Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie (2000)

Informatie terzijde

Titelpagina van Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie
Afbeelding van Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologieToon afbeelding van titelpagina van Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.81 MB)

Scans (25.63 MB)

ebook (9.94 MB)

XML (0.84 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie

(2000)–A. Quak, Paula Vermeyden–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 85]
[p. 85]

Ginnungagap,

de oerruimte vóór het begin van de schepping. In het Noorden komt de term uitsluitend voor in de Snorra-Edda. In zijn scheppingsverhaal (»Ymir) beschrijft Snorri Sturluson twee oerwerelden, Niflheim (»Hel) en Muspelsheim (»Muspell), aan weerszijden van een enorme lege ruimte. Deze lege ruimte, waarin later de aarde zal komen te liggen, heet Ginnungagap. In SnE. i, 4 citeert Snorri een strofe van het eddagedicht Völuspá. Hier wordt de situatie voor de schepping als volgt beschreven:

 
In de oertijd was het
 
dat niets er was,
 
er was zand noch zee
 
noch koele golven;
 
aarde was er nog niet
 
noch hemel erboven,
 
een ‘gapende ruimte’ was er
 
en nergens gras.
 
(gap vas ginnunga, enn gras hvergi)

Waarschijnlijk heeft Snorri de term ‘ginnungagap’ uit dit gedicht overgenomen. Een hierop gelijkende term wordt in de kerkgeschiedenis van Adam van Bremen (Gest. H.E. iv, 39) vermeld, met de toevoeging dat dit een Scandinavisch woord is. Verteld wordt dat de Noorse koning Harald Hardradi (de Harde) naar het einde van de wereld zeilde en daar een diepe afgrond zag. In een toevoeging van later hand wordt over deze ‘immane baratrum abyssi’ (gapende diepte van de afgrond) gezegd: ‘Dit heeft een voorname kartuizer monnik aan de schrijver van deze regels verteld. Deze plek heet in hun taal Ghimmendegop.’

Over de precieze betekenis van ‘ginnungagap’ hebben velen zich het hoofd gebroken. Het tweede deel, ‘gap’, levert geen problemen op; het betekent ‘gapende opening, afgrond’. Voor het eerste deel, ‘ginnungi’ (ginnunga is gen. ev. of mv.) of ‘ginnungr’ zijn allerlei oplossingen gesuggereerd. Men heeft het o.m. in verband gebracht met een Germaanse woordstam *gin-, die ‘een geweldige, uitgestrekte leegte’ zou aanduiden, of met een ie. wortel *ghi- (opensperren). In beide gevallen zou Ginnungagap dan iets als ‘immense afgrond’ betekenen. Anderen brengen het woord in verband met een werkwoord ‘ginna’ (voor de gek houden) en weer anderen interpreteren ‘ginn-’ als ‘magisch geladen’. Ginnungagap zou een oerruimte zijn vol van de magische kracht die het scheppingsproces mogelijk maakte. De jongste suggestie is van Ursula Dronke. Zij meent dat het woord van origine niet Noords, maar Oudhoogduits is: ‘ginunga’ (spleet, gapende opening), een woord dat regelmatig in glossen te vinden is. Het Noorden zou het woord hebben overgenomen, zoals het ook ‘muspell’ ontleend had, waarbij ‘gin-’ › ‘ginn-’ naar analogie van een Noordse woordstam ‘ginn-’. Ginnungagap zou een tautologie zijn, iets als de gapende leegte, de chaos. Volgens Dronke moet de term al vrij vroeg in het Noorden overgenomen zijn, want in het gedicht Haustlöng (Een herfstlang [lofdicht]) van Thjodolf van Hvinir (ca. 900) is al sprake van ‘ginnunga (vé)’, door haar vertaald als ‘de heilige woningen, daar waar eens Ginnungagap was’.

Dronke 1997; Lorenz 1984.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken