Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kleine stukjes om te lezen (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kleine stukjes om te lezen
Afbeelding van Kleine stukjes om te lezenToon afbeelding van titelpagina van Kleine stukjes om te lezen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.53 MB)

Scans (0.23 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kleine stukjes om te lezen

(1970)–Hans Vervoort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 52]
[p. 52]

Kerstverhaal

Ik vervloekte inwendig het perfectionisme van Gerrit. Waarom in vredesnaam een ezel en geen behoorlijk stevig pakpaard. En waarom moest ik lopen?

‘Jacob, jongen,’ (ik hoor het hem nog zeggen), ‘laat het denkwerk maar aan mij over. Ik ken de voorspellingen, en als we ons er precies aan houden, kan er niks misgaan.’

Marion zat met een gepijnigd gezicht te hotsen op het zadel. Ik klopte haar geruststellend op de rug en ik zag haar denken ‘ouwe zak.’

Op die avond, ruim 3 weken geleden, zag ik haar voor het eerst in het huis van Gerrit. Gerrit (‘Grote’) God was een van de handigste jongens die ik ken, en wat meer zegt, hij was behoorlijk belezen. Op deze avond zag hij er bepaald triomfantelijk uit. ‘Jacob, jongen, ik heb een akkevietje voor je. Dit meisje moet naar Bethlehem gebracht worden.’ Ik zag het meisje staan, met haar gespannen buik, en zei:

‘Met die buik?’

‘Jazeker, ken je de profeten dan niet?’

Profeten, als ze zich met paardenrennen hadden bezig gehouden, zou ik ze wel bestudeerd hebben. ‘Grote,’ zei ik, ‘je weet dat ik een ongeletterde jongen ben.’

‘Precies,’ zei hij, ‘een eenvoudige ziel, al wat ouder, dat is precies wat ik nodig heb.’ Met een weids gebaar wees hij naar het meisje. ‘Dit meisje is onbevlekt ontvangen, en moet naar Bethlehem gebracht worden.’

Onbevlekt ontvangen, m'n reet. ‘Waarom naar Bethlehem?’ vroeg ik. ‘Om te bevallen, natuurlijk.’

‘O,’ zei ik dom. En het duurde een paar uur voordat ik begreep waar hij me voor nodig had. Ik moet zeggen, het was een slim plan. Na bestudering van de oude geschriften en consultatie van beschikbare wijzen, was Gerrit tot de conclusie gekomen dat de tijd voor de komst van de verlosser nabij was. En dus ook de tijd voor de komst van mirre, wierook en - belangrijker - goud, gebracht door Balthasar, Melchior en nog iemand wiens naam ik vergeten ben. En nu was ik dan al twee weken op weg met een zwanger meisje, dat regelmatig zo hard kreunde, dat ik niet wist hoe hard ik die ezel moest meppen om maar zo snel mogelijk in Bethlehem te zijn.

Volgens de berichten ging alles goed. Spionnen rapporteerden dat de drie koningen uit het oosten inderdaad van start waren gegaan, zelfs voordat Gerrits boodschappers hen hadden kunnen bereiken. Dat gaf me een eigenaardig gevoel in de maag, 's Heren wegen zijn tenslotte wonderlijk, en ik betrapte me er op dat ik af en toe Marion eerbiedig aankeek.

Daar gaf ze overigens weinig aanleiding toe want de winden en boeren die ze liet vlogen me om de oren, en ze vloekte zoals alleen moderne meisjes dat kunnen. En géén sluier natuurlijk, een sluier ho maar. Moderne jeugd. Maar ik moet toegeven dat ze bijzonder ingetogen

[pagina 53]
[p. 53]

deed toen we eindelijk Bethlehem binnenreden. De stad was pas heroverd op de Arabieren en vol soldaten.

Grote Gerrit had me bezworen géén hotelkamer te zoeken, maar een stal. Dat viel niet mee, al die soldaten hadden paarden en alle stallen waren vol. ‘Wat héb je toch, man,’ zei een herbergier tegen me terwijl hij uit het raam keek naar Marion, ‘je kunt nog goedkoper een kamer hier huren dan dat je een stal krijgt.’

‘Het moet in een stal gebeuren,’ bezwoer ik hem, ‘het staat zo geschreven.’ Hij haalde zijn schouders op en gaf me het adres van een boer aan de rand van de stad. Voor 5 zilverlingen mocht ik daar de ezel parkeren naast de os die hij er had staan. Er bleef nauwelijks nog wat over voor ons tweeën. Ik maakte een wieg van een etensbak die ik volgooide met stro, en keek Marion aan. ‘Zullen we eens een hapje gaan eten, meid?,’ zei ik. Ze zag er moe uit, het was ook geen lolletje voor haar. Gelukkig was Gerrit royaal geweest met zijn onkostenvergoeding en toen we na enkele uren terugkeerden naar de stal zongen we zeer hard het lied van de muren van Jericho. Het was een mooie novembernacht en ik vond het jammer dat Marion zo hoogzwanger was.

Met veel moeite vonden we een plaats in het stro waar we niet de kans liepen een trap van de twee beesten te krijgen, en lagen dicht tegen elkaar aan om warm te blijven.

‘Geloof jij dat het lukken zal?’ zei ik tegen haar, voor de zoveelste maal tijdens de reis.

‘Waarom niet?’ antwoordde ze voor de zoveelste maal, ‘misschien ben ik wel gezegend. En anders trappen ze er ook zo wel in.’

Ik draaide me om, en wilde net gaan slapen toen ze begon te kreunen. Ik stond op en stak de olielamp aan. Het was zover. Ze lag met een verwrongen gezicht in het stro. Ik liet haar alleen en wekte de boer en zijn vrouw. Mopperend gingen ze met me mee, ‘wat is dat nou voor gekkenwerk, je had in een hotel moeten gaan, ouwe gek, en dan met zo'n jong meisje...’

‘Het staat zo geschreven,’ verdedigde ik me zwakjes. ‘Ja, dat zal wel. Zeker een van die moderne romans. Ze weten tegenwoordig van gekkigheid niet meer wat ze doen moeten, die jonge meiden. Maar dat u er aan meedoet, dat snap ik niet.’ Mopperend verdween de boerin in de stal. Ik bleef buiten staan, en keek naar de sterren.

‘Gaat het maat?’ zei een stem achter me. Het was Jacco, de koerier van Grote.

‘Het gaat wel,’ antwoordde ik, ‘nog een paar uur. Hoe ver zijn die koningen?’

‘Volgens de laatste berichten zal het begin januari worden voordat ze hier zijn,’ zei hij grinnikend.

‘Begin januari?’ stoof ik op, ‘dat is nog anderhalve maand! In die kou, dat is móórd, weet je dat?’

‘Zal ik dat doorgeven aan Grote?’ zei hij.

‘Laat maar, laat maar,’ zei ik, ‘ga jij de herdertjes maar verrassen, man.

[pagina 54]
[p. 54]

Heb je je vleugeltjes bij je?’

Hij werd rood. ‘Niks vleugeltjes, ik ben daar gek.’

‘Hoezo, het staat toch geschreven? Je wilt Gerrit toch niet kwaad maken?’

Hij keek boos achterom, waar uit de zadeltas van zijn paard twee witte vleugels staken. ‘Ze zitten heel beroerd,’ zei hij, ‘en als het waait val ik om.’

We waren juist bezig de vleugels aan zijn schouders vast te maken, toen de vrouw van de boer uit de stal kwam. Ze keek met open mond naar ons.

‘Niets aan de hand,’ galmde Jacco, ‘Vreest niet, want ik breng u een blijde boodschap.’

‘Grapjes maken ook nog,’ zei de vrouw kwaad, ‘zelfs voor de dood hebben ze tegenwoordig geen eerbied meer.’

‘De dood?’ vroeg ik geschokt. Ze ging naar binnen en wij volgden haar. Naast elkaar in het bloederige stro lagen Marion en haar baby, bleek en stil. Ik hoorde Jacco vloeken en naar buiten snellen. Even later galoppeerde zijn paard weg.

Ik bleef nog een dag om de begrafenis te regelen en ging toen terug op de ezel. Ik voelde me schuldig en betrapte mezelf er op dat ik regelmatig om me heen en omhoog keek. De wraak van de Heer reikt ver. Somber naderde ik na twee weken de poorten van mijn geboortestad weer, toen ik een vreemd duo zag naderen. Een oudere man met een baard, in wie ik Josef herkende, de timmerman, en naast hem op een ezel een onbekende jonge vrouw. Hoogzwanger. Grote God, dacht ik, schurk, is één niet genoeg? Ik hield hen staande.

‘Josef,’ zei ik, ‘wat doe je nu, dat is toch gekkenwerk, met een zwangere vrouw zo op pad gaan?’ Hij haalde zijn schouders op. ‘We moeten naar Bethlehem,’ zei hij.

Ik trok hem terzijde. ‘Onbevlekt ontvangen?’ vroeg ik met een veelbetekenende blik op de vrouw. Hij keek me met vriendelijke blauwe ogen aan, en knikte.

‘Neem mijn ezel maar, jongen, want je weet niet wat je te wachten staat,’ bood ik gul aan, maar hij wimpelde het vastbesloten af: ‘Nee, het staat zo geschreven, en zo zal het gebeuren.’

Ik haalde mijn schouders op en we gingen elk ons weegs. In de stad aangekomen ging ik meteen naar Grote Gerrit. Hij ontkende iets te weten van een tweede expeditie. Of dat waar was, of dat hij wilde voorkomen dat ik toch nog een aandeel in de winst op zou eisen, daar ben ik nooit achter gekomen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken