Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het avontuur van den Geest (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het avontuur van den Geest
Afbeelding van Het avontuur van den GeestToon afbeelding van titelpagina van Het avontuur van den Geest

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.80 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
non-fictie/filosofie-ethiek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het avontuur van den Geest

(1947)–Matthijs Vermeulen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

De plaats van den mens in dat avontuur


Vorige Volgende
[pagina 6]
[p. 6]

2

Ik ben die baan gegaan van geluid naar stilte, van beweging naar rust, ik ga haar weer, ik wil weten waarom, ik wil mijzelf denken, mijn eigen gedachte worden, en kijk terug vanwaar ik kom.

Weinige jaren geleden ben ik een microbe geweest, vervaardigd door het organisme van mijn vader, en huisde bij hem naast millioenen andere microben, menigvuldig als de zaden die van zomer tot herfst dwarrelen, stuiven, ritselen in een woud. Ik ben een microbe geweest, niet groter dan de ontelbare andere microben, welke overal onzichtbaar zwemmen of zwerven vanaf de eerste die werd in het eerste vruchtbaar oer-schuim. Wanneer men de microbe welke ik was, beziet met het oog van een electronischen microscoop, dat mij twee en twintig duizend maal vergroot, ontwaart men reeds of ik man zal zijn of vrouw. Mijn bewegingen, mijn rhythme, mijn mimiek, mijn gekrinkel vertolken een zeker streven, een drang, een wens, een wil. Die drang, wens en wil, dat streven, zijn nog niet verstaanbaar. Evenmin als ik de bedoelingen begrijp van het minuscule beestje, niet groter dan de punt eener speld, niet groter dan een stofdeeltje zwevend in een zonnestraal, dat op pootjes welke ik niet zien kan, maar gissen moet, voortkruipt over mijn papier, tusschen de letters die ik schrijf. Het is waarschijnlijk op zoek, op jacht naar voedsel. Wanneer het den omvang had ener kat, en wanneer zijn jachtterrein onder mijn ogen uitdijde in dezelfde verhouding, zou zijn bedrijvig gescharrel onmiddellijk verklaarbaar voor mij worden. Ik behoef het echter niet te begrijpen in zijn vermoedelijke listen om uit zijn loopkoers een overleg, een intelligentie te raden. Want

[pagina 7]
[p. 7]

het leeft, ondanks zijn broze nietigheid. Onder den gezichtshoek van voedsel-verschaffing beschouwd, is het even intelligent als ik, misschien intelligenter dan ik. Het leert mij dat de intelligentie niet afhankelijk is van volume. Dit minuscule diertje bezit evenveel intelligentie als een paard, een walvis, een mammoeth en de reusachtigste der sauriërs, voor welke onze straten te smal zouden zijn om er te wandelen. Wanneer men de microbe die ik was honderdduizend maal kan vergroten, zal men zonder twijfel niet alleen bespeuren dat ik man of vrouw ben, doch er de onmiskenbare karakteristieken gewaarworden ener intelligente persoon.

Als microscopisch wezen, dat reeds geheel ikzelf is, gelijk de kastanje, de eikel, die ik opraap in het bos, de boom reeds zijn, als een beginsel en volheid van verlangen en keuze, ben ik overgeplant, verhuisd naar den schoot mijner moeder. Volgens hetgeen de biologen leren, vond ik er mijn weg, brak ik daar binnen, dank zij mijn ijver, mijn voortvarendheid, mijn geweld. Deze drift van mij kan natuurlijk slechts gemeten worden aan de drift der millioenen andere minuscule wezens, die tegelijk met mij hun reis ondernamen naar het mogelijke. Maar in dezen wedloop om een doel dat wij kenden, was het volgens de biologie mijn drift, mijn verlangen, mijn keuze, mijn inzicht welke den prijs veroverden. Ik had dus reeds zeggingsschap in mijn aanvang, ik had reeds beschikkingsrecht, ik had reeds vrijheid, al herinner ik mij die niet, wijl ik toen het instrument ontbeerde om mij te herinneren. Daar ik ze bezat, dat recht, die vrijheid, dat bestuur, mag ik nu denken dat ik ze verliezen kon. Doch ik mag ook denken dat ik ze behield. Ik mag denken dat ik me, in dien rood-duisteren, bloedwarmen schoot, waar ik mij

[pagina 8]
[p. 8]

vestigde, niet overliet aan het donkere toeval, maar dat ik, steeds bezinnend, steeds gedreven door mijn wens en droom van mijzelf, en steeds kiezend, mij de gestalte vormde welke ik als de mijne wilde, mij de werktuigen verschafte die ik begeren moest om mij te verwezenlijken gelijk ik was, gelijk mijn zelf mij zich verbeeldde en dacht. Zoals ik mij heden nog regeren, nog dwingen kan in elke richting van het bereikbare, en zelfs van het onbereikbare, zo mag ik met reden vermoeden, dat ik mij in de gonzende onrust van dien moederlijken schoot, tot aan de limiet van het voor mij bereikbare, mijn ingewanden ordende, zo goed ik kon, en genesteld in deze geheimzinnige chemische fabriek, wonend in deze lillende krocht, waaruit eertijds de toekomst gelezen werd, mijn eigen vezelen, zenuwen, spieren en beenderen bewerkstelligde, mijn eigen zintuigen, mijn eigen hersens tot de laatste harer kronkels, al de hulpmiddelen voor mijn sluimerende maar reeds aanwezige vermogens.

Toen ik mij met ontzaglijke moeiten had losgeworsteld uit den moederlijken schoot, kwam ik in de wereld zonder enig geheugen of kennis van deze aarde. Ik was even ongerept als de wassen plaat, de stalen draad, de blanke film, waarop nog geen enkel teken geschreven werd dat een storing verraadt der stilte. De biologie zegt dit, maar ik weet het ook door eigen bevinding. Ik bestond uit twee elementen toen ik het hol mijner moeder verliet: mijn inwendig Ik, dat willens het leven veroverd had; en mijn uitwendige gestalte welke door dat Ik over de aarde geleid zou worden, door welke dat Ik zich zou zien geleiden over de aarde. Zoals ik eerst in mijn vader gehuisd had, daarna in mijn moeder, zoo huisde ik voortaan in mezelf. Aanvankelijk kon ik dat niet weten, want mijn lichaam,

[pagina 9]
[p. 9]

het toestel dat ik mij vervaardigde om de dingen te ervaren, te beseffen, was onvoltooid en slechts weinig geschikter voor mijn doel dan de microbe welke ik geweest was. Ik lag daar machteloos in mijn windselen, in mijn wieg, en al bezat ik de middelen om mij te uiten door een bijna onnaspeurbare plooiing mijner lippen, door een zekere modulatie der geluiden die ik uitstiet, door een zekere glanzing mijner ogen, deze vroegste manifestaties van het eigenlijke wezen dat mijn lichaam bewoonde, geschiedden met een ontoereikend instrument, en ik zelve kon ze toen niet kennen, omdat het werktuig mijner kennis nog onvolgroeid, ongeoefend en haast onbruikbaar daar waakte of sliep in zijn windselen en in zijn wieg. Maar mijn diepe Ik was aanwezig in dat broze, onbekwame lijfje en toonde zijn tegenwoordigheid zodra mijn lichaam zich niet enkel herinnerde (want dat moest het doen vanaf zijn begin), doch zodra het vermocht zich zijn herinnering te herinneren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken