Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Voordrachten (1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van Voordrachten
Afbeelding van VoordrachtenToon afbeelding van titelpagina van Voordrachten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.93 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

lezing / voordracht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Voordrachten

(1904)–Hugo Verriest–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 253]
[p. 253]

Andere voordracht.

Over eenige maanden hebbe ik in De Nieuwe Tijd geschreven hoe Pastor Sengier van St-Juliaan drij vier schoone toonen - niet meer - in zijnen zang droeg.

Ik leze onze dichters, onze vlaamsche dichters, - fransche dichters ook wel, - en 't is mij een genoegen te tellen hoeveel noten - schoone toonen - zij in hunnen zang hebben.

Elke dichter heeft er, in 't algemeen, heel weinig. Sommige maar één; sommige twee, drij, vier. Verder gaan zij gewoonlijk niet.

Een alleen staat daar boven en schijnt een geheel klankberd, een geheel klavier, met ontelbare pijpen en

[pagina 254]
[p. 254]

schuiven te bespelen. Hij draagt in zijn wezen een geheel orgelspel.

- Gewoonlijk bezingen die dichters dezelfde zaken.

Belet wel ik spreke van ware dichters en van geen rijmelaars.

Wel, als ik er eenige hier voor mij legge, van de beste nog, en eerst den bladwijzer overkijke, en dan de Gedichten doorloope; zij zien, zij denken, zij gevoelen en schrijven en zingen uit en in een geheel klein rondeke. Die zaken of onderwerpen liggen al heel dicht tegen malkaar. En als zij nog verschillen, zij hebben een zelfde inwendig wezen, en verschillen alleen in snede en dracht.

- Niet alleen de zaken,

Maar de maatslag is dezelfde, of hij verschilt wenig. Daar zelfs waar de voet, - iamben, trochoeën, enz. enz. verschillen; - daar zelfs waar de verslangde verschilt, de grondtoon, de zieltoon blijft dezelfde. De stap houdt zijnen zelfden tred; en dezen die willen langs andere wegen gaan, houden hun eigen lijfwentel, knieplooi en voetenhef.

- Niet alleen de maatslag,

Maar de hoog- en leegslag van mate en vers, ofwel blijven buiten en onbekend, ofwel dolen; zoo dat het muziek geen gang en heeft, de mate geen sterken tijd, en de trommel geen doorslag.

- Niet alleen de hoog- en leegslag,

Maar de verzenwentel houdt die eenige, doode, gestreken plooi. De vrije, wentelende verzenzwang en verzenval is onbekend. Zij dichten vaste hexameters in kleine verzen. Geen rook van kaven, geen wagen van riet, geen wentelen van koornhalmen, geen ritselen van bladeren

[pagina 255]
[p. 255]

geen water, geen zonne, geen licht; of hebben zij iets gevonden en gevat, zij blijven in verrukking, voor hun stengel blad en bloem, alleen en eenig.

- Niet alleen de verzenwentel,

Maar kleur en tint blijven eenverwig. Zij zijn rood, zij zijn blauw, groen, geluw, of grauw en grijs; altijd grauw en grijs.

- Niet alleen kleur en tint,

Maar dat binnenste daar, de ontroering, de zindering, de zielzindering blijft dezelfde. Voor al wat zij zien en zingen, in verschillende vers en mate, in verschillenden tijd en uur, ontroert de ziel en zingt omtrent op zelfder wijze en in dezelfde toonen: twee of drij.

Namen wij in handen onze dichters die den besten naam hebben nu, onze grootere dichters ook die gestorven zijn, wij zouden eens dat werk doen, hunne toonen en noten tellen, hunnen zang ontleden en hunne gamme.

Bij Ledeganck ware dat gemakkelijk.

Bij VanBeers ook.

Bij andere ook.

Met de boeken van de dichters die nog leven ware het in 't algemeen kort werk: drij vier noten; drij vier toonen.

In Gezelle integendeel spiegelt een geheele wereld, zindert een geheele ziel, zingt een geheel orgelspel.

Hoeveel dingen heeft hij bezongen, groot en kleene!-

Neemt, bidde ik U, eenen zijner boeken, Rijmsnoer bijvoorbeeld, en overloopt eens den Inhoud ervan, en vergelijkt hem met den Bladwijzer van een ander dichtwerk.

Hoe waar en in wezen staan zijne onderwerpen rondom

[pagina 256]
[p. 256]

u! hoe ontelbaar; hoe verre uiteen; hoe verschillig; hoe ongemeen:

Het Gers - Oudheidkunde - Abeelen - Maagdengroen - Lentegroen - Ouden Brevier - Goevrijdag - Ze slapen nog - Muggen - Samson - Meezen - Bleekersgast - Avondtrompe - Twee Horsen - Berdzagers - Hostieblommen - Eeuwelingen - Vuistrecht - Donderroe - Dakpannen - Niemandsvriend - Courtrai - Betula alba - 't Groeit - Najaarsverwen - Peren - Hingstdier - Casselkoeien - Oogentroost - Wijdauw - Avondrood - Spaman - Het Hazegrauwt - van den ouden Boom - Moeder - Duiven - Twijfelzonnig - Bladerval - Ego Flos - enz. enz.

Alle zonne heeft hij bezongen; Alle zee, alle water, beke, en wee; alle boomen, alle beesten; gers en kruid; man en mensch, en vogel en bie en vliege en mugge; alles.

Uit zijne ziel hebben ook alle gevoelens geruischt: Wee, eindloos wee: droefheid, bittere droefheid, stille droefheid; leed, grijpeloos leed, zoete leed. Alle duisterheid heeft zijne ziel overhangen, zwaar en licht. Alle wolken hebben zijne ziel overschaduwd; Mist en smoor. Alle blijheid heeft uit zijne ziel gezongen: luide blijheid, leute, stille blijheid: Vreugde en vrede, zielenvrede en vergenoegdheid. Alle scherts, alle spot, alle lust, alle kwaadheid. Alle licht heeft over zijne ziel geschitterd en geschongen. De zon, de blauwe lucht; de morgend, de middag, de avond.

Ook alle gang en mate wagen en wiegelen, plooien en wentelen, stappen en bewegen, dansen en wippen - ritsen en ritselen in zijn vers.

[pagina 257]
[p. 257]

Alle spelen, registers en schuiven en pijpen, akkoorden en toonen, spelen in dat zielenspel.

Van aan den zwaarstappenden ouden zesvoeter:

 
Geweldig element der schrikkelijke baren,
 
gij die de smachtende aarde, in uwen schoot gedrukt,
 
gelijk een reuze omvangt, en, in een daaglijksch varen,
 
rondom de zonne ermeê door d'hemelruimte rukt;
 
.....................
 
daar ligt het altemaal gebroken, en de baren,
 
die spelen ginder diep met vaders heilig lijk.

Van aan dien overmachtigen zevenvoeter:

 
.......... is 't den oorlog dien gij wilt? -
 
‘'t Is hij!’ - Dan hebt g'hem driemaal onverbiddelijk ende'n stilt
 
hem bloed, noch blakend vier, noch dood noch hel noch eeuwigheid,
 
en op dien zelven stond is hij, God spreekt, u toegezeid!
 
Staat op, gij, machten, krachten, gij, staat op, staat op, getier
 
van wapenen, zweerd en zwalpend bloed, staat op, en krijgsbannier
 
en al dat immer moorden hiet en al dat oorlog was,
 
van 't eerste dat God oorlogde en, den breeden helleplas
 
ontwenteld, hij den kop uithief, God lasterde en van her
 
te strijden waagde, hoe schrikkelijk hij geveld lag, Lucifer!
 
......................

tot aan de spetterende, lichtgepluimde, zotgetopte rijmwentel.

 
Ik jeune mij daarin
 
ik jeune mij daaran
 
als ik een liedtje mag dichten;
 
ik jeune mij daarin
 
ik jeune mij daaran
 
als ik het liedeke kan.
[pagina 258]
[p. 258]
 
Heer Professor
 
bliev' wat es er
 
't vlaamsche woord voor
 
bibendum?
 
Ach, studentje,
 
wat, en kent-je
 
dat nog niet? zet:
 
Ik ben dom!
 
 
 
Hij hinkelde, hij winkelde,
 
hij kronkelde, hij krinkelde
 
op een
 
been!
 
 
 
Inke
 
de vinke
 
den appelen boom,
 
een splenternieuw paar leerzen.

Van aan dien positieven woordenklank:

 
Gij zegt dat 't vlaamsch te niet zal gaan:
 
't en zal!
 
dat 't waalsch gezwets zal boven slaan:
 
't en zal!
 
Dat hopen, dat begeren wij:
 
dat zeggen en dat zweren wij:
 
zoo lang als wij ons weren wij:
 
't en zal, 't en zal,
 
't en zal!

aldoor dien vasten en welgezinden woordenzang:

 
't Regent, 't regent,
 
't dondert rondom mij;
[pagina 259]
[p. 259]
 
bliksemflitsen
 
flikkeren rondom mij,
 
hagelvlagen
 
vagen rondom mij;
 
't breken beken
 
water rondom mij!

tot aan de droomende droeve zangmate:

 
'n Spreekt van harpe of snaargeluid
 
de schoonheid, ach, den naam niet uit,
 
'n spreekt mij van den Echo niet
 
die bergen op het slaande lied
 
doet weêrslaan; noch van ijftegroen
 
al om 't geleerde hoofd te doen;
 
Mijn lier, mijn harp, mijn snaargeluid,
 
mijn kroone en al mijn ijftekruid,
 
en de Echo, die mijn stemme blij
 
herandert, zijt, mijn kinderen, gij,
 
mijn kinderen!

en 't onbepaald, onvatbaar en troostvol wee:

 
'k Hoore tuitend' hoornen en
 
de navond is nabij
 
voor mij;
 
kinderen, blij en blonde, komt
 
de navond is nabij,
 
komt bij;
 
Zegene u de Alderhoogste, want
 
de navond is nabij,
 
komt bij:
 
'k hoore tuitend' hoornen en
 
de navond is nabij,
 
voor mij!
[pagina 260]
[p. 260]

Om de kleuren en de tinten, om de klanken sterk of nauw vatbaar, om het verdoken wee en leed, om de blijheid vreugde en troost, om al het licht en de schemeringen, de zangen en zinderingen, te doen bemerken, zou ik moeten, een voor een, u de gedichten lezen, schreeuwen, vezelen, mommelen, wat weet ik al, met zooveel toonen als er geluiden en vormen in mijn stemme, keel- en tonge- en lippeslag zijn. - Nog kwame ik te kort.

Ik laze u de Blijdschap:

 
ja der zijn blijde dagen nog in 't leven....

Ik laze u de zielstilte:

 
O wilde en onvervalschte pracht
 
der blommen langs den watergracht!
 
 
 
Hoe geren zie 'k u, aangedaan
 
zoo 't God geliefde, in 't water staan?
 
 
 
Geboren, arg- en schuldeloos,
 
daar God u eens te willen koos,
 
 
 
daar staat ge: en, in den zonneschijn
 
al dat gij doet is blomme zijn.
 
............
 
't is wezen......

Ik laze u hier en daar en ginder: ik laze u Gezelle!

Daarbij zou ik u het vers en de mate moeten doen klinken op honderde en honderde verschillige wijzen; - met zijne wondere hoog- en leegslagen; - met zijne passende en rijthmeerende stafrijmen; - met zijne akkoordslaande klanken en letters; - met zijne doorklinkende en wegsmeltende rijmen, met zijne snede:

[pagina 261]
[p. 261]
 
Een bonke keerzen kind!
 
Een bonke keerzen kind!
 
gegroeid in den glans
 
en 't goudene licht
 
des zomers!
 
Vol spannende zap,
 
vol zoet,
 
vol zuur,
 
vol zijpelende zap,
 
vol zoetheid!
 
.....
 
 
 
Een meezennestje is uitgebroken,
 
dat, in den wulgentronk
 
gedoken
 
met vijftien eikes blonk:
 
ze zitten in den boom te spelen,
 
tak-op, tak-af, tak-uit, tak-in, tak-om,
 
met velen,
 
en 'k lach mij, 'k lach mij, 'k lach mij bijkans krom
 
 
 
O Lied! O Lied,
 
gij helpt de smert
 
wanneer de rampen raken,
 
gij kunt, o Lied, de wonde in 't hert,
 
de wonde in 't hert vermaken!
 
O Lied! o Lied!
 
 
 
Hangt nen truisch hem over 't hoofd,
 
van den leeuwerk,
 
van den leeuwerk,
 
hangt nen truisch hem over 't hoofd
 
eer gij hem de vrijheid rooft.
 
...........
[pagina 262]
[p. 262]

hoog en leegslag

 
Als de ziele luistert
 
spreekt het al een taal dat leeft,
 
't lijzigste gefluister
 
ook en taal en teeken heeft.....
 
 
 
De pelder, 't is alsof een wiegkleed waar.....
 
 
 
Heere God van hemelrijken
 
Heere God mijn toeverlaat
 
Ach en laat geen knecht bezwijken
 
die met U ter bruiloft gaat

stafrijmen

 
En hij wist zoo lief en lustig,
 
met gelonk van lentestralen,
 
met gevlei van honingwoorden
 
met gezucht, gezang, gezabber
 
geur en glans van al dat lief is
 
rond dat maagdelijk kind te zwerven
 
..........
 
Bezaaid, bezeeuwd,
 
bezabberd al in 't ronde,
 
met blaren, bleeke en blonde,
 
door 't waaien en door 't windgeweld,
 
is weg en wegel volgeveld.
 
.............

klanken

 
Reekt het riekende reukvat op
 
Rukt het rookende reukvat neder

rijmen

 
Heur trompe steekt de koe: ze is moe
 
van neerstig om te knagen;
[pagina 263]
[p. 263]
 
van lange, in 't jeudig grasgewas
 
den zwaren eur te dragen;
 
den zwaren eur, die, molkenvol,
 
albij den grond genaakt;
 
die zwaait, die heur den tred belet,
 
en 't lichaam lastig maakt.......
 
 
 
Heer Schimmelpenninck weet van sparen:
 
jaren at hij boter vleesch noch visch!
 
Dat erger is,
 
Heer schimmelpenninck is in 't geven
 
even milde of waar 't een varwe koe,
 
en nog niet toe.
 
Nochtans heeft hij veel geld gewonnen,
 
tonnen gouds..........
 
 
 
Het jaar is uit -
 
en tendengeleefd:
 
van al zijne oude
 
ellenden en heeft
 
den last het ons ontgeven;
 
het nieuwjaar heeft,
 
van heden af aan,
 
voor elk ende een
 
een schrede gedaan
 
wie zal 't tot tenden leven?

Hij snijdt en kapt zijne verzen alleszins, en geeft hen stand en vastheid, gang en tred, zwaarte en overloopenden, lichten, nauw grondgenakenden teestoot.

Hoe zal ik daarbij nog een woord zeggen over zijnen wonderen verzenwentel: hoe de verzen bij malkaar scharen, hoe zij in malkaar grijpen, aan malkaar hangen, door malkaar vallen; hoe zij heffen en dalen, teekenen en lijnen, kleuren en schetsen, door rythmus en woordengang:

[pagina 264]
[p. 264]
Avondrood
 
Nog nauwlijks is het groen
 
der boomen groene, en even
 
zijn, toppewaards, alleen
 
de takken groen gebleven;
 
al 't ander zwarter wordt
 
en zwarter: boomen net
 
van zwarte zijde zijn 't,
 
op blauw satijn gezet
Aan den Lindeboom
 
O! wat schoon -, wat bolgekruinden
 
lindeboom
 
van verre ik staan zie, blinkende in den
 
morgendoom!
 
Heel is hij gewelkerd al, en
 
duizendvoud
 
van verwen, langzaam afgesleten
 
guldengoud.
 
Dag en schijnt er op, noch noensche
 
zonneglans:
 
't is vochtig en de hemelkomme is
 
duister gansch.
 
.........

Daar in, daar rond, daar boven, zit en hangt dat 'k en weet niet wat dat, in den zelfden verzengang nog, andere zielzindering anders klinken doet.

Gezelle in zijn vers, in zijn mate, in zijn zang, in zijnen geest en hert, in zijne ziel, in geheel zijn wezen is duizendvoudig.

[pagina 265]
[p. 265]

Dat is geen ‘virtuositeit,’ geen rap- en veerdigheid; dat is zielenwerk. Zij doet wat de zonne doet in dageraad, in middaguur, in avondstond; door blauwe lucht en wolkendrift, over bosch en weide en veld en groente en kruid. De zonne speelt het zonnespel, door alles. De ziel, de oneindige, speelt het spel der ziel, door alles.

Ik zou eens willen, voor een tiental mannen Gezelle lezen.

Aan eene tafel voor en rondom mij zouden die vrienden neêr zitten, stil, luisterend en veerdig:

Een van hen zou nuanceeren en alle kleuren en tinten zorgvuldig neêrstrijken; een schilder: groen-groen, lichter groen, blauwgroen, bleekgroen, zee- en hemelgroen. - Blauw....... duizend tinten.

Een van hen teekende de lijnen, la ligne; een teekenaar: net, zeker, sober, rijk, uitspringend, licht, vol kuren en grillen, con capricio, een waaiende pluime.

Een van hen vong en hield den rijthmus, den klank, met doorslag, met hoog- en leegen wentel, en gang en zang.

Een van hen schreef lied en harmonie in juiste toetsen, een windenspel in de bosschen, een windenspel over zee; het ruischen van blad en grashalm, het ademen van koelte en lucht, 't voorbijgaan van onbekende geesten.

Een van hen zou de ziel betrachten in haar onvatbaar, maar gevoelbaar wezen: de ziel, de hooge, de diepe, de millioenenvoudige, de ziel, en ze vangen in ons wederslaande wezen.

 
Ik, ik zou lezen....
 
Dat ware eene voordracht,
 
maar een andere voordracht.

EINDE.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken