angst in de blikken.

- Is meneer Van Riebeeck al weg? vroeg de andere verder.

- Neen, hij was daar nog! antwoordde Stiena gejaagd.

A! 't is goed! Ik dacht dat hij me vergeten had! Hij heeft me 'n potje reseda beloofd, van avend.

Nu voelde Stiena haar hart stille staan alsof ze ging sterven en ze kon geen woord uitbrengen. Het was een plotse, hevige smart.

- Zij maar gerust, zei de moei, hij zal 't niet vergeten!

- Neen, dat peins ik ook niet, antwoordde nu Stiena, hij vergeet niet licht wat!

- Hij gaat daar dikwels in de stasie? vroeg Marie.

- Ba, toch zoveel niet! 's uchtends als hij

[pagina 130]
[p. 130]

van zijn dienst komt, blijft hij gewoonlik nog 'n beetje klappen.

- En zie je daar dikwels Anna van de beenhouwers? ze zeggen dat hij met haar trouwt? Hij heeft Zondag met haar zitten te klappen in de hof van 't gasthof!

- Ik zie ze daar maar zelden. Natuurlik als ze vlees moet brengen, anders niet.

- En klappen ze dan tegare? zie je dat er iets is tussen hen?

- Klappen tegare ja, maar of er iets is tussen hen, weet ik niet.

- Zie je, tante, dat 't waar is! zei Marie opgewonden, die valse heks zei dat er niets van was.

- Ja, ja, antwoordde tante, wat wil je daaraan doen, kind? die mannen hebben maar ogen voor reepstaarten die gestadig op straat lopen. En de beenhouwersdochter kan haar mooi opzetten. Haar ouders winnen honderd ten honderd met de mensen benen voor vlees te verkopen!

Ze trok haar schouders op.

- Ja, ja, de mannen! daar is niets dommer, een lintje en een strekje kan hen verleiden!

Marie liep opgewonden naar de deur en keek in de richting van de stasie.

[pagina 131]
[p. 131]

- Ik heb zo 'n goeste om eens te gaan wandelen! ga je niet mee zo eens tot aan de stasie? vroeg ze aan Stiena.

- Neen, ik moet naar huis, zei Stiena.

- Zegt hij je nooit iets? vroeg Marie weer, heeft hij je niet gezegd dat hij mij 'n potje reseda beloofd heeft? Spreekt hij nooit van trouwen?

Stiena verstond haar bijna niet, zo gejaagd sprak ze.

- Ik heb hem nog nóoit over trouwen horen spreken.

- En plagen ze hem ook niet daarover bij de sjef?

- Neen!

Marie keek weer met een haastige hoofdbeweging de straat op. Daar naderde in de verte een schaduw.

- Ik geloof dat hij daar is, zei ze.

En haastig trok ze vóor de spiegel, duwde met haar handen over 't haar en stak in de dots een speld met blinkende stenen die even boven haar voorhoofd schitterden. Daarop nam ze een veelkleurige borstdoek, wierp hem over haar schouders en keek toen nog eens in de spiegel. Vervolgens ging ze terug in 't deurgat staan.

[pagina 132]
[p. 132]

Stiena stond als verpletterd en had geen tijd tot denken. De andere snabbelde:

- Tante, wil je glazen gereed zetten? Ik zal vragen dat hij binnen komt! Maar ik moet nog altijd aan madam Bollekens een model laten zien van een sprei - zei ze nu tot Stiena - ik zal daar morgen eens mee gaan. Dat is wel 'n verstandige vent, die meneer Van Riebeeck, ik heb lang met hem zitten klappen, gisteren, als ik om de melk ging. En hij is nog niet te oud om te trouwen. Hij begint grijs te worden en lelik, maar hij heeft 'n schone plaats, hee? en als hij dood is wordt de vrouw gepensioeneerd.

- Ja, zei moei, daar zijn er veel die aan zo'n vent zouden willen geraken. Maar hij is te veel met zijn toverboeken bezig en wie zou er die vuiligheid in huis nemen? 't Ware God verzoeken!

De stappen naderden en Marie werd steeds ongeduldiger.

- Je zie wel dat de beenhouwersdochter daar niet naar vraagt, zei ze zacht, op fluitende toon, zo'n ouwe daar kun je mee doen wat je wil als je 't vuur erin krijgt! En dan staat hij waar de bessem staat en al die mooie boekjes gaan de stoof in. Ik zou

[pagina 133]
[p. 133]

hem wel anders leren dansen, wacht maar!

De gedaante trok voorbij, het was nog Van Riebeeck niet. Maar Marie kon 't niet meer herden en moest de straat op, ze kon haar voeten niet meer tegenhouden.

- Tante, ik ga om een haring!

- Ja, jong!

Moei keek haar achterna. Als ze ver genoeg was, zette ze haar handen in haar heupen; de mutselinten en de kanten kraag trilden met kracht.

- Maar zeg nu 'n keer, zei ze, haar lippen samenknijpend zodat de rimpels nog dieper werden, wat zou een man van jaren daarmee zijn met zo'n straatloopster? Maar haar handen staan verkeerd voor alles! ze kan niets, niets, als achter zijn rug lopen voor dat pensioen als hij dood is! Maar ik geloof dat Van Riebeeck verstandiger is als dat. Zo 'n mens van jaren, lijk ik, dàt zou hij moeten hebben, we zouden gelukkig leven, we leggen ons fortuintjes tegare, ik heb 'n beetje, hij heeft 'n beetje; we moeten ons niet te kort doen. Ik zorg voor hem en hij doet wat hij wil, zelfs met zijn toverboeken, want hij doet toch niemand kwaad. Ja, dat zou hij moeten hebben, zo 'n vrouw lijk ik, die alles

[pagina 134]
[p. 134]

kan. Maar zo 'n reepstaart, die hem bovendien achter de rug nog zou bedriegen, dat zie je van hier! Wat zeg je gij ervan, Stiena?

- Ja, ja, je hebt gelijk, antwoordde de andere toonloos.

En ze miek dat ze wegkwam.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken