Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 1 (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 1
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.24 MB)

XML (1.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 1

(1952)–August Vermeylen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 567]
[p. 567]

[Aantekeningen]

Aantekeningen bij De Wandelende JoodGa naar voetnoot*

De Wandelende Jood, waarvan het plan ontworpen werd in 1897, werd geschreven van ± October 1904 tot ± October 1905. Nadat drie hoofdstukken reeds gepubliceerd waren in het tijdschrift Vlaanderen (De Wandelende Jood. Eerste Hoofdstuk van een romantisch Verhaal, Vlaanderen, 2e Jrg. (1904), blz. 537-556; Op Weg naar de Hel, 3e Jrg. (1905), blz. 385-403; Op Weg naar den Hemel, 3e Jrg. (1905), blz. 433-438; blz. 481-491), werd het werk in zijn geheel voor het eerst uitgegeven in 1906 door C.A.J. van Dishoeck te Bussum. Door denzelfden uitgever werden ook de 2e (1912), evenals de 3e (1918), de 4e (1923) en de 5e druk (1927) bezorgd. De 6e uitgave zag het licht in 1933 als eerste nummer van de Feniks-reeks (Mechelen, Het Kompas). De 7e uitgave maakt deel uit van den bundel Proza van Aug. Vermeylen, bezorgd door Prof. Dr F. de Backer (Bibliotheek der Nederlandse Letteren, Brussel, N.V. Standaard-Boekhandel, 1941). Deze laatste onder toezicht van den schrijver uitgekomen tekst wordt hier afgedrukt. Het is bekend dat Vermeylen iedere nieuwe uitgave van De Wandelende Jood zorgvuldig herzag; na collationnering bleken echter de door hem aangebrachte wijzigingen alles samen genomen zo weinig talrijk en van zo weinig ingrijpenden aard, dat hier kon volstaan worden met het opgeven van de afwijkingen tussen de 1e uitgave (1906) en de ‘Fassung letzter Hand’ (1941). Er zij op gewezen dat wijzigingen betreffende de interpunctie onder deze varianten niet vermeld worden. Met het cijfertje 1 wordt de eerste uitgave bedoeld.

blz. 51 r. 6: De zin: die Ahasverus voelde zich niet gelukkig, staat onder den vorm: Die Ahasverus was niet gelukkig. in 1 achter... waar een vlam in stak; daarop volgt in 1: Men verkocht hem geen knollen voor citroenen / r. 7: op den grond, hierop volgt in 1: en
[pagina 568]
[p. 568]
had nooit met een handvol zout achter de mussen gelopen / r. 8: al hield hij weinig van zeggen, 1 hield weinig van zeggen, en liet de mensjes leven / r. 12: In hem was er iets, 1 Maar in hem was er iets... / r. 13: waar hij geen weg mee wist, 1 dat hem geen rust liet / r. 15: zijn slaap, 1 zijnen / r. 17: zijn pekdraad, 1 den / r. 18: pollevijen, 1 pollevieën / r. 18: en zool, 1 of zool / r. 22: zijn schabbernak, 1 zijnen.
blz. 52 r. 7: vechtend, 1 strijdend / r. 14: zijn staart, 1 zijnen / r. 25: de ander na, 1 andere.
blz. 53 r. 3: zijn lach, 1 zijnen / r. 7: klabbetterden, 1 klabetterden / r. 16: alle mogelijk gedoe, 1 mogelijke / r. 20: de leeuwerik, 1 leeuwerk / r. 24: geen smaak, 1 genen / r. 29: op: en hield zich stijf. volgt in 1: Men had hem een fellen spijker in den stuit moeten steken om hem nog mals te krijgen! / r. 29: Want dat wil ik u maar zeggen:, 1 Want kameraden, dat... / r. 31: flauwerik, 1 flauwekul / r. 31: maar een knoestige kerel uit één stuk, 1 maar een loeder uit één stuk, waar nergens aan gelijmd was.
blz. 54 r. 1: met een pezig paar werkhanden, 1 een knoestige kerel met een pezig paar werkhanden / r. 2: waar aan te pakken was, hierop volgt in 1: Kunt ge er mee om? Vooruit dan, we verstaan elkaar! / r. 4: het was een harde tijd, 1 dat het een harde tijd was / r. 11: 's Zondags, 1 's Zondaags / r. 12: hun wijk, 1 hunne.
blz. 55 r. 11: 't Was tegen den avond, 1 rond den avond / r. 13: plekjes, 1 erfjes / r. 14: werkten, 1 werken.
blz. 56 r. 7: zoals hij 't gewild hadde, 1 had / r. 25: aan al zijn twijfel, 1 zijnen / r. 27: opgekoterd, 1 opgekeuterd.
blz. 57 r. 16: en daar iets aan 't kraaien ging, 1 en er daar... / r. 20: rondom hem, 1 om hem / r. 21: lomperiken, 1 lomperikken.
blz. 58 r. 2: wanneer hij zijn blik liet varen, 1 waren.
blz. 59 r. 2: en hem zelfs geen nagel laten, 1... laten zou / r. 5: tegen den wand te kwakken, 1 te knotsen / r. 5: Maar er was iets stuk in hem, 1 maar 't was of er iets in hem geknakt was / r. 8: de vuist, 1 die vuist / r. 23: Hij kon toch zo niet heentrekken, 1 ... zo toch / r. 27: op zijn strozak, 1 zijnen.
blz. 60 r. 13: staartster, 1 staartstar / r. 23: schokten, 1 schok-beefden / r. 26: de sterren, 1 starren.
blz. 61 r. 6: naar hem toe, 1 naar hem / r. 7: zijn klauwen, 1 zijn
[pagina 569]
[p. 569]
kromme klauwen / r. 20: door een onstuimigen stroom, 1 geweldigen stroom / r. 23: dat bloed steeg in hem op, 1 steeg in hem.
blz. 62 r. 11: in woesten triomf, 1 in onstuimigen triomf.
blz. 63 r. 17: niet naar beneden zouden smijten, 1 zouden kegelen.
blz. 64 r. 18: En de anderen? 1 andere / r. 28: Hij had een droom, een droom, 1 enen droom, enen droom.
blz. 66 r. 4: als in een doodstrijd, 1 doodsstrijd / r. 6: zijn strot, 1 zijnen / r. 22: zijn schuld, 1 zijne.
blz. 67 r. 1: al die slimmeriken, 1 slimmerikken / r. 11: Hoelang Ahasverus zo rondzwierf, 1 ... zo gelopen had / r. 11: hij hadde 't niet kunnen zeggen, 1 had / r. 27: de farizeën, 1 farizeërs.
blz. 68 r. 2: zijn gloeikop recht op zip buik, 1 zijnen gloeikop recht op zijnen buik.
blz. 69 r. 13: ge ziet het wel, 1 ge ziet wel / r. 19: met hun mond vol tanden, 1 ... vol tanden, en dorsten noch ba noch boe meer zeggen.
blz. 70 r. 14: dat zich te pletter wrong, 1 dat zichzelf aan 't verpletteren was.
blz. 71 r. 19: om er zich van af te maken, 1 om er zich ineens...
blz. 72 r. 1: ronkelrooier, 1 rinkelrooier.
blz. 73 r. 8: Hij heeft me mijn ogen weergegeven, 1 Heeft hij me...
blz. 74 r. 4: standaarden, 1 standaards / r. 7: moren en zwarten, 1 zwartvegers / r. 11: stoelenzetters, 1 stoelzetters.
blz. 76 r. 9: geen weg, 1 genen.
blz. 80 r. 24: het diepst van zijn geweten, 1 het diepste / r. 26: zijn ziel, 1 zijne.
blz. 82 r. 16: in hun glimlach, 1 hunnen.
blz. 83 r. 3: geuzenlambiek, 1 geuzenlambik / r. 7: in de bil, 1 den / r. 23: in hun buik, 1 hunnen / r. 24: vette zuiplappen, 1 zuipzakken.
blz. 84 r. 24: een eeuwigheid, 1 ene.
blz. 85 r. 30: ene vrouw, 1 een.
blz. 86 r. 24: door zijn wil gedreven, 1 zijnen.
blz. 87 r. 27: zijn geest, 1 zijnen
blz. 88 r. 27: om zijn geest, 1 zijnen / r. 28: enkele uurtjes, 1 enige.
blz. 89 r. 4: van de pip gestorven was, 1 aan de mazelkes... / r. 13: kaveetje, 1 kavitje / r. 15: weer het leven in zich voelde, 1 in hem / r. 22: 't Was tegen den avond, 1 rond den avond / r. 30: naar hun stal, 1 hunnen.
[pagina 570]
[p. 570]
blz. 90 r. 5: die zijn wil overtrokken had, 1 zijnen / r. 9: van zijn geest, 1 zijnen / r. 18: vóór ik hem zag, 1 bezag.
blz. 91 r. 30: een droom, 1 enen.
blz. 92 r. 7: onder hun loop, 1 hunnen / r. 18: in het ondiepe water, 1 in 't... / r. 19: waar geen zin aan vast te knopen was, 1 waar geen zin aan te knopen was.
blz. 93 r. 5: scheen de meermin hem weer te vergeten, 1 scheen de marminne hem weer vergeten / r. 19: En Ahasverus stond daar met lege handen, 1 ... stond daar als een onbegrepen genie / r. 25: meerminnen, 1 marminnen / r. 28: luierikend, 1 luierikkend.
blz. 94 r. 4: haar ogen, 1 hare / r. 9: Al wilt ge 't niet weten, 1 Al wilt gij... / r. 28: Ik laat mij zwieren, 1 Ik laat er mij...
blz. 95 r. 13: ik neem alle dingen in mij op, 1 ...in mij.
blz. 99 r. 9: soms dooreengemengd, 1 soms verward / r. 18: 't bloed spoot, 1 sproot.
blz. 100 r. 3: voelde den waanzin in zich stijgen, 1 in hem.
blz. 101 r. 23: verschroeide, 1 verschremde.
blz. 104 r. 17: Soms vroeg Ahasverus om drinken, 1 ...vroeg Ahasverus te drinken / r. 24: Maar tegen den avond, 1 rond den avond.
blz. 107 r. 4: hoe meer, 1 zo meer / r. 6: onuitstaanbaar zacht, 1 zo onuitstaanbaar... / r. 9: een onbewegelijke klaarte, 1 onbeweeglijke / r. 10: in zich zelf, 1 in hemzelf.
blz. 110 r. 9: doordat men niet zag, 1 omdat...
blz. 111 r. 7: in een zilveren mist, 1 zilverigen / r. 9: in zich, 1 in hem / r. 19: in zijn hoek, 1 zijnen.
blz. 112 r. 23: in hun ziel, 1 hunne.
blz. 113 r. 7: in zich zelf, 1 in hemzelf.
blz. 114 r. 24: de onbewegelijke zon, 1 onbeweeglijke.
blz. 115 r. 20: vroeg hij om wat eten, 1 wat te eten.
blz. 116 r. 7: in hun blik, 1 hunnen.
blz. 117 r. 1: een schone droom, 1 schonen.
blz. 118 r. 5: door tranen versleten, 1 door de tranen... / r. 18: hoorde hij thans een andere melodie, 1 hoorde hij thans andere...
blz. 119 r. 8: het open laar, 1 de open rode.
blz. 120 r. 28: koren, 1 choren.
blz. 121 r. 15: die in zijn hart opgesloten was gebleven, daarop volgt in 1: als een geween dat er niet uit kon breken.
[pagina 571]
[p. 571]
blz. 122 r. 4: hoog getij, 1 hoogtij / r. 10: er kwamen er altijd, altijd bij, in 1 wordt ‘altijd’ niet herhaald.
blz. 123 r. 6: geen sterren, 1 starren / r. 13: sijpsapte, 1 zijpsapte / r. 15: als een springvloed, 1 als een hoogtij / r. 16: losbrekende lucht, 1 ravelende lucht / r. 20: als een machtige zucht, daarop volgt in 1: uit te nauwe borst.
blz. 124 r. 2: de struis-gewortelde bomen, 1 machtig-gewortelde.../ r. 4: de wereldadem, 1 wereldasem.
blz. 125 r. 10: wasem, 1 wasems / r. 23: dat haar schoonheid hem trof lijk..., 1 dat haar schoonheid hem bijna trof.../ r. 29: voelde hij zich een overwinnaar, 1 voelde hij zich als een...
blz. 127 r. 5: bijna, 1 bijkans / r. 8: Pier, 1 Piet.
blz. 129 r. 31: meehelpen, 1 meespelen.
blz. 130 r. 4: versleten alleen hun blote voetzool, 1 liepen op hun blote vorketten.
blz. 131 r. 4: slaapkotten, 1 slaapkoten.
blz. 133 r. 15: onvervaarde ogen, 1 onverveerde.
blz. 135 r. 13: er niet meer toe behoorden, 1 niet meer tot dat lichaam behoorden / r. 18: wat aan te vangen, 1 wat aanvangen / r. 26: daghuur-dieven, 1 daguur-dieven.
blz. 136 r. 13: hervat, 1 hernomen / r. 20: hun honger, 1 hunnen.
blz. 138 r. 8: van uit zijn hoek, 1zijnen / r. 12: in zijn blik, 1 zijnen.
blz. 139 r. 9: tegen hem aan had willen drukken, 1 tegen hem had...
blz. 140 r. 1: haar jongen mond, 1 haren / r. 14: een schone, onbegrijpelijke droom, 1 één... / r. 22: riep hij plots, 1 riep er een.
blz. 141 r. 13: keek naar Lene, 1 zag naar Lene / r. 19: dat, strijdvaardig vooruitkijkend, 1 dat, strijdvaardig, zijn mane schudt en vooruitkijkend...
blz. 142 r. 18: Ik houd u vast!, 1 Ik houd u! / r. 27-30: 's Anderendaags... klopte in alle harten, deze passage komt in 1 nog niet voor / r. 31: En in den nacht vluchtte Ahasverus met Lene, 1 Dien nacht nog vluchtten ze samen.
blz. 143 r. 2.: in zijn arm, 1 zijnen / r. 9: het waren al stemmen, 1 het waren alles... / r. 19: werd, 1 wierd.
blz. 144 r. 11: kan gelukkiglijk niemand vertellen, 1 kan ... geen enkele slimmerik...
[pagina 572]
[p. 572]

Tekstverklarende Aantekeningen

blz. 51 r. 18: pollevijen (Zuidn.), hak van een schoen / r. 22: schabbernak (gewestelijk), hier = huid.
blz. 52 r. 4: dutskens (gewestelijk en Zuidn.), hier = arme, beklagenswaardige wezens / r. 19: nekker, naast nikker = duivel.
blz. 53 r. 7: klatbbetterden (Zuidn.), klab(b)etteren = lawaai maken, luid babbelen, snateren / r. 9: sjoefelen en duivelen en doen, druk in de weer zijn / r. 25: ijlgelopen, zonder levenslust.
blz. 54 r. 2: een klaargesnoten kop, een helder verstand / r. 10: kokkerulde (Zuidn.), kokkerullen = heimelijk met elkaar overleg plegen / r. 18: gegronsd (Zuidn.), gronsen of gronzen = knorren, mopperen.
blz. 55 r. 1: viezevazen, malle praatjes / r. 7: met hood en poot, bij het hoofd en de benen, ‘vierkant’ / r. 13: lochtingen (Zuidn.), lochting = tuin / r. 15: dompelaars (Zuidn.), stakkers, sukkelaars.
blz. 56 r. 24: knuffelde (gewestelijk), knuffelen = duwen en drukken / r. 27: opgekoterd (Zuidn.), opkoteren = oppoken, aanvuren.
blz. 57 r. 8: pezeweven (Zuidn.), zich met nietigheden bezighouden of er over kibbelen / r. 22: zonnekloppers (Zuidn.), iemand die niets doet dan in de zon liggen, luiaard.
blz. 58 r. 31: boeba (kindertaal), norse, grimmige kerel.
blz. 60 r. 11: starrentroppels (Zuidn.), troppel = troep, menigte, tros / r. 30: fijfelfluitje, waarnaast fijfer-, (Zuidn., ontleend aan Frans fifre), dwarsfluitje.
blz. 61 r. 12: stekje (Zuidn.), lucifer / r. 26: glariënd (Zuidn. en litt. taal), met wijdgeopende ogen verwilderd of dromerig staren.
blz. 63 r. 9: wallebakken (Zuidn.), zwierbollen / r. 15: pagadoris (Zuidn.), hier = deugniet, rekel / r. 21: verschommeling, deining.
blz. 65 r. 5: pertizanen, pertizaan = soort van hellebaard, lans of spies, met een tweesnijdende bijl onder de spits.
blz. 66 r. 14: dokkeren (Zuidn. en litt. taal), geluid dat het stoten van de wielen van een wagen op de straatstenen maakt.
blz. 67 r. 10: bol van Judas (Zuidn.), hoofd van J. / r. 10: rat of
[pagina 573]
[p. 573]
rats (Zuidn.), helemaal, radicaal / r. 19: permintelijk of parmantelijk (Zuidn.), duidelijk, op een wijze die geen twijfel overlaat / r. 28: blèteren, frequentatief van bleten (Zuidn.), schreien, huilen.
blz. 69 r. 24: verhakkeld (verouderd, Zuidn.), verscheurd, aan flarden.
blz. 70 r. 4: stommelings (Zuidn.), zonder te spreken, stiekem / r. 16: zwanzerij (Brussels dialect), grappenmakerij / r. 22: awoe! (Zuidn.), kreet om iemand uit te jouwen / r. 30: uit den haak (Zuidn.), van zijn stuk, beteuterd.
blz. 71 r. 30: brak, ondeugende kerel.
blz. 72 r. 1: ronkelrooier of rinkelrooier, lichtmis.
blz. 73 r. 4: gabberden (verouderd, gewestelijk), gabberen = babbelen, wauwelen, beuzelpraat uitslaan / r. 19: neuzelde (Zuidn.), neuzelen = onverstaanbaar - eigenlijk door den neus - mompelen / r 22: keteltrom, pauk / r. 23: getroppeld (Zuidn.), in troepjes verzameld.
blz. 74 r. 16: dompers, hier = bevorderaars van domheid en bijgeloof / r. 16: japneuzen (Zuidn.), spotnaam voor de clericalen.
blz. 75 r. 3: grezen (Zuidn.), grijzen = schreien, huilen / r. 25: zijn wezen, hier = gelaat / r. 31: de enigheid van zijn hart (Zuidn.), de eenzaamheid, het alleen zijn.
blz. 79 r. 10: smoren (Zuidn.), roken / r. 18: avond-enigheid (Zuidn.), eenzaamheid.
blz. 81 r. 4: draaienissen (Zuidn.), duizelingen.
blz. 82 r. 8: dumstering of deemstering (Zuidn.), schemering / r. 8: meebeugelden, waarschijnlijk ontleend aan het Frans beugler = loeien / r. 27: plakleer (Zuidn.), schijfje leder waaraan een touwtje vastgemaakt is en waarmede de straatbengels straatstenen lostrekken.
blz. 83 r. 4: dobbel Oudenaards, sterk Oudenaards bier / r. 6: schel (Zuidn.), snede / r. 7: viggetjes (Zuidn.), big, jong varken / r. 13: lorejassen (Zuidn.), leeglopers, deugnieten / r. 15: vivanons! naar het Frans vive nous! / r. 16: weeps (gewestelijk), laf, flauw.
blz. 84 r. 11: een rijm op de stem, een antwoord / r. 20: peuterend hoofd, piekerend.
blz. 85 r. 20: gefezel (Zuidn.), fezelen of vezelen = fluisterend spreken.
[pagina 574]
[p. 574]
blz. 86 r. 27: beiers (Zuidn.), kralen van een rozenkrans / r. 28: rotelen (Zuidn.), rammelen / r. 31: wezen, hier = gelaat.
blz. 87 r. 21: dompelaar (Zuidn.), stakker, sul.
blz. 88 r. 17: groeze-vuren, groeze (Zuidn.), het hele boven de aarde groeiende deel van de aardappelplant.
blz. 89 r. 2: zabberaar (Zuidn.), een die kwijlt / r. 3: zeverwenend (Zuidn.), zeveren = 1) kwijlen; 2) hier: zaniken, flauwe praat verkopen / r. 3: zagen (Zuidn.), zaniken / r. 11: lampette (Zuidn.), ontleend aan het Frans lamper = gulzig drinken, zuipen / r. 13: kabberdoes (Zuidn.), gemene kroeg.
blz. 92 r. 1: zonken (Zuidn.), zonk = ondiepe laagte tussen heuvels, laagte of zakking in een veld, weide, enz. / r. 19: harbalorifa, het refrein van een gedicht van hertog Jan I van Brabant.
blz. 93 r. 22: vooizeken (verouderd, Zuidn., uit Frans voix), zangwijs, stem / r. 26: wezen, hier = gelaat.
blz. 100 r. 2: glariën, cf. blz. 61 r. 26.
blz. 103 r. 9: pensen (Zuidn.), pens = varkensworst / r. 9: orenen-poten (Zuidn.), gerecht toebereid met varkensoren en -poten en rozijnen of gedroogde pruimen.
blz. 114 r. 21: wezen, hier = gelaat.
blz. 115 r. 14: verhakkelde baanketsers (Zuidn.), zwervers met gescheurde klederen / r. 24: laplanders (gewestelijk), vagebonden.
blz. 116 r. 31: wezentje, hier = aangezichtje.
blz. 119 r. 8: laar, open plaats in een bos.
blz. 121 r. 24: gedumster of gedeemster (Zuidn.), duisternis.
blz. 123 r. 13: sijpsapte (Zuidn.), sijpen, sijperen.
blz. 124 r. 24: nerse wazigheid, ners (Zuidn.), daarnaast nes en nis = zacht, week, vochtig / r. 31: vei (Zuidn.), zeer vruchtbaar, vet.
blz. 125 r. 6: mote (Zuidn.), uit het Frans motte, hoogte, heuveltje.
blz. 126 r. 20: klabbetterend, cf. blz. 53 r. 7 / r. 22: schuw (Zuidn.), schrikaanjagende kerel / r. 24: verhakkeld, cf. blz. 69 r. 24 / r. 31: schof (Zuidn.), hier = drijvende wolkenmassa.
blz. 127 r. 4: kouters (Zuidn.), bouwland, akkers / r. 6: vette (Zuidn.), meststof / r. 23: gezapig (Zuidn.), zonder haast of geweld, gemoedelijk, bezadigd / r. 25: loebas (Zuidn.), lomperd, boerenkinkel, schurk.
blz. 128 r. 22: tjoeleke (Zuidn.), eigelijk: biggetje; troetelwoord
[pagina 575]
[p. 575]
voor een klein kind / r. 23: kriemend (gewestelijk), kriemen = zonder reden klagen, zeuren, ontevreden zijn / r. 29: vaute of voute (Zuidn.), opkamer boven een gewelf.
blz. 129 r. 6: dutsken, cf. blz. 52 r. 4 / r. 26: op den dompel (Zuidn.), aan de sukkel.
blz. 130 r. 19: meersen (Zuidn.), grasland, weide.
blz. 132 r. 3: wegen beschotten, pleonasme; weeg (verouderd en gewestelijk) houten zijwand, beschot / r. 5: wezen, hier = gelaat / r. 9: enigheid, cf. blz. 75 r. 31 / r. 11: slameur (Zuidn.), beslommering, moeite en zorg, hard en vuil werk.
blz. 133 r. 3: waar... geblust werd, waar de zinnelijke lust bevredigd werd / r. 16: wezen, hier: gelaat.
blz. 134 r. 30: open wezen, hier: open gelaat.
blz. 137 r. 1: pierend, turend, loerend / r. 17: gelijk, hier (Zuidn.): terwijl, te gelijk dat.
blz. 142 r. 6: verstreuvelde kop (Zuidn.), verstreuveld, van haar of veren gezegd, = overeind staand, ruig of verward.
voetnoot*
De aantekeningen bij Deel I van het Verzameld Werk werden verzorgd door Prof. Dr P. de Smaele.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken