Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Regenboog uit andere kleuren (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Regenboog uit andere kleuren
Afbeelding van Regenboog uit andere kleurenToon afbeelding van titelpagina van Regenboog uit andere kleuren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.33 MB)

Scans (2.34 MB)

ebook (2.86 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Regenboog uit andere kleuren

(1922)–Hugo Verriest–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 69]
[p. 69]

VIII. Blauwe lucht een schoon gezin (Foto)

SNEL volk!

Drij zonen, eene dochter, en de Moeder.

Zij bewonen, aan den keer van de strate, een allerschoonste hoveken, een koeiplekske van zeven hectaren.

Vóór de poort, - twee steenen pilaarkes en een ijzeren galent met eene soort van vlammen al boven, - staan twee hooge dichtgesloten linden met breede blaârs. Onder de leegste takken van de linde links, een O.-L.-Vrouw-kapelleken in eeken hout.

Geheel het hoveke ligt welgezind en net.

Als ik daar binnenga, het volk groet mij met blijden monkel en beleefd.

De oudste zoon is een lange slanke taaie kerel, sterk en handig. Hij plooit en buigt gemakkelijk in al zijn leên, en heeft, niettegenstaande zijn rilde lichaam, beerenhanden. Zijn hair, donker-

[pagina 70]
[p. 70]

bruin en licht, golft omhoog boven zijn hoog voorhoofd; zijn zwarte oogen stralen. Hij bekijkt u van zijds, maar vlak, met spannende wenkbrauwen waar een rumpel uit heft, en klapt met stiller zingende stem die klemt en daalt: Een snelle jonkheid.

De tweede is korter; meer gestuikt en zwaarder van bouw, met breeden kop, breede schouderen, breed lijf en sterke beenen. Zijn grauw blond hair draagt hij kort, gestoppeld. Hij heeft blauwe grauwe oogen, blijde en vonkelend; en onder zijn bleek grauw vel tintelt zijn roode bloed. Hij roert en stapt sterk en snel, klapt luide en lacht dat het schettert.

De derde is blond; blond, blond! Zijn wit blond hair hangt wat langer boven zijn ovaal gezicht. Hij draagt blonden knevel, en uit zijn helder melkwit vel, schingen helder blauw-blauwe oogen, hauwblauw.

Hij is schoon.

Marie is kort en streusch, donkerblond van hair, rond van wezen, en hare kaken bleuzen dat ze spannen. Ze gaan bersten! Maar gezonde lippen lachen daarmede, en haar blauwe oogen snellen, eens monkelend, vluchtig rond, terwijl zij haastig overendweder loopt op het hof, en naar het werk spoedend nog hier en daar wat grijpt, en, hoe zwaar ook, spelend wegdraagt.

Een franke deerne.

[pagina 71]
[p. 71]

Moeder daarboven en daarrond.

Zij wordt oud. Zij heeft een schoon oudevrouwgezicht: blond, lichtbruin vlashair dat geheel grijsde wordt, een rond wezen weltepasse en nog bleuzend maar vol rimpelen en streepkes om de oogen en lippen; stralende oogen vol innig genot. Zij gaat wat gebogen maar blijft op de beenen.

Zij knotert altijd; - Knoteren? - Neen; maar weet op aller, al monkelen en haar hoofd schudden, iets te zeggen. Zij vindt dat de jongens moeten eer te huis zijn, den Zondag avond; en ja, dat ze brave zijn, maar dat ze moeten eer te huis zijn. Zij zegt dat ze altemale moeten meer sparen.

‘Wij en hebben, God zij gedankt niet te kort, maar men moet het niet wegsmijten; 't kost nog moeite genoeg om te vergaren.’ En ze moeten al neerstig zijn. Der is zoo veel werk in de suikerijen, en die droogte.... En 't hooi, en nu die regen die dreigt; en 't vlas dat gaat vallen; en de rogge, - en de tarwe, - en de beesten; - toch, God leeft die 't al geeft.’

‘Maar 't meeste van al is dat Marie nu nog gaat trouwen! 't Is ja met den zoon van een groot hof, braaf volk, eerlijk volk, welhebbende volk, christelijk volk; en geheel 't huis gaat op zijne renten gaan leven om 't hof aan Karel te

[pagina 72]
[p. 72]

laten en aan Marie, maar ik ga ik toen alleene zijn met al mijn mannenvolk.’

De kinderen monkelen vriendelijk naar mij en schudden hun hoofd, genegen en gelukkig.

Zij beminnen hunne moeder; zij eeren hunne moeder; zij zijn preusch met hunne moeder.

Vader is lange dood. Hij was van geheel het dorp geacht en geern gezien. Maar moeder leeft.

Als zij op het hof zijn, zij vragen aan moeder alles: ‘Moeder, wat gaan wij daarmeê doen? Zullen wij koopen? Verkoopen? Zaaien, planten, slijten? Moeder zullen wij...? - Moeder?’

‘Moeder’ met franke, open, welgezinde oogen, maar met een lichten blos, ‘Moeder, Karel gaat morgen komen, achter de vespers.’

En als zij op de plaats zijn, en samen met kennissen en vrienden aan 't klappen van boerderij en t'huis, als zij hunne moeder komen te noemen, zij rechten het hoofd. Moeder staat buiten bereik boven alle gedacht en wille.

Er is zulk geene moeder als de hunne.

En nooit en zou het in hun gedacht komen dat iemand daaraan twijfelen kan.

Zij is hunne godvruchtige, verstandige, brave, goede moeder!

Een schoon gezin.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken