Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Op wandel (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van Op wandel
Afbeelding van Op wandelToon afbeelding van titelpagina van Op wandel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.48 MB)

Scans (5.94 MB)

ebook (2.86 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

reisverhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Op wandel

(1903)–Hugo Verriest–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 100]
[p. 100]

XII. Herworden.

Hoe zal ik dat nu gaan schrijven, daar ik voor zoo veel onkiesche dingen, maar onkiesche woorden hebbe.

Ik ben gaan wandelen in mijnen hof, en ik bezie, betaste, geniete mijne handen, mijne armen en beenen. Ik geniete mijnzelven in mijn herwordend wezen, en stappe rond, met eenen zang die bij iedere beweging uit mijn hert naar boven ruischt.

Gij moet weten: ik was alzóó; en ben nu anders.

Ik was eene soort van romp.

Armen had ik wel en handen, beenen en voeten; maar zij lagen nevens mij onroerbaar en lam, daar ik zelf roerloos nederlag.

Nogtans het leven vlotte nog binnen mij, en 't bewust-zijn van eigen wezen.

[pagina 101]
[p. 101]

In mijne handen voelde ik niet; in mijne voeten voelde ik niet; in mijne armen noch beenen: onmacht; onwezen.

Ik was een romp.

In mijne oogen speelde er nog wel eene schemering van licht en klaarte. Halve vormen dreven over mijn hoofd. Maar geen genot van zien doortintelde mij; alleenlijk, het onbepaald gevoelen van wezen en durend leven, met een sperksken hope, heel verre ginder. Ik leefde nog; mijne oogen leefden.

In mijne ooren dommelden nog geruchten, een op- en nedergaan van onbepaalde geluiden. Geene klanken, geene zangen, geene woorden kwamen tot mij, noch en doorzinderde mij dat genot van hooren. Alleen onduidelijke rumoeren.

Ik was erger als een romp.

Mijne lippen en mijne tong lagen bezwaard, belast, dik en lomp, bijna roerloos. Zij spraken niet, maar schorre geluiden hieven, uit verdorde keel, en waagden over stijve lippen, uit den mond.

En toch dat wezen lag nog, bewust van wezen, in mij.

Geen genot van geest en hert door eigen

[pagina 102]
[p. 102]

zinnen van binnen naar buiten. Geen uitspatten.

Geen genot van buitenwezen door eigen zinnen, van buiten naar binnen. Geen ontvangen.

Een romp; en min.

 

Ik was alzoo, maar ben nu anders.

Oh ik weet het nog, en mij dunkt dat ik mij nog gevoele:

Ik ligge nog, half onbewust half bewust, in een droeve doode wereld vol matte wanhoop.

Eeuwen gingen voorbij, over mij. Eene eeuwigheid.

Maar ziet: daar! wat is dat daar? - Daar roert iets in mij; daar krevelt iets in mij; daar groeit iets in mij; daar herwordt iets en herleeft in mij.

Ginder, ginder verre, tenden mijne armen, tenden mijne handen, in mijne vingeren..... voele ik; mijne vingeren voele ik. - Zal ik ze kunnen roeren? Zal ik......... Zij roeren! Zij roeren! ik voele ze roeren!

Een angst omvangt mijn hert en grijpt het vast in ijzeren handen en duwt het toe. Maar een jubel gaat op in mij, ontsluit alle

[pagina 103]
[p. 103]

banden, juicht en warmt. Ik kan mijne vingeren roeren! Daar welt eene blijheid in mij die geheel mijn hert volstroomt, overstroomt en door geest en lichaam vaart; door geheel mijn lichaam.

- Gaat het ontwekken? Ik roere mijne vingeren; mijne vingeren; zij roeren! Zij vingeren! Eene zonne giet over mij haar warme stralen van geluk.

Roeren!

Mijne voeten.......?

Wat gevoele ik daar in mijne voeten? Er roert iets. De toppen, de teenen roeren! Zij roeren; moeielijk en lastig, maar zij roeren. Mijne voeten.... ook... Daar van binnen, onder den wrijf, in den voetklomp, er kriept iets. De pezen ontspannen, herleven. Zij roeren. Mijne voeten roeren. Zij leven, zij leven weder. Zij roeren! Zullen zij kunnen gaan?

O blijheid! Dat gevoelen wederom doorspeelt geheel mijn lichaam, mijne ziel. Mijne voeten roeren; mijne vingeren roeren.

Mijne....... handen.... ook.

Mijne handen roeren.

God helpe mij: het leven keert weder.

Een jaar, eene maand, eene week, een

[pagina 104]
[p. 104]

dag, een stond is het geleden en mijne armen roeren, mijne beenen roeren. O God, O God! Ik voel door geheel mijn lijf eene roering van bloed, eene warmte van bloed, eene kracht van spieren. Ik gevoel mij leven.

Neen, dat is te veel. Dat zal ik niet kunnen dragen. Ik zou sterven. Laat mij slapen, slapen en droomen, droomen dat het een droom is, en ontwaken in de waarheid ervan. Slapen. Ik slape.

Maar ziet: Eene helderheid daalt over mij. Eene klaarheid daalt in mijne oogen en doorstraalt geheel mijn lijf. Kleuren, kleuren en vormen. Ik kenne ze. Ik zie alles: lucht en wolken, aarde en groente, boomen, boomen, boomen en velden, en gewas: de wereld.

Open?.... Zij zijn open. Ik hoore. Ik hoore de klokken luiden. Ik hoore wagens wagenen. Ik hoore de vogelen, de vogelen. Ik hoore menschen; ik hoore menschenstemmen, ik hoore woorden. En zij, de woorden, zij komen op mijne tong; Zij prevelen in mijne lippen. Mijn tonge en lippen leven: Zij roeren; zij vormen; zij spreken. Klank, woord en zang!

God uit den hoogen hemel daar!

Ik herleve,

[pagina 105]
[p. 105]

en geniete mijn eigen leven!

Een jaar heeft het geduurd, eene maand, eene week, eenen stond, en nu geniete ik mijn geheele wezen, mijn herworden wezen.

Ik ben geheel:

Ik ben,

Ik wil,

Ik kan,

Ik doe;

Leven!

Geheel!

 

Zoo was ik inderdaad.

 

- Was dat ik?

- Ik?

- Of was het Vlaanderen, dat in mij leeft.

- Ik die in Vlaanderen leve, en zijn gevoelen en wezen deele, gelijk de vinger en voet het wezen van den mensch?

Of is het Vlaanderen dat leeft en herwordt in mij?

Het was half dood inderdaad: Het was een romp. Vlaanderen. Het had noch armen, noch beenen, noch hand, noch vinger, noch voet. Het lag, roerloos, daar beneden, op den grond.

[pagina 106]
[p. 106]

Zijne oogen zagen niet; - vreemde vormen.

Zijne ooren hoorden niet; - vreemde geluiden.

Zijne keel, tonge en lippen spraken niet; - vreemde gedaanten van mismaakte klanken en woorden.

Beziet het nu:

het leeft,

herworden:

Zijne voeten - gaan; entwaar naartoe.

Zijne handen grijpen wat het hebben wil en houden 't.

Zijne oogen zien zijn eigen schoon.

Zijn ooren hooren eigen zang.

Zijn mond spreekt eigen woord.

Het geniet zijn eigen wezen.

Het is zijn eigen.

Het is,

het wil,

het kan,

het doel,

Het leeft!

God van den Hemel daarboven!

 

Ik was een romp - Het was een romp.

Het is, - wij zijn,

[pagina 107]
[p. 107]

het jonge Vlaanderen

dat ademt en leeft

en peist en droomt

en voelt en wilt

en spreekt en zingt

en grinnikt en danst erbij van

genot.

Het jonge Vlaanderen!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken