Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Aarde (1896)

Informatie terzijde

Titelpagina van Aarde
Afbeelding van AardeToon afbeelding van titelpagina van Aarde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.40 MB)

ebook (2.76 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Aarde

(1896)–Albert Verwey–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 117]
[p. 117]

VI.

 
Kom stil; geen poort is waar wij traden:
 
Dit paradijs
 
Heeft, grond en stammen langs, zijn bladen
 
Gespreid, en muursgewijs
 
 
 
Als schermen in elkaar geschoven
 
Van levend groen,
 
Wijl Adam en wijl Eva hoven
 
In zijn bebloemd plantsoen;
 
 
 
Onzichtbaar voor van booze Al-geesten
 
't Gezichts venijn;
 
Omgeven door een ring van beesten,
 
Die vriend- en vreed-zaam zijn.
 
 
 
Zie daar: wij lichten 't loom gebladert.
 
Kijk: groene en ronde wei.
 
Onze oogen, tot het paar genaderd,
 
Schichten een eve' op zij.
 
 
[pagina 118]
[p. 118]
 
Haar haren vloeien tot de heupen
 
Terwijl zij leit;
 
Haar voetjes zijn, om niet op loopen
 
Klein, naast elkaar geleid.
 
 
 
Wijl Adam, met rechtopgetrokken
 
Massieven romp,
 
Zit, op 't hoog hoofd de korte lokken
 
Als manen stomp,
 
 
 
Ziend naar weidsch-maangen leeuw, voor beiden
 
Uitgestrekt,
 
Leeuwin, die glad en slank, bescheiden
 
Zijn voeten lekt;
 
 
 
Dan naar den panther die daarginder,
 
Gevlekt van huid,
 
Speelt met een lam dat zonder hinder
 
De muil voelt die zich sluit.
 
 
 
Een kudde rundvee graast wat verder,
 
Aan waterkant;
 
Een jonge wolf speelt er voor herder
 
En schertst met scherpe tand;
 
 
[pagina 119]
[p. 119]
 
Ginds loopt een pauw met plompe voeten
 
En pronkstaart rond,
 
Waar jonge zwijnen driftig wroeten
 
Naar eikels in den grond;
 
 
 
En op de boomen zitten vogels,
 
Roof-, zang-, en sier-,
 
De zachte duif met witte vlogels
 
Neven de bitse gier: -
 
 
 
In alle velden, alle stroomen,
 
Wordt twist noch strijd gehoord:
 
De liefde alleen is hier volkomen,
 
En wordt door niets gestoord.
 
 
 
Zie in den nacht - de schaduwen verdiepen
 
Zich in de laan -
 
Was 't niet of twee ellendgen liepen
 
Met achter ze aan
 
 
[pagina 120]
[p. 120]
 
Als vlammend zwaard dat in de heemlen
 
Een rooden gloed
 
Maakte die 't loover door kwam weemlen
 
Als bloed, -
 
 
 
Als stervende avond, die uit wonden
 
Bloedde ter dood, -
 
Wraak, voor wie - bleek van welke zonden? -
 
De sterfling vlood.
 
 
 
Zij hadden dien dag in aanschouwen
 
Alleen, doorleefd.
 
D'appelen waren gou'en,
 
De blaren hadden gebeefd,
 
 
 
Het golfje gekruld voor 't waaien
 
Van 't windje en 't was éen feest
 
Van zwaaien van takken, van aaien
 
Van vogelestemmen geweest.
 
 
[pagina 121]
[p. 121]
 
Maar 's avonds ging Eva even
 
Al moede, den hof nog door,
 
Toen klonk het vleiend neven
 
Haar oor en zei haar voor:
 
 
 
Eva, Eva, hoe komt het
 
Dat d' appelen gou'en zijn?
 
Dat de vogel die zong verstomt, het
 
Woud ook, en 't windegedein?
 
 
 
Er fonkelde een slang in de takken,
 
Er blonken appels in 't loof -
 
Ik ben moe, dacht Eva, en ze brak een
 
Appel, 'k ben moe, 'k geloof
 
 
 
Dat ik dat gauw zal weten -
 
(Hij was gulden als gulden rook)
 
Zij proefde en heeft gegeten,
 
Toen Adam kwam, die ook.
 
 
 
O weten, bitter weten,
 
Dat heeft het hun beiden gedaan.
 
Want, schouwen-in-liefde vergeten,
 
Wie zal door verlangen verstaan,
 
 
[pagina 122]
[p. 122]
 
Door verlangen nog wel naar een oorzaak,
 
Die zoo niet kan worden gekend, -
 
Want de Liefde is van 't leven de Oorzaak,
 
En Schouwen der kennis end.
 
 
 
Wat doen zij daarbuiten? de steenen
 
Wonden hun voet.
 
Zij werken in de aarde: zij weenen
 
Dat het zoo moet.
 
 
 
Het kinderdragen
 
Wordt zwaar voor haar.
 
Die elkaar in schoonheid zagen
 
Schamen zich voor elkaar.
 
 
 
Caïn doodt Abel -
 
Het had zijn rede.
 
De toren van Babel -
 
Bindt den hemel omhoog aan d' aarde benede.
 
 
[pagina 123]
[p. 123]
 
Elk eerste had zijn tweede.
 
Alles sloot.
 
Maar de laatste rede
 
Was de dood, de Dood.
 
 
 
O wat steigren de geslachten
 
Naar 't leven.
 
Uit klare gedachten
 
Wie zal 't ze geven?
 
 
 
Boven de verdronken
 
Aarde ziet Noach
 
De regenboog pronken,
 
Een blijde boô, ach
 
 
 
Boven ellende,
 
Voor wie behouden zijn, -
 
Maar wélke hand wende
 
Van de menschen vernieuwde pijn?
 
 
[pagina 124]
[p. 124]
 
Abram ziet Sodom
 
En Gomorrha rooken,
 
Sluit met dien bodem
 
Het onverbroken
 
 
 
Verbond van volken.
 
Priesters, profeten,
 
Komen, vertolken,
 
Volks-ziel, volks-leed en
 
 
 
Weidsche beloften,
 
Sublime droomen, -
 
Maar waar ze op stoften
 
Is niét gekomen.
 
 
 
Zie hoe hun Heiland,
 
Al meer, al meer,
 
Als maanlicht zeilend
 
Boven een meer,
 
 
 
Een bleek gelaat wordt,
 
Een lijdend God -
 
Tot Jezus komt en een haat wordt,
 
Een hoon, een spot.
 
 
[pagina 125]
[p. 125]
 
Zien we hem hangen,
 
Den Man van Smarten,
 
Drijven de wangen,
 
Bloeden de harten.
 
 
 
Gaten in handen,
 
Gaten in voeten,
 
Oogen die branden
 
En schreien moeten,
 
 
 
En zijn zijde doorstoken
 
Met een speer -
 
Heeft déze de hel gebroken?
 
Is dit onze Heer?
 
 
 
Zij zeggen: wie op zijn scharnieren
 
Draait dit kruis,
 
Vindt daarachter de revieren
 
Van 't paradijs.
 
 
 
Maar hoor mij nu, hoor mij: het leven
 
Gaat men niet in door den dood.
 
Het leven is niet gegeven
 
Ter genieting als 't graf zich sloot.
 
 
[pagina 126]
[p. 126]
 
Wij hebben een schoone aarde
 
Gekregen om blij en wijs
 
Te leven daarop, te aanvaarden
 
Háár voor ons paradijs.
 
 
 
En dan zeg ik: er zijn twee zaken
 
Waar men nooit aan denken zal:
 
Dat zijn God en de Dood, die maken
 
En breken ons en 't Al.
 
 
 
De Dood niet: want om te leven
 
Is 't leven ons geopenbaard.
 
Zoo leef en 't zij u om 't even
 
Wat daarná u de Dood verklaart.
 
 
 
En God niet. Want tot de eerste
 
Oorzaak te willen gaan,
 
Brengt zeker het allerveerste
 
Van de liefde die doet verstaan.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken